Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Drie onuitgegeven brieven van Antonius Sanderus
| |
[pagina 125]
| |
landen ende graefscepe van Vlaenderen, so wel uut alle de scryvers tot nu toe daeran in het licht ghecommen, als uut andere particuliere instructien ende documenten hem suppliant dien angaende ter handt gedaen. In welcke bescrivinghe alsoo niet alleene en sullen commen de beelden van alle de steden, principaele cloosteren, huysen van remarque, ende casteelen ten platten lande gheleghen, maer oock de geographique caerten van alle de casselrien ende ambachten vanden voornoemden graefscepe met haere geometrique distantie ende lantmate, den suppliant hem keerende tot uwe edelheden bidt deselve ghedient te syne, soo tot dienst van syne Majesteit voornoemt, als tot ghebruyck ende eere van het vaderlandt hem met de eerste bequamicheyt ter handt te doen hebben eene goede afteeckeninghe ende delineatie van haere voornoemde Casselrie van Ypre, de welcke hy suppliant (soo is hij doende met de andere steden ende casselrien in Vlaenderen geleghen) met den eersten in fijne coperen plaeten sal doen seer constelich snyden, ende aldus soo met syne generaele ende particuliere descriptien van dese landen, als andersins in drucke laeten gaen. Ende sullen doen etc. Den suppliant verstaende hoe dat alhier van outs tyden niet en is eenighe caerte ofte Tabula geographica vander Casselrie van Ipre, ende considererende aldus dat hem dusdanighe goede afteeckeninghe by syne requeste vermelt niet en can ter handt ghedaen worden, ten sy dat alvooren deselve casselrie worde afgheleyt ende ghemeten naer haere oprechte lantmaete ende ghelegentheyt vanden oosten naer den westen, ende vanden zuyden naer den noorden, presenteert mits desen an hare Edelh. met den aldereersten hemlieden daerin wel ende getrauwelich te doen dienen by persoonen daarvan volle capaciteyt ende bequamicheyt hebbende de welcke wel ende correctelick de voorseyde casselrie sullen afteeckenen ende meten inder manieren naervolghende. Eerst sal de selve ghemeten worden naer de situatie van al de prochien, prochiekerken, capellen, casteelen, heeren huysen, berghen, bosschen, meulens, voornaemste pachtgoeden, rivieren, waterloopen, beken, heyrweghen ende andere straten van remarque, om in de selve te meten haere oprechte distantie, met den passer ofte scala millarium op de voorseyde caerte ghestelt. Men sal naer haere ghelentheyt oock trecken het vertooch van de kercken ende torren, item vande voornaemste plaetsen der | |
[pagina 126]
| |
voornoemde casselrie ende daer ontrent. Item sullen op de margines of canten vande voornoemde caerte afgheteeckent worden de principaele huysen ende plaetsen, inden voughe als in de casselrie van Cassel hier by ghevoecht is ghedaen. Ende soo het selve alles niet en can volbracht worden dan met ionste ende bylech van redelicken salaris soo voor den lantmeter ende delineateur, als oock voor den snyder die niet sonder groote oncosten de voornoemde principaele plaetsen, casteelen, ende derghelycke andere ornamenten als syn de wapenen van syne Majesteyt, het landt van Vlaenderen, deser casselrie etc. in copere plaeten snyden sal bidt uwe Edelh. voornoemt ghedient te syne daerin te nemen alsulcke resolutie, als naer reden behoort. Ende sullen wel doen etc. (Staatsarchief te Brugge, Kasselrij Iper, Bundel, nr 7185). | |
II.Sanderus ontving eene eerste geldelijke toelage vanwege de stad Brugge, voor de uitgave der Flandria Illustrata, den 29 Juli 1641Ga naar voetnoot(1). De geleerde kanunnik had echter ook eene toelage aan de Staten van Vlaanderen gevraagd. Uit den hier medegedeelden brief blijkt, dat de Staten beslist hadden dat elk Lid in 't bijzonder hierover zijn hoofdcollege zou raadplegen. Sanderus vraagt derhalve aan P. Spronchholf, greffier der stad Brugge, om hem de resolutie te laten kennen, welke de stad heeft genomen, beslissing die hij gerust hoopte gunstig te zullen zijn. Inderdaad, op den 8 November 1641 stonden de Staten aan Sanderus een hulpgeld toe van 100 pond grootenGa naar voetnoot(2).
(Adres op den rug:) An weerde ende seer voorsienigh heere myn heer M. Pieter Sproncholf, Raet ende Greffier der stede van Brugghe. Francq. | |
[pagina 127]
| |
Myn Heere
Alsoo ick verhope dat myne Edele Heeren Burchmeesters ende Scepenen der stede van Brugghe hebben getrocken eene goede resolutie op sekere myne requeste an hemlieden gheaddresseert byde Heeren Gheestelicke ende Vierleden 's lants' van Vlaendren, bidde Ul. met alder adfectie ghedient te wesen van de selve alhier an my over te besorghen omme aldus de selve met de andere resolutien vande hooftcollegien by my te bewaeren tot anderstont dat myne Heeren Gheestelicken ende Vierleden voornoemt wederom, tsy tot Ghendt, Brugghe ofte elders, by een sullen vergaederen, sal oock de eere aan my daerinne bewesen trachten te bekennen met reciproque diensten in alle occasien, ende daerentusschen bidden Almoghenden Ul. te willen spaeren in lancduerich ende voorspoedich leven blyvende. Myn Heere | |
III.Blijkbaar, na het verschijnen van het eerste deel der Flandria, zond Sanderus een nieuw verzoekschrift aan de stad Brugge, om hare hulp voor het tweede deel zijner prachtige uitgave te vragen. In den hieronder volgenden brief, beveelt hij zijn verzoek in de gunst van den greffier Sproncholf. Waarschijnlijk slaagde de geleerde schrijver ditmaal niet, want wij treffen in de Stadsrekeningen van Brugge geene vermelding van een tweede subsidie, dat de stad aan den Iperschen kanonik zou vergund hebben.
(Adres op den rug:) An weerde ende seer voorsienich Heere Mr Pieter Sproncholf, Raedtpensionaris ende Greffier der stede van Brugghe. Francq. | |
[pagina 128]
| |
Myn Heere,
De requeste die van mynen tweghe de naest commende daghen sal ghelesen worden, soo ick hope, an myne Edele Heeren Burghmeestere ende Scepenen der stede van Brugghe, ben an ulieden uuter herten recommanderende; de redenen die sy inhouden sal, syn, soo ick meyne van eenich ghewichte, soude nochtans tot dese suplicatie niet ghecommen hebben, ten waere de droeve swaere, ende langhe fransche oorloghen daer toe my bedwonghen. Ick sal met alle neersticheyt pooghen, soo haer d'occasie presenteert, het faveur ende goetionsticheyt, die van ulieden weghe in dese saecke my sal bewesen worden met reciproque sinceriteyt, ende diensten te bekennen. Ende daerentuschen bidden den Almoghenden ulieden te willen spaeren in een lanck ende voorspoedich leven, blyvende Myn Heere (Op den rand:) Ick sal de naestcommende daghen oock ten desen fyne particulierlich scryven an de Heeren Scepenen ende ander vrienden. (Staatsarchief te Brugge. Vrye; Rekwesten, 1637-1642.) Deze twee laatste brieven zijn gezegeld met het in papier gedrukte cachet van Sanderus. De teekening is weinig zichtbaar gebleven, edoch men onderscheidt nog links een lauwer- of eikentak en te midden drie klaverbladen. Het wapen door Sanderus gevoerd was dus werkelijk: ‘in een gouden veld drie groene klaverbladen’, zooals de Saint-GenoisGa naar voetnoot(1) gist, en niet: ‘in een gouden veld, een roode leeuw met de spreuk Orate et vigilate’, zooals het verbeeldt is onder het gegraveerd portret van Sanderus' ‘Chorographia sacra’ (uitgave 1726). |
|