Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1909
(1909)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 777]
| |||
Het woord ‘stragiers’
| |||
[pagina 778]
| |||
Strada, - zegt de geleerde etymoloog, - in het Spaansch, het Portugeesch en het Provençaalsch Estrada, - in het Oudfr. Estrée (Strae in Livre des rois, van Le Roux de Lincy, 209), - in het Picardisch Étrée, - beteekent Bestrate weg, Straat; Nieuwgrieksch στράτα. Als afleiding daarvan, vermeldt Diez het Provençaalsch Estradier = Die op de straat rondzwerft, ‘vagabondeert’. Men vergelijke overigens met het Engelsch Stray = Verdwaald dier, en Strayer = Verdwaalde, Afgedwaalde. Körting (Lateinisch-Romanisches Wörterbuch, 2e ed., 1901, nr 9090) schrijft daarover in dezer voege: ‘Strata, -am f. (sternere), gepflasterte Strasze; ital. strada; prov. estrada, davon estradier-s, gleichsam *stratarius, Straszenräuber; altfr. estrée (pik. étrée), davon estraiier, estraer, umherirrend, verlassen (vgl. Scheler im Amhang zu Dz. 795, estraiere), herrenlos gewordenes, dem Fiskus verfallenes Gut; span. ptg. estrada. Vgl. Dz. 309 strada.’ Bij Godefroy, Dict., is Estraier, Estraer, Estreer, Aistraier: Errer çà et là, sans maître; - Estraié: Errant, en liberté, sans maître; - en het bijv. naamw. Estraier, Estrayer, Estrahier, Estraer, Enstraier: Abandonné, Isolé, Errant, Solitaire, Étranger, Sans maître.
***
In den grond beteekent dus het Oudfr. Estraier: Die, of Dat zonder meester is. Welnu, in talrijke plaatsen uit oude oorkonden, waarin wij het daarvan afgestamde Vlaamsche woord Stragiers hebben aangetroffen, komt Estraier hoofdzakelijk voor met diezelfde beteekenis: Zonder meester, d.i. Onbeheerd.
Ziehier eerst een tekst, waarin spraak is van het eischen ‘over stragiers’, door den baljuw van Brugge, van een zekere hoeveelheid snoeiling, waarvan de eigenaar niet bekend was: Te Proven bij Veurne was een halve ‘line’ lands (100 roeden), met elzeboomen beplant, sedert twaalf jaar ‘onghetaelget’ gebleven, d.w.z. dat, gedurende al dien tijd, het hakhout niet was gesneden geworden. Zekeren dag was men evenwel tot het snijden daarvan overgegaan, maar niemand bood zich aan, om de snoeiling als zijn eigendom te naderen: de baljuw vorderde die dan ook op ‘over stragiers’, en verkocht ze, ten bate van den landsheer, - van den Prins, zooals men zegt, in 't onderhavig | |||
[pagina 779]
| |||
geval, evenals verder nog, ten bate van den hertog van Burgondie, graaf van VlaanderenGa naar voetnoot(1), - voor 6 pond:
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. van den baljuw van Veurne van 20 Sept. 1378 tot 10 Jan. 1379 n s. (Rol): ‘Provende. Ene halve line eists hadde ghestaen onghetaelget xij. jaer of daer boven. Omme dat alle de eisten ghehauwen waren ende niemen aneverdeGa naar voetnoot(2) daeromtrend, so calengierde de bailliu over stragiers ende was vercocht .vj. lb.’
*
Stragiers loopen, in toepassing op dieren, wil eenvoudig zeggen: Onbeheerd loopen. Van gelijkstelling met Ofr. S'estranger = S'éloigner, S'égarer, S'écarter, of ten slotte Se perdre (La Curne de Sainte Palaye, Dict. de l'anc. lang. franc.), kan geen spraak zijn. Ongetwijfeld is ons Stragiers loopen hetzelfde als Ofr. Devenir espaves, b.v., naar eenen tekst door La Curne de Sainte-Palaye, vo Espave aangehaald, ‘comme ces animaux domestiques, qui deviennent espaves dès le moment que l'épouvante leur a fait abandonner leurs forets ou leurs quartiers, où on pourroit les réclamer’:
Ten jare 1434 hadden de echtgenooten Mathaeus Vitse, Margriet, de vrouw van Willem Vitse, voor den raad van Vlaanderen te Gent aangeklaagd, omdat zij de balie of het hekken van hunne weide aan stukken had gehouwen: ‘Wat hebt gij daar gedaan’, had vrouw Mathaeus Vitse bovengenoemde Margriet kalm toegeroepen: ‘het is niet wel van uwentwege, want onze ‘beesten’Ga naar voetnoot(3) zullen ‘stragiers loopen’. Die welverdiende berisping had Margriet hoog opgenomen: zij viel erg tegen vrouw Vitse uit, haar, zeer onverdiend, uitmakende voor al wat slecht was. In het ‘Registre vanden sentencien ghegheven ende gheprononciert’ door de heeren ‘vanden Rade mijns | |||
[pagina 780]
| |||
heeren shertoghen van Bourgoengen..., grave van Vlaendren..., zindert Paesschen xxviijste dach van Maerte int jaer dusentich vierhondert vier ende dertich’ tot en met Januari 1495 (n.s.), wordt de klacht volgenderwijze uiteengezetGa naar voetnoot(1):
Staatsarchief te Gent, Fonds der Abdij van Sint-Pieters bij Gent, ‘Registre’ u.s., fol. 14 vo: ‘Sentencie gheprononchiert ten proffite van Mahieu Vitse ende zinen wive, jeghens ende in prejudicien van Willem Vitse ende zinen wive. De Raedslieden... etc. Allen den ghonen, etc., Saluut. Ute dien dat eene wile es leden Mahieu Vitse ende Jaquemine Vits, ziin wijf, ons te kennene hadden ghegheven, dat zekeren tijd daer te voren Griele Vits ghecommen was inde prochie van Meterne met eenen haumesseGa naar voetnoot(2) in haer hand, ende hadde onstix ghehauwenGa naar voetnoot(3) een heckin hanghende an eenen beilctGa naar voetnoot(4), toebehorende den vorseiden Mahieu ende Jaquemine Vits, in den welken haerlieder beesten waren. Ende omme dieswille dat de vorseide Jaquemine gheseit hadde totten vorseide Griele: “Wat doet u ghedaen? Het es quaet ghedaen: onse beesten zullen stragiers loopen”, dezelve Griele hadde gheseit met fellen moede, ter presencie van goeden lieden totter vorseide Jaquemine, die een goed reynlic wijf was ende es van goeden levene, fame ende name: “Zwijcht, ghi zijt eene quade loddegheGa naar voetnoot(5) ende veltvrouweGa naar voetnoot(6)”, met meer injurieusen | |||
[pagina 781]
| |||
ende scoffierliken wordenGa naar voetnoot(1), daeraf de zelve Jaquemine onsculdich, puur ende zuver was. Met welken worden, zoeGa naar voetnoot(2) grotelic gheinjurieert ende ghediffameert was...Ga naar voetnoot(3)’.
* Twee andere voorbeelden van Stragiers loopen: Te ‘Relinscapelle’ in het ‘Veurnsche’, worden twee kalvers ‘die stragiers liepen’ opgevangen. De baljuw eischt ze op, als verbeurd zijnde, ten bate van den Graaf. Hij laat echter in de naastliggende parochiën een ‘kerkgebod’ doen, maar niemand biedt zich aan om de twee kalvers ‘an hem te dragen’Ga naar voetnoot(4) en de baljuw verkoopt ze dien ten gevelge voor de som van 4 pond: | |||
[pagina 782]
| |||
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. van den baljuw van Veurne van 15 Mei tot 22 Sept. 1376 (Rol): ‘Relinscappelle. De bailliu calengierde twee kalvere die stragiers liepen over verbeurt, daer of dat een sondaghes kerckghebod ghedaen was in allen prochien. Omme dat niemen cam diese an hem drouch binden ghenachte, deidse de bailliu vercopen ende waren ghegheven omme iiij lb.’
*
Jan Heins wordt beschuldigd eene koe genomen te hebben, welke in de duinen ‘stragiers liep’. De baljuw laat hem varen, mits betaling van eene som van 24 pond: het was immers reeds lang geleden, en hij was niet zeker de zaak naar behooren te kunnen bewijzen; overigens, - aldus schrijft de baljuw inde rekening, - Jan Hems had wellicht kunnen zweren dat hij onschuldig was en zijn eed door vier mannen van zijn geslacht doen bekrachtigen:
Id, id., Rek. id., van 21 Sept. 1377 tot 11 Jan. 1378 n.s. (Rol): ‘Duunkerke. Jan Heins was ghecalengierd vandat hi ene coe, die stragiers liep inden dunen, zoude hebben ghenomen. Omdat so lanc verleiden was dat ment niet wel gheproven mochte ende hi quite hadde yemoeghen gaen met zinen ede ende met .iiij. lieder ede van zinen gheslachte, so hadde hi pals voor vonnesse omme xxiiij. lb.’
*
Ons Stragiers loopen heette in het Fransch, Cure (Courir) estraer. In het verhaal van den dood van koning Gormond, in de Chron. de Mouskes, lezen wij: Or fu Hugon al pré à pié
Navré dous feiz del grant espié;
Dunc li eschapa sun destrier.
Quant Isembart, le renié,
Vit le cheval cure estraer....Ga naar voetnoot(1).
Ook, Courir estragiers of Aler estragiez, en varianten.
Wie zoo vermetel was beesten ‘estragiés’ tot zich te nemen, werd als dief vervolgd. Zekere Boudin Keen had zich aan dergelijken diefstal schuldig gemaakt: hij had immers ‘iiij brebis estragiés’ gevat en, wat erg was, deze doen scheren, opdat men ze niet zou kunnen herkennen. Daar niemand evenwel tegen hem | |||
[pagina 783]
| |||
uit dien hoofde eenige vervolging had ingespannen, mocht Boudin Keen het met de betaling van 12 pond afkoopen:
Rijksarchief te Brussel, Fonds Rekenkamer. Rek. van den baljuw van Brugge en van het Brugsche Vrije, van 1385-1391, fol. 3: ‘Boudin Keen, calaingiés de larchin, pour ce quil avoit pris iiij brebis estragiés et vendu ou temps que le Roy et Monseigneur de Bourgoigne furent ou pays, les quelles brebis il fist tondre adfin quon les cognoisseroit mie. Composé, pour ce que nuls len poursiewi, pour xij lb.’
Bij Godefroy is de onderstaande plaats met Aler estraiers, uit Perceval aangehaald: Par terre gesir chevaliers
Et chevaus aler estraiersGa naar voetnoot(1).
Men lette nog op de volgende teksten. In de twee eerste, wordt het nemen van beesten die ‘aloient estragiez’, of ‘estragiés’, diefstal ‘of larchin’ genoemd, - terwijl, luidens den derden, Zoete, de vrouw van Jan Sconemaker, met de boet ‘de forche’, d.i. ‘cracht’ of ‘Voie de fait commis contre la propriété d'autrui’Ga naar voetnoot(2), werd gestraft, omdat zij te haren huize een schaap hield, ‘courant estragiers’, dat haar niet toebehoorde, ‘quil nestoit pas siene’:
Rijksarchief te Brussel, Fonds Rekenkamer, Rek. van den baljuw van Brugge, van 1385-1391, fol. 3: ‘Aloud Keen, calaingiés de larchin, pour ce quil prist et vendi iiij brebis sans ottroy du seigneur, les quelles aloient estragiez. Composé, xx lb.’ Fol. 10 vo: ‘Jehan f. Pol Boghemakers, calaingiés de ce que il avoit pris un cheval le quel aloit estragiés, du quel il fu calengiés de larchin. Composé veu que le dit Jehan fu povres, à la prière de boinesgens, pour xxx lb. Item le bailli vendi le dit cheval et donna pour xx lb.’ Id., id., Rek. id. van 7 Mei tot 16 Sept. 1387, fol. 1: ‘Zoete uxor Jehan Sconemakers, calaingié du pareil (= damende de forche), de ce quelle détenoit un mouton courant estragiers, quil nestoit pas siene, dont lamende est vj. lb.’ | |||
[pagina 784]
| |||
Een andere uitdrukking is Commen als stragiers. Een paard was ‘als stragiers’, d.w.z. losloopende en onbeheerd, op het gebied der heerlijkheid Zonnebeke gekomen. De baljuw van den abt van Zonnebeke had het beest onmiddellijk ‘aenvaerdGa naar voetnoot(1) of in beslag genomen: het paard werd evenwel opgeëischt - ‘gevolgd’Ga naar voetnoot(2) - door hem wien het toebehoorde en door dezen uit de handen van den baljuw gelost:
Staatsarchief te Brugge, Liasse-triages Franc, nr 576. Bundel processtukken rakende een geding, door den abt van Zonnebeke - ‘Myn heere de prelaet van Zinnebeke’ (sic), - ingespannen, ‘omme te justifierne tinhouden van zynder requeste’ betreffende zijne heerlijke rechten op de heerlijkheid Zonnebeke. Stuk van 6 October 1525: ‘Den vjen in Octobre xvc xxv, gehoort Jan Abley, oud liiij jaeren, up dese naervolghende articulen, ende eerst. Op je articule... Op ve articule zeicht, dat binnen xx jaeren harrewaert dat hy amman ende dienaere gheweest heift vande voors. heerlichede, heeft ghesien aenvaerden by eenen Victor de Smet, in dien tyden bailliu vander zelver heerlichede, een grau paerdeken commende als stragiers up de zelve heerlichede, twelcke binnen viij of x daghen daernaer ghelost was byden gonen diet volghde ende toebehoordeGa naar voetnoot(3)’.
*
Zulk onbeheerd loopen van dieren heette in het Fransch S'espaviser, d.i., niet, meenen wij, zooals Godefroy op dit woord zegt, S'égarer, Etre épave, maar liever, Zich tot ‘épave’ maken, Zichzelven onbeheerd maken. Uit den volgenden tekst, aan Godefroy ontleend, blijkt dit duidelijk:
‘Si nostre dit seigneur ou son chastelain chassent en ladite forest..., afin que pendant ledit temps l'officier de ladite chastellenie rachasse les bestes en ladite forest, lesquelles, au moyen de ladite chasse, s'estoient et se seroient espavisées et allées esdits bois voisins.’ (Coust. part. de Hesdin, 16.)
*
Op aldus in beslag genomen dieren werd de benaming ‘Stragiers goed’ toegepast, een woord waarover wij beneden breedvoerig zullen spreken. | |||
[pagina 785]
| |||
Inderdaad, onder den titel ‘Memorie van Stragiers goede’, staat, in een register van de voormalige abdij van Sint-Pieters bij Gent, het toewijzen aan den proost vermeld van twee paarden, die op het grondgebied der abdij waren gevangen, alsook van een varken, dat aldaar verloren liep en, na drie ‘kerkgeboden’ of afkondigingen aan de parochiekerk, door niemand was ‘aangetrokken’Ga naar voetnoot(1), d.i. teruggeëischt geworden:
Staatsarchief te Gent, Fonds der Abdij van St.-Pieters bij Gent, Reg nr 22, fol. xiij vo: ‘Memorie van Stragiers goede. Anno xiiijcxcj waeren up Sinte Pieters prochie twee peerden ghevanghen, ende daer naer zoo waerrense den proost toe ghewesen bij eenen vonnesse ende waeren verdinct om xxxvj lb. p.’ Id., id., fol. viij vo: ‘Memorie van andere Stragiers goede: Anno xvcxix, den xten Septembri, zoo was ghewesen een veerken in de handen vanden proost, bij vonnesse vanden scepenen van Ste Pieters. Ut patet per actum. Dwelc veerekin was verlooren, ende naer drij keercghebooden hem niemant an hem en track.’
*
Met toepassing op landerijen beteekent Vague, stragiers liggen, Zonder meester (of zonder pachter) zijn, en derhalve Onbebouwd, Onontgonnen, ‘Sonder prouffyct’ liggen, d.i. zonder iets op te brengen. In 1609, vertoonen hoofdman, kerken dischmeesters alsook de ‘notable parochianen’ van Leke, aan den bisschop van Brugge, den droeven toestand, waarin de kerk verkeert, doordien de landen haar toebehoorende ‘vague, stragiers, sonder prouffyet ligghen’, zoodanig dat deze zelfs ‘onghesuyvert van de waterynghe’Ga naar voetnoot(2) zijn of het watergeschot niet meer kunnen voldoen:
Annales de la Société d'Émulation de Bruges, IIIe reeks, III, blz. 205: ‘Ex registro Rmi Dni Rhodoan, quarti Brugensis Episcopi. Leke: Anno 1609, 17 Juny, zyne eerwt ghehoort hebbende tverclaers van den hoffman, kerckmeestere, dischmeestere ende notable parochianen van Leke, vertooghende dat deur de troublen, groote oorloghe ende verwoestinge van den lande, theurl. kercke was apparent gheheel te neder te vallen, ten waere daerinne by behoorlicke middelen voorsien ware, ghemerckt de kerckelanden alsnoch vague, stragiers, sonder prouffyct ende onghesuyvert van de | |||
[pagina 786]
| |||
waterynghe ligghen, biddende oversulcx om consent van te moghen vercoopen diversche kercke ende dischboomenGa naar voetnoot(1), staende tot gheen beterynghe maer verergynghe, ende insgelyks eenighe kerckrenten, ten minsten schaede ende meesten prouffycte...’ (Registre intitulé: Documents divers, F. 33, aux Archives de l'ancien conseil de Flandre, à Gand.)
Ledich ende Stragiers luidt dit hieronder.
‘De aerme lieden, land ende possessien hebbende in de prochien van Stalhille, Jabbeke’ enz., bidden den graaf van Vlaanderen (begin der 15e eeuw) om ontlasting van de rente door hen in den ‘Spiker van Brucghe’ te betalen. Immers, ten gevolge van ‘de destructien die in tiden verleden waren in Vlaenderen’, is de toestand zoo bedroevend geworden, dat de arme inwoners in hunnen onderhoud niet meer kunnen voorzien, ja vluchten van armoede en van ellende, en hun land ‘ledich ende stragiers taten’:
Staatsarchief te Brugge, charters, oud nr 7087, voorloopig blauw nr 2664, stuk uit het begin der 15e eeuw: ‘Minen heeren van den rade miins heeren shertoghen van Bourgoengen, grave van Vlaendren, van Artois ende van Bourgoengen. So bidden oetmoedelike de aerme liede land ende possessien hebbende in de prochien van Stalhille, Jabbeke, Dudzeele, Ramscapelle, Zuwenkerke, Wendunen, Oudembuerch, in de prochien van daer omtrent ende van Vlaerdzelo, ghelast wesende met renten gheldende in den Spiker van Brucghe. Ute dien dat, omme de destructien die in tiden verleden waren in Vlaendren, ende dat de voorseide lande bi dien ende andren redenen alsmaer niets wert waren, U ghelielde langhe es leden, bi den bevelle van onsen gheduchten heere, gracie te doene den voorseiden aermen lieden, na den avenante dat hare voorseide lande bevonden waren, bi den commissarisen daertoe ghestelt van ons voorseids heeren weghe, ghevallen wesende van gheenre werden, den termiin van .xij. jaren ghedurende, et (sic) het also hes dat de tijd van den zelven zes jaren utegaen zal te deser jeghewoordigher redeninghe, ende dat de voorseide lande gherekent ghemet over ghemetGa naar voetnoot(2) niet ghebetert zijn zidert den tijd dat de voorseide | |||
[pagina 787]
| |||
gracie eerst inghinc, maer zeere ghehaerghert, zo verre dat de aerme liede hemlieden niet der mede onthouden noch ontdraghen konnen, maer vlien van aermoeden ende van ellenden, ende laten hare voorseide lande ledich ende stragiers, alsoot onlanx ghebleken es an Pietren Doedin, hooftman van groter quantiteit van den voorseiden lande, inde prochie van Ramscappelle, ende in Oudembuerch, an Willemme den Muelnare, die ghevloen ziin ende hebben ghelaten also wel hare eighine land als de voorseide hooftmanscepe vaghe ende in aermen state. Dat U ghelieven wille, dese dinghen ghemerct ende dat, niet hebbende de voorseide gracie of meerre, de voorseide aerme liede in gheenre manieren betalen zouden moghen de voorseide renten, maer zouden willen ende ziin al bereet, al tvoorseide land up te draghene in de hand van onsen voorseiden heere omme ontlast te zine van der voorseider renten, twelke hemlieden wel gheorloeft na ghemeenen landrechte mids betalende alle achterstellen, liever dan yet te betaelne boven den tax van der voorseider gracien, te verlanghene de gracie die de voorseide supplianten ghehadt hebben van den voorseiden lande den tijd van .xij. of .xviij. jaren ghedurende of mer up dadt U ghelieft. So zuldi wel ende'aelmoessene doen, ende zij zullen Gode voor u biddenGa naar voetnoot(1).’
In de ‘Coppie in Walsche’ van het rekwest u.s. van ‘les povres gens ayans terres et possessions es paroisses de Stalhille, Jabbeque’ enz, wordt het bovenaangehaalde Ledich ende stragiers laten vertaald door Laisser vague et espave:
Staatsarchief id., charters, oud nr 7088, voorloopig blauw nr 2665, stuk uit het begin der 15e eeuw: ‘A tres hault et tresexcellent prince Monseigneur le duc de Bourgoigne, conte de Flandres. Supplient humblement les povres gens ayans terres et possessions es paroisses de Stalhille, Jabbeque, Dudsclle, Ramscappelle, Zuwenkerke, Wendunes, Oudembeurch, es paroisses denviron et Vlardslo, chargiés de rentes dues à vostre Espir de Bruges. Comme pour les destructions qui piecha furent en vostre dit pais de Flandres et que les dictez terres furent pour ce et autres causes realment cheues en non valoir, il vous eust piecha pleu a fere grace aux dis supplians a lavenant de ce que leurs dictez terres estoient trouvees par les commissaires ad ce deputes de par vous estre cheues en non valoir par lespace de .xij. ans. Et il soit ainsy que le terme dicelles .xij. années doie expirer à ceste presente renenghe, et les dictez | |||
[pagina 788]
| |||
terres compté mesure par mesure de riens ne soient amendees de puis le temps que la dicte grace entra premierement, ains très fort empiriés et telement que les povrez gens ne sen peuent maintenir ne soustenir, ains sen fuyent de povreté et misere et laissent leurs dictez terres vagues et espaves, si comme naguerres est apparu de Pierre Doedin, hooftman de grant quantité dez dictez en la paroisse de Ramscappelle, et en Oudembeurch Willaume le Meulnare, qui sen sont fuys et ont laissiés tant leurs propres terres et les dis hoofmanscepe vagues et en tres petit estat, Quil vous plaise, cez choses considerées et que sans avoir la dicte grace ou greigneure, les dictez povrez gens ne pourroient autrement paier les dictez rentes, mais vouldroient et sont tout prest de toutes les terres transporter en vostre main pour estre deschargiés des dictes rentes, ce que fere peuent si comme le droit commun du pais veult par paiant tous arrierages, anchois que den paier aucune chose par deseure le tax de la dicte grace, Continuer la grace que yceulx supplians ont eu des dictez terres lespace de xij ou xviij ans ou plus sil vous plaist. Si ferez bien et aumosne et ils prieront Dieu devotement pour vousGa naar voetnoot(1).’
In de ‘chartes des rois de Franche’ hebben wij daarvoor Laissier waste ou estrahier.
‘Se chius qui tient hyretage d'autrui à ostage ou hyretage qui seurcens doie à autrui, le laist waste..., chius qui li hostages sera porra requerre au maieur et as jurés après l'an et le jour que chius l'ara laissié waste ou estrahier, qu'il le mettent en tenure de chel hyretage.’ (1320, Cop. des Chartes des R. de Franche, Arch. mun. S. Quentin, p. 33. - Uit Godefroy's Dict. overgenomen.)
*
Met betrekking tot eene kapel, mag het gebruik van de uitdrukking Stragiers staen zonderling heeten.
Genoeg is het geweten, dat, in vroegere tijden, de ‘gilden’ van onze ambachten en neringen, tot het vieren van hunne goddelijke diensten, kapellen in eene of andere kerk in gebruik hadden. Wanneer eene kapel niet door een ambacht bezet was, dan zei men wel eens, dat die kapel stragiers stond. Dit was, ten jare 1422, het geval met eene kapel in de Sint-Salvatorskerk te Brugge: welnu, de kerkraad staat deze af, voor een termijn van 10 jaar, aan de lakensnijders van de Oude Halle, welke bereid | |||
[pagina 789]
| |||
waren bevonden ‘die te repareerne omme Gods dienst daer in te doene ende te meersene’:
Staatsarchief te Brugge, Fonds der ambachten van Brugge, oud nr 34, voorloopig blauw nr 8117, charter van 10 Mei 1422: ‘Cond ende kenliic zij allen den ghonen die dese lettere zullen zien iof horen lesen, dat wij Diederic Paselin, rector, Gheraert de Grote, prochiepape. Joos Tropneel, Martin de Staerke, Joos vanden Houte ende Jan Scadelin, capelanen Sinte Salvators in Brucghe, ende wij Philips van Artrike, Joris de Muntere, Jan van Zwevezeele, Cristiaen de Scaterare ende Gillis Lauwereins, keercmeesters der voorseider keerken in dien tijden dat dese dijnghen waren ghedaen, hebben, aneghesien ende ghemeerct de devocie ende de goede meeniinghe vanden goede lieden vander snede vander Houder Halle, dat zij in willen ziin omme eene capelle die langhe jaren stragiers ghestaen heift inde voorseide keerke, omme die te repareerne omme Gods dienst daer in te doene ende te meersene, So hebben wij rector, prochiepape, capelanen ende keercmeesters voorseid hemlieden gheconsenteert ende al noch consenteeren eenen termine van tiene jaren naer de date van deser lettere dat yement sal moghen kiesen eeneghe sepulture inde voorseide capelle dan de goede lieden vander snede vander Houder Halle voorseid den voorseiden tijd gheduerende. Ende wij rector, prochiepape, capellanen ende keercmeesters voorseid beloven hemleden over ons ende over die naer ons leden comen zullen dese voorseide dijnghen wel ende ghetrauwelijke te houdene ende te doen houdene zonder eenich impedement te doene iof ghedoghen te doene in eenegher manieren, zonder fute iof malengien. In kennessen der waerheden, so hebben wij rector, prochiepape, capelanen ende keeremeesters dese ieghewoordige lettere ghezeghelt metten zeghele vanden commune ende metten zeghele vander keerken voorseid uuthanghende. Dit was ghedaen int jaer Ons Heeren als men screef .m. cccc. ende twee-ende twijntich, up den tiensten dach in Meye’Ga naar voetnoot(1).
*
Tot verdere verklaring van ons woord Stragiers, laten wij nog een paar Fransche teksten volgen, welke wij in oorkonden van hier te lande hebben aangetroffen.
Laissier estragiers, in toepassing op voorwerpen b.v., beteekende die voorwerpen onbeheerd laten, d.w.z. van zijn recht van eigendom daarop afzien. | |||
[pagina 790]
| |||
Pieter f. Boudin Lammins en Arnold f. Arnold Lademans hadden aangenomen zekeren vreemdeling, met hun wagen naar zijne bestemming te brengen. Bij ongeval en door hunne onachtzaamheid, was de wagen omgeklaaid en was de man ten gevolge daarvan gestorven. Nadat zij, om aan vervolging uit dien hoofde te ontsnappen, verklaard hadden den wagen en de twee paarden te ‘laissier estragiers’, d.w.z. nadat zij van hun recht van eigendom op wagen en paarden hadden afgezien en ze aldus ‘onbeheerd’ gelaten, - verkocht de baljuw hun deze voor 16 pond 16 schellingen. Arnold f. Arnold Lademans had evenwel de verbintenis aangegaan, inzooverre door haar eene klacht werd ingediend, de familie schadeloos te stellen, en de baljuw liet hem dan ook voor 12 pond de zaak bijleggen:
Rijksarchief te Brussel, Fonds Rekenkamer, Rekening van den baljuw van Brugge en van het Vrije, van 7 Mei tot 17 September 1386, fol. 2 vo: ‘Le bailli calenga j char et ij chevaux appartenant a Piere Boudins Lammins et à Ernoul f. Ernoul Lademans, de ce quil menerent sur leur char j homme estrainge, et reversa le dit char lui estant dessus, par le quel le dit estraingne vient de vie à trespassement. Et pour ce ilz laissièrent le char et ij chevaux estragiers. Vendu et donne as dis Piere et Ernoul pour xvj lb. xvj s. Id., id., Rek. id., fol. 3: ‘Ernoul f. Ernoul Lademans calengié de ce quil mena sur son char j. homme estraingne gisant sur son dit char, le quel char reversa par maise garde, tellement que le dit estraingne vient de vie à trespassement. Composé de la dicte calainge pour ce que le dit Ernoul prinst à satisfyer partie par ainsi quelle se plainsist, à la pryere de bonnes gens pour xij lb.’
*
Estre estraigiers beteekende Aan niemand toebehooren, Zonder meester zijn. Gillis Coren had een weinig hout ‘estans estraigiers’, gestolen en verviel daarom in eene boete van 6 pond:
Rijksarchief en Fonds id., Rek. id. van 7 Mei tot 16 Sept. 1387, fol. 1: ‘Gille Coren, calengiez de ce quil prist un pau de bois estans estraigiers, dont lamende est vj. lb.’
*
Sprekende van zeedrift, zei men Floter estragier. Visschers van Heyst hadden op zee twaalf balen amandelen gevonden, ‘flotans estragier’. Volgens oud gebruik, werd hun de helft van den vond toegekend, terwijl de baljuw, ten profijte van den Heer, de andere helft aan een kruidenier verkocht: | |||
[pagina 791]
| |||
Id., id., Rek. id 7 Mei tot 16 Sept 1387, fol. 5: ‘Recepte de geis de mer. Les pesquers de Heis trovèrent sur la mer flotans estragier, que on dist laghaen, xij bales damandeles, les quelles estoient grandement emperiz de la mer, dou quel laghaen, selonc coustume. ceulx qui les menoient à terre eurent la moitié, et l'autre moytié vendi le bailli à Jehan le Coc, especier de Bruges, cescune bale pour xij s. de groz.’
***
Wat was Stragiers goet? ‘Stragiers goet’ wees eenvoudig op Goed waarvan de eigenaar niet bekend was, of, met andere woorden, op Onbeheerd goed, d.w.z. Goed zonder heer of eigenaar.
Al delvende, vindt zekere Jan Parijs, te Beveren bij Haringhe, eene som van 4 pond parisis, welke in den grond verborgen lag. De baljuw van Veurne eischt die som: het was immers ‘Stragiers goet’ en als dusdanig, zegde hij, behoorde dit gevonden geld den Prins toe, trouwens het principe was en de wet luidde ‘Lois est que choze estraiere et trués (trouvée) desous tiere ‘est au signeur de le tierre’Ga naar voetnoot(1):
Staatsarchief te Brugge, Fonds Veurne, Rek. van den baljuw van Veurne van 18 Sept. 1374 tot 8 Jan. 1375 n.s. (Rol): ‘Jane Perijs hadde ghedolven iiij lb. par., welke de bailliu calengiarde (sic) ende zede dat het Stragiers goet ware ende mijnen heere toe behorde. Ontfaen iiij lb.’
De ‘costume’ van Beaumanoir, liv III, 3, bepaalde ook, dat ‘les cozes trouvées et les espaves, qui n'ont point de suiteGa naar voetnoot(2)..., doivent estre au seigneur qui a ia haute justice’. (Uit La Curne de Sainte Palave, vo Espave.)
*
De proost van de abdij van Sint-Pieters bij Gent, eischt dat hem, ten behoeve van de abdij, de helft - ‘half have’ - worde toegekend van het goed door eene vrouw (zonder verdere bepaling) nagelaten, welke op het gebied van het klooster overleden was. Het wordt hem toegewezen:
Staatsarchief te Gent, Fonds der Abdij van Sint-Pieters, Reg. nr 22, fol. 7 vo: ‘Memorie van Stragiers goedt, waeromme dat | |||
[pagina 792]
| |||
jeghen den proost een proces rees ende was den proost mede ghewesen...’ (1406.)
*
Een man was te ‘Scalclede’ onder Ruysselede, in zijn steen- of waterput verdronken. Wellicht had de man zich om 't leven gebracht, want het door hem nagelatene verviel ‘als stragiersgoet’ aan den PrinsGa naar voetnoot(1):
‘Dese voors. drie parseelen comen minen heere voornoemt van Jan van Overackere als stragiers goet, omme dies wille dat hij verdranc in zijnen borren pit int jaer xiiijc viere ende vijftich.’ (Renteboek van Scalclede onder Ruysselede, ao 1457, fol. 40 ro.)
*
‘Als yemandt deser werelt overlyt gheen hoyr van bloede achterlatende’, - aldus staat in de ‘costume’ van Brugge te lezen, - dan vervalt zijn nalatenschap als ‘Stragiers goedt’ aan den Prins:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, 1, 168: ‘Van bastaerden. Als een bastaert ofte bastaerde deser werelt overlydt sonder... Van stragiers. Als yemandt deser werelt overlyt gheen hoyr van bloede achterlatende, zoo succedeert de heere int goet. Item, nemaer als hy eenich hoyr van bloet achterlaet, sulck hoyr succedeert int goet alleene ende over al.’ (Cahier primitif de la coutume de Bruges, 1572-1597.)
De ‘costume’ van 1619 is duidelijker en voegt er de bepaling bij, dat na de overledene ‘noch besitter noch besittighe van zynen sterfhuyse’Ga naar voetnoot(2) zou gebleven zijn: Id., op. cit., I, 40: ‘Van stragiers goedt. Als yemandt deser weerelt overlydt gheen hoor van bloede achterlatende, noch besitter noch besittighe van zynen sterfhuyse, soo succedeert den | |||
[pagina 793]
| |||
heere int goet, want daer besitter oft besittighe blyft, daer en is gheen Stragiers goet, nemaer succedeert de lancst levende aen den overleden.’ (‘Coutume homologuée’ van 26 Aug. 1619, Xe tit., art. 1.) | |||
[pagina 794]
| |||
Jan Voorvoet sterft en laat eene som achter van 11 pond 14 schellingen, welke zijn meester hem schuldig was gebleven. Ander goed bezat de overledene niet, behalve zijne kleederen, waarmede hij overigens ten grave was gedragen geweest. Daar Jan Voorvoet ‘vreimde was’ en er niemand als erfgenaam optrad, verviel gezegde som ‘over Stragiers’ aan den Prins: Staatsarchief te Brugge, Fonds van Veurne, Rek. Baljuw van Veurne 10 Mei tot 15 Sept. 1378 (Rol): ‘Jan Voorvoet sterf ende Olivier Stasin was hem sculdich elleven pond .xiiij. s. van dienste, ende hi en hadde anders gheen goed zonder zine cleder, daer mede was hi ter aerde ghedaen. Omme dies wille dat hi vreimde was ender niemen cam diere sculdich was te deelne, so calengierde de bailliu over stragiers ende ontfinc te mins heeren bouf die xj lb. xiiij. s.’
*
Wanneer een persoon in de kasselrij van Veurne was overleden en niemand zich als erfgenaam voor het vierde der achtergelaten goederen aanstelde, werd dit vierde, door den baljuw, voor den Prins ‘over Stragiers goet’ opgeëischt. In den tekst hieronder luidt het, dat bedoeld vierde den Prins was toegekend, omdat niemand zich had aangemeld als maag ‘uute dien vierde’, d.w.z. uit de staak of linie van het geslacht van den overledene, waaraan dit vierde van rechtswege toebehoorde. De baljuw sloot echter eene overeenkomst met de andere bloedverwanten en liet het deel dat aldus aan den Prins toekwam, voor een zekere som gelds lossen:
Id., id., Rek. id. van 8 Jan. 1375 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Cateline Stompers staerf ende bachten hare bleef een huus, .ij. bedden, een scrine, lizen, pots, pannen ende ander huus allame, dannof de bailliu calengierde trechte vierde over stragiers goet, bider redene datter niemene cam uute dien vierde die sculdich was te deelne. tWelke de bailliu liet lozen omme .c. lb.’
*
Op haar sterfbed verklaart Elisabeth, de weduwe van Jan f. Hannins, aan haren pastoor te Veurne dat, voorzoover zij weet, | |||
[pagina 795]
| |||
haar niemand bestaat voor het vierde van haar goed. Dientengevolge slaat de baljuw, na haar overlijden, de hand aan dit vierde ‘over Stragiersgoet’:
Id., id., Rek. id. ‘zident den xve dach van FevrarGa naar voetnoot(1) jnt jaer’ 1383 n.s. tot 4 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘In de stede van Veurne... Lysbette Jan filius Hannins wijf was es comen vanden live ter doot, de welke verkende jeghen her Heynderijc de Corelosen, hare prochipape, in haer uuterste, dat sij niemen en wiste die haer bestoede van haren vierden vierendele die haer goet deelen mochte. Ende daeromme so hebbic (de baljuw van Veurne) dit goet ghecalengierd als over stragiersgoet van desen vierden vierendele. Ende Jan Hannins sone die heft dit vierendeel of ghecocht ghelijc elc van den andren omme xxxvj lb.’
*
Andere teksten spreken ook van een vierde. Uit de voorbeelden hieronder mag evenwel blijken, dat het recht van den Prins soms beperkt bleef tot een half vierendeel of tot een twintigste deel van de nalatenschap. Men leze de hierna aangehaalde plaatsen uit de rekeningen van den baljuw van Veurne:
Id., id., Rek. id. van 17 Sept. 1375 tot 14 Jan. 1376 n.s. (Rol): ‘Ghieverdinchove. Trijskine Boudewijns stierf ende de bailliu calengierde trechte vierde van den goede dat bachten hare bleef. over stragiers, bider redene datter ghene aeldinghe camen van dien vierde diet sculdich waren te deelne, twelke de bailliu liet losen omme vj. lb.’ Id.. id., Rek. id. van 11 Jan.1378 (n s.) tot 10 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘(Moyk ijn Everaerds staerf, ende omme datter niemene cam vanden enen vierendele diet sculdich (was) te deelne, so calengierde de bailliu over stragiers goed, ende hi hadde tvierde vanden huus allame, welke de bailliu liet losen omme xxij lb. Ende Moykijn hadde een huus vercocht bi paymenten te gheldene xvj lb. grote, dannof tvierendeel es iiij lb grote. Draghet van alden vierendele lxx lb. (te weten 70 lb. parisis). Een Betkijn Deckers sterf ende daer ne cam niemen omme delen vanden enen vierendele. De bailliu calengierde over stragiers ende liet losen omme iij lb. Item van Michiel Oockele. So calengierde de bailliu een half vierendele vanden goede, omme datter niemene cam diet sculdich was te deelne. Ende de bailliu liet losen omme xij lb.’ | |||
[pagina 796]
| |||
Id., id., Rek. id. van 20 Sept. 1378 tot 10 Jan. 1379 n.s. (Rol): ‘Inde stede van Veurne. Willem Dartiene sterf ende daer en cam niemen die een half vierendeel van zinen goede sculdich was te deelne. Ende de bailliu calengierde over stragiers ende liet losen omme .xv. lb. Item int ghelike van Willem Dartiens kinde, van enen half vierendele, .xij. lb. Van Clais Taers, pijnre, van zinen goede ghecalengierd over stragiers. ende de bailliu liet losen omme .xij. lb. Van Hannekin den Jonghen, int ghelike over stragiers, boven sculden ende costen, iiij. lb. .xvj. s’ Id.. id., Rek. id. van 2 Maart 1384 n.s. tot 19 Sept. daaropvolgende (Rol): ‘De bailliu calengierde twintichste deel van joffrouwe Griele Jacopssoons goede over stragiers, ende liet uute losen boven der scult, omme datter niemen en quam diet sculdich was te deelne, omme xx lb. Item so calengierde de bailliu thalf vierde van Michiels goede van Waes over stragiers, omme datter niemen cam, diet sculdich was te deelne. Daer was een quade stede, een bedde, een scrine ende sin cleder, twelke de bailliu al dede vercoopen, ende daer bleef boven der scult xxiiij lb.’
*
Te Oeren had zekeren dag de baljuw van Veurne de nalatenschap van jonkvrouw Elisabeth van den Torre ‘over stragiers’ aangeslagen. Kort daarna hadden lieden uit Dixmude hun recht daarop doen gelden en hun bloedverwantschap bewezen. Derhalve liet de baljuw het goed varen, edoch hij eischte van de erven, ten bate van den Prins, eene som van 10 pond: Id., id., Rek. id. van 8 Jan. 1375 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Oeren. Joncvr. Lizebette vanden Torre die staerf, dannof de bailliu calengierde tgoed over stragiers. Danof dat lieden camen van Dixmude, ende zeiden dat zij aeldinghe der in waren. Omdat zij in waers daden hare zibbe, so deder de bailliu zine handen of omme .x. lb.’
*
In zake van ‘Stragiers goet’ kwam, ten jare 1383, te Veurne een zonderling geval over: zekere Canselin, afkomstig uit Holland, was te Veurne overleden een kind nalatende, dat kort nadien ook stierf. Uit de nalatenschap van dit kind, beloopende in het geheel 7 pond grooten, had dezes moeder, welke sedert met Willem Pitgam hertrouwd was, eene som van 42 pond parisis | |||
[pagina 797]
| |||
(dus de helft van gezegde zeven pond grooten) geërfd. De bloedverwanten van Canselin waren echter naar Veurne gekomen, om hun deel in 's kinds nalatenschap te vorderen: zij werden algauw gewaar, dat er voor hen geen kans was te gelukken, trokken er van door en zagen nooit meer om. Reeds drie jaar waren verloopen. Ook eischte de baljuw, van Willem Pitgam, dat hij de overblijvende 42 pond parisis ‘over stragiers goet’ aan den Prins zou betalen, wat ook geschiedde:
Id., id., Rek. id., ‘zident den xve dach van Fevrar int jaer’ 1383 n.s. tot 4 Mei daaraanvolgende (Rol): ‘Canselin, geboren uut Hollant, quam van live ter doot ende achter hem bleef een kint van sinen getrauden wijve, dwelke kint daer naer staerf ende bachten hem bleef .vij. lb. gr. So dat de moeder, Willem Pitgams wijf nu es, daer of deelde xlij lb. Ende daer naer so quamen de vriende ende maghen van Canseline te Veurne omme deel te hebbene van skins dode. Waer bij dat sij saghen dat sij neghene teliveranche ghehebben en consten, so lieten sijt met allen staen ende trocken thuus waert ende noit sierGa naar voetnoot(1) so ne camen sij weder. Dit es leden wel .iij. jaer. Nu es de bailliu comen ende heft dit goet ghecalengierd onder Willem Pitgamme als over stragiers goet. Van den welken onfaen es xlij lb.’
*
In de rekeningen van den baljuw van Brugge, welke in het Fransch zijn gesteld, komt het woord ‘Stragiers’ ook voor, nl. in de uitdrukking ‘Comme stragiers’.
Eene som van 6 nobelen, gebleven na den dood van ‘Jehan metter hand’, was door den baljuw ‘comme stragiers’ opgeëischt geworden. Nochtans werd die som - zoo wilde het de wet - in handen van den stadsklerk ter bewaring gegeven voor een termijn van 2 jaar en 2 dagen, - ‘pour attendre les hoirs’, - om aldus aan de wettige erfgenamen de gelegenheid te geven hun recht te laten blijken:
Rijksarchief te Brussel, Fonds der Rekenkamer, Rek. van den baljuw van Brugge van 8 Januari 1397 n.s. tot 7 Mei daaraanvolgende, fol. 13 vo: ‘Memore de vj nobles, pour lavoir demouré et trouvé après Jehan metter hand, qui fut calaingnié comme stragiers et gist es mains du clerc de la ville comme il appert par lettres patentes sur ce faictes, monstrées aux comptes de Janvier lan iiijxx | |||
[pagina 798]
| |||
et sesze, et doit illecques estre deux ans et deux jours pour attendre les hoirs. On nen compte riens adprésent, car le terme n'est pas escheuGa naar voetnoot(1).’
Het vierde - ‘l'un quatier’ - van de nalatenschap van Margriete, de weduwe van Jan Tievoud, te Brugge overleden, in den loop van 2 jaar en 2 dagen door niemand, als erfgenaam, zijnde gevorderd geweest, zoo was dit ‘démoré stragiers’, en had de schout van Brugge het bedrag daarvan ten behoeve van ‘monseigneur’, d.i. van den Prins opgestreken:
Id., id., Rek. id. van 17 September 1396 tot 8 Januari 1397 n.s., fol. 12 vo: ‘De Margriete, la vefve de feu Jehan Tievoud, laquelle trespassa en la ville de Bruges. Et pour ce que nul hoir ne comparurent en lun quatier de tel avoir qui demora après la dicte Margriete, fu calaingiez par le dit escouthete (de Bruges) present esquevins, quivendirent les cateulx du dit quaertier, qui monta en somme vj 1. groz, oultre et par dessuz des debtes, sepulture, testament et aultres charges dont le dit quartier estoit chargiez, li quel argent pour attendre les hoirs a esté es mains de la dicte loy lespace de deux ans et deux jours. Et pour ce quil est demoré stragiers, que nul hoir nen sont comparu, la le dit escouthete receu pour monseigneur, qui monte, comme il appert par certification sur ce faicte, lxxij 1. (parisis.)’
In die plaats, werd evenwel het woord ‘Stragiers’ doorgehaald en uit een andere hand door ‘Estrahier’ vervangen.
Ons Stragiers goet was inderdaad in het Fransch Avoir estrahier of Avoir estragier geheeten:
Zekere ‘Adelice’, uit Holland afkomstig, weduwe van ‘Clay f. Willame f. Symon’, had, in het ambacht van Dudzeele bij Brugge, de helft van een huis in bezit, maar was zich ergens anders gaan vestigen. Daar, binnen jaar en dag na haar overlijden, zich niemand als erfgenaam had aangemeld, was de nalatenschap ‘pour avoir estragier’ aangeslagen geworden:
Id., id., Rek. id. van 22 Septemb. 1393 tot 12 Jan. 1394 n.s., fol. 10 vo: ‘Une femme de Hollande, appellée Adelice, vefve de Clay f. Willame f. Symon, la quelle avoit la moitié dune maison ou mestier de Dudzele et la quelle femme estant retraite du dit Dudzeele en autres marches, moru, dont nulz par an et jour ne comparu | |||
[pagina 799]
| |||
comme hoir pour calainger la dicte moitié de maison. Et pour ce fu calaingié par ycellui bailli pour avoir estragier et le vendi à sire Bauduin de le Scuere, prestre, à qui l'autre moitié appartenoit, bien considéré à la valeur dicelle maison, pour xij lb.’
Ook Avoir estraigier: Drie gezusters, die te Dixmude in het godshuis ‘La Tierche Ordonne’ (De Derde Orde) gewoond hadden, waren zich te Gent gaan vestigen en hadden in de eerstgenoemde stad verschillende voorwerpen gelaten: de ruwaerd en de baljuw leggen daarop de hand, ‘comme avoir estraigier’, ten behoeve van ‘Monsieur’, d.i. den Graaf, en van ‘Monsieur de Diquemue’ of van den heer van Dixmude:
Id., id., Rek. id. van 8 Mei tot 17 Sept. 1396, fol. 8 vo: ‘De trois seurs qui soulloient demourer à Dicquemue en une maison dieu quon dist la Tierche Ordonne, lesquelles alerent demourer a Gand et laissièrent apres eulx telz muebles qui sensuivent, assavoir: ung mauvais lyt, ung escryn, une table avec les estaux et autres menues chosettes de petite valoir, les quelles choses lesdits rewart et bailli ont calaingniez comme avoir estraigier et vendu à Elisabeth Fierins pour xviij lb., dont monsieur prent la moitié et monsieur de Diquemue lautre.’
Of Avoir estrayer:
Als dusdanig goed zijnde, legde, ten jare 1398, de baljuw van Brugge beslag op eene merrie, eene koe, een bed, 150 schoven vruchten en andere voorwerpen van geringe waarde, nagelaten door wijlen Niklaas Hellinc, die zich uit den vreemde in het ambacht van Jabbeke was komen vestigen; de helft daarvan bleef evenwel aan zijne vrouw:
Id., id., Rek. id. van 17 Sept. 1397 tot 14 Jan. 1398 n.s., fol. 6: ‘De feu Clais Hellinc, neiz de hors le pays, trespassa ou mestier de Jabbeke. Après lui est demouré une malvaise giment, une vache, j lit, environ c. et 1. garbes de fruis, j pot, une paelle et aultres pettites chosettes de peu de valoir, lesquels biens li bailli a calaingnié pour avoir estrayer, dont la moitié appartient à Katherine, vefve dudit feu Clay. Vendue icelle moitié pour j. noble.’
*
Andere uitdrukkingen, welke zienlijk op ‘Stragiersgoed’ of ‘Avoir estragier’ enz. wijzen, worden in de rekeningen van den baljuw van Brugge aangetroffen. | |||
[pagina 800]
| |||
Avoir expaves: Pieter van de Werve, poorter van Brugge, had van ‘Inghelram le Moelnare’ eene som van 68 pond parisis in handen, waarvan de helft toebehoorde aan de erfgenamen van dezes vrouw, welke uit een vreemd land was afkomstig. Erfgenamen boden zich niet aan. Derhalve sloeg de baijuw gezegde som aan ‘comme avoir expaves’:
Id., id., Rek. id. van 6 Mei tot 16 Sept. 1398, fol. 13: ‘De Pierre de le Werve, bourgois de Bruges, li quel avoit entre mains de Inghelram de Moelnare la somme de ixviij lb. par., dont la moitié appartenoit aux hoirs et successeurs de sa femme, laquelle fu destraingne pays. Et les quelx hoirs ne se sont comparu. Si a le bailli miz main ala moitié de la dite somme comme avoir expaves. Receu xxxiiij lb.’ Biens espaves: Hendrik de Valkenare, geboortig uit den vreemde, was in het ambacht van Oostburg gestorven. ‘Aucuns horsGa naar voetnoot(1) ne comparurent’ en uit dien hoofde behoorde het door hem nagelatene, ‘comme biens espaves’, aan den Prins toe:
Id., id., Rek., id., fol. 7: ‘De Henry le Valkenare, li quels soloit demorer aveuc Wulfaert de Mourkerke, trespassés ou mestier dOostborch, li quels fu neiz destraingne pays, si que aucun hors ne comparurent. Apres lui sont demourez en divers meubles qui ont esté vendus par le bailli comme biens espaves appartenant amon dit singneur (le duc), rabatu les frais dela sépulture dudit deffunct et autres debtes après lui demourez à la somme xv. lb. xviij. s.’
Biens vagues et estrayeres: In 1399 was zekere ‘Maroye Horneweders’ in een leprozenhuis in Aardenburg-Ambacht gestorven. Wat zij achterliet werd door niemand opgeëischt en diensvolgens door den baljuw, ten bate van den Prins, voor 4 pond 16 schellingen verkocht: Id., id., Rek. id. van 30 Juni tot 22 Sept. 1399, fol. 4 vo: ‘De feue Maroye Horneweders, trespassée ou mestier dArdembourch en une maladrie. Après elle est demouré ung mauvaiz petit lit, une paire de linceulx, ung tapit, une quote et ung chaperon et aultres petites chosettes de peu de valeur. Lesquelx biens, veu que aucun ny mist main et quilz demorèrent vagues et estrayeres, le bailli les fist vendre par Gilles de Heilbrouc, sergent ou dit mestier, pour .iiij. lb. xvj. s.’ | |||
[pagina 801]
| |||
Welk ‘Biens vagues et estrayeres’ met de Vlaamsche uitdrukking Goeden die stragiers oft vacant zijn gelijk staat. Wij treffen deze laatste aan in het volgend vonnis door den Grooten Raad te Mechelen, den 17 Juli 1546, gewezen:
Te Gent was zekere ‘Margriete sMunters’, echtgenoote van Cornelis Janssuene, overleden, ‘zonder hoir achter te latene, niet meer van hueren lichame dan oic van huerer moederlicke zyde’. Daar voor ‘den goeden achtergelaten byder selver Margriete sMunters, die thuerer moederlicke zyde behoerden te succederen’, zich van de moederlijke zijde ‘nyement hoir gefondeert noch gepresentcert en hadde’, was er een proces ontstaan tusschen haren overlevenden man en Joos van den Hecke, 's keizers ‘ontfanger van den extraordinairen van Vlaendren’, beide partijen bewerende ‘daerinne gerechticht te zyne’. De ontfanger beriep zich op het feit, dat ‘naer de notoire coustume ende usantie vanden laude ende graefscepe van Vlaendren, alle goeden die stragiers oft vacant waren, toebehoerden den prince ende grave vanden lande’; hij wees verder op de ‘ordonnancie’ den 30 April 1540, door den keizer aan de stad Gent verleend (de ‘Concessie Caroline’), waardoor uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de goeden vanden bastaerden, stragiers ofte vacanteGa naar voetnoot(1), die gevonden ‘zouden worden binnen der stede ende scependomme van Ghendt’, alleen den Prins zullen toebehooren en niemand anders. Overigens beweerde de ontvanger dat, geen enkel erfgenaam zich hebbende aangemeld, ‘de goeden die ter voirseide moederlicke zyde behoorden te gane, mids dien gebleven waren vacant’. Daartegen stelden zich Cornelis Janssuene, ‘mitgaders scepenen van gedeele der stede van Ghendt, als verweerers ter andere zyde’. De verwerers hielden overigens staan, dat het ‘berecht ende judicature’ van de nalatenschap van ‘Margriete sMunters’ aan hen schepenen toebehoorde, gezien ‘de voirseide wylen Margriete sMunters overleden was poortersse der selver stede van Ghendt, ende over zulc zoe was tsterfhuus van de zelve Margriete poortelick, danof de voirnomde Cornelis Janssuene haudereGa naar voetnoot(2) bleef’. (Zie bij A. du Bois et L. de Hondt, Coutume de la ville de Gand, II, blzz. 232 en vlg.)
Het mag zonderling heeten, dat in zekere plaats van het boven besproken vonnis, de woorden ‘goeden van bastaerden, | |||
[pagina 802]
| |||
stragiers ofte vacanten’ vervangen zijn door ‘baslaerden, depostenGa naar voetnoot(1) ende vacante goeden’:
‘... Overmids dat by onser nyeuwer concessie (de “Concessie Caroline”) verleent den voirseiden van onser stede van Ghendt, wy geconfirmeert hadden dusantie ende recht vanden sterfhuusen der zelver onser stede, reserverende alleenlick tonsen profyte den bastaerden, deposten ende vacante goeden vallende in de selve stede ende daer zy te voren de bewaernesse af hadden...’ (A. du Bois et L. de Hondt, Cout. ville de Gand, II, blz. 242.)
Elders, Stragiers ende vacante goedynghe: Cte de Limburg-Stirum, Cout. d'Audenarde, I, 408: ‘Van vacante ghoedynghen... Vacant goet behoort den fisque. Item, als van stragiers ende vacante ghoedynghe, daer gheen hoyrs en commen, danof heeft ende neempt de administratie de commis van der Koninklycke Majesteyt van zynen extraordinairen, ten prouffycte vander voors. Majesteyt, ofte vanden vassalen dies vermoghende.’ (Cahier primitif de la Coutume d'Audenarde, omstreeks 1560.) Eindelijk Biens expaves et estragiers. Van die uitdrukking volgen twee voorbeelden: Rijksarchief te Brussel, Fonds der Rekenkamer, Rek. van den baljuw van Brugge van 17 Sept. 1397 tot 14 Jan. 1398 n.s., fol. 14 vo: ‘Memoire de xxxvj lb. par., pour ia quarte partie del avoir demouré et trouvé après le trespas de feue Aliz, vefve de feu Jah. le Cosere, le bastars, qui gisent es mains deschevins. Et furent illecques déposé comme biens expaves et estragiers le xixe jour de Juing lan iiijxx et xvij. calengié par ledit escouthete (de Bruges), et doivent illecques estre gardez deux ans et deux jours pour attendre les hoirs, saucuns en y a, comme il appert par lettres patentes sur ce données par ladicte loy. On nen compte riens ad présent, car le terme nest point escheu.’ ‘Mémoire de vj nobles pour lavoir de feu Hannekin metter handt, samblablement calengié comme biens expaves et estragiersGa naar voetnoot(2).’ | |||
[pagina 803]
| |||
Verder nog EspairgeGa naar voetnoot(1) ende stragiers goedt: Sedert ‘veertich jaeren haerwaerts’, - aldus staat in een edict van den Prins, van 18 Mei 1515, - hebben verschillende ‘prelaten, abten, pryoors, couventen, cloosters, dekenen, capellanen, collegen, ministren, piochiekercken, capellen, hospitalen, beghynaigen ende andere kerckelicke lieden’, welke tijdelijke goederen in het graafschap Vlaanderen bezitten, ‘diverssche partyen van goede’ verkregen of gekocht, bestaande in ‘leenen, achterleenen, winnende landen ende erfachticheden, meersschen, bosschen ende wateren, huusen,.... in onse voorseyde graefscepe van Vlaendren, renten ende sourrenten up de zelve huusen ende erven, losselic ende niet losselic...’. Welnu, al die ‘conquesten’ waren gedaan geweest in strijd met ‘de oude ordonnancien ende instructien daer up ghemaect’. Het edict bepaalt dit nader in dezer voege: L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, II, 226-227: ‘Welcke conquesten ghedaen gheweest hebben ende zyn jeghens de oude ordonnancien ende instructien daer up ghemaect by onse voorders (graven en gravinnen van Vlaanderen, tonser grooter prejudicie, intereste ende scade ende in vermindertheden van onsen rechten, also wel van relieven, thienden, xve pennync, yssuwen, morte- | |||
[pagina 804]
| |||
mainen, maercghelt, confiscacien, bastaerdt, espairge ende stragiers goedt, exploicten, boeten ende ander vervallen ende ooc van onsen beden ende subvencien....’
***
Een zonderling verschijnsel doet zich voor. In de rekening van den baljuw van Brugge (Rijksarchief te Brussel), van 14 Januari 1398 n.s. tot 6 Mei daaraanvolgende, fol. 12 vo, loopt het woord Estragiers, uit de uitdrukking ‘Comme biens expaves et estragiers’ hierboven, tot EstraignesGa naar voetnoot(1) over: ‘Comme biens expaves et estraignes, - en, in de rekening van 16 September 1398 tot 13 Januari 1399 n.s., fol. 15, tot Estraingiers: ‘Comme biens expaves et estraingiers’. Weliswaar werden de twee vormen Estraignes en Estraingiers doorgehaaid en door Estrahiers vervangen, maar uit die plaatsen, en zelfs uit eenige der andere aangehaalde teksten, mag niettemin blijken hoe, reeds op het einde der 14e eeuw, de twee gedachten Onbeheerd goed of Goed zonder meester, en Goed door vreemden nagelaten langzamerhand dooreen zijn geloopen. Een ander voorbeeld daarvan treffen wij hieronder aan. ‘Jehan de Dronghene’, een ‘homme forain’, of vreemde, was te Brugge overleden. Niemand zich als erfgenaam voor de helft van zijn goed hebbende aangemeld, sloeg de schout de hand daaraan ‘comme Avoir estraingnier’. Daar nu zulk goed gedurende twee jaar en twee dagen onder de wet moest blijven liggen, om de erfgenamen in de gelegenheid te stellen zich bekend te maken, en de schout vreesde dat misschien wel erfgenamen zouden opdagen, verkocht hij het deel van den Prins | |||
[pagina 805]
| |||
aan de weduwe van den overledene, onder voorwaarde dat zij al de schulden alsook de kosten van begrafenis op zich zou nemen: Rijksarchief te Brussel, Fonds der Rekenkamer, Rekening van den baljuw van Brugge van 10 Mei tot 20 Sept. 1395, fol. 15: ‘De Jehan de Dronghene, qui trespassa en la dicte ville de Bruges et fu homme forain, dont en la moitié daucuns cateulx après lui demouré ne comparu nul hoir. Si furent calaingniez par le dit escouthete (de Bruges) comme avoir estraingnier. Et pour ce que, selon les costumes de la ville, de telle calaingne convient tenir en estat deux ans et deux jours pour attendre les hoirs dedens ce terme et mettre les biens es mains de la loy, et pour ce que lescouthete se doubta que aucuns hoirs peussent estre venus, si laissa rachater lesdits cateulx par Aechte de Dronghene, vefve dudit deffunct, parmi ce quelle demeure enchargié de toutes debtes et sépulture, pour iiij nobles, qui valent xiiij lb. viij s.’
Met de twee volgende teksten zal zulks ook wel het geval zijn. In teksten betreffende aangelegenheden van gelijken aard, treffen wij inderdaad, naast ‘Avoir estrayer’, de uitdrukking ‘Avoir Estraigner’ aan.
Jan, zoon van Pieter Lademans, woonachtig in Cadsand, had in zijnen dienst een knecht, uit een vreemd land geboortig, welke in zijn huis was gestorven en aan wien hij een nobel schuldig was gebleven. De baljuw eischt de som ‘pour avoir estrayer’. Om gelijke reden, ontvangt de baljuw, ten jare 1396, uit handen van Jan zoon van Arnold Zeelanders, die in het ambacht van Aardenburg woonde, de som van 2 nobels door hem verschuldigd aan een ‘estraigner’, welke vluchtig was: Id.. id., Rek. id. van 17 Sept. 1396 tot 8 Jan. 1397 n.s., fol. 6: ‘De Jehan filz Pierre Lademans, demorant en Casant, liquelx avoit un varlet servant avec lui, neys destraingne pays, liquelx trespassa en son hostel, au quel le dit Jehan estoit tenuz de son service un noble, liquel le dit bailli calaingna pour avoir estrayer. Receu le dit noble, qui vault iij lb. xij s. De Jehan filz Ernoul Zeelanders, demorant ou mestier dArdenbourg, liquelx devoit pareillement à un estraigner ij. nobles, liquelx estoit fuis hors du pays. Receu comme dessus vij lb. iiij s.’
Elders, Avoir destrayer: Hanncquin le Staeke, Hollander van geboorte, in 1398, in het gasthuis te Oudenburg overleden zijnde, werden 133 schoven koren, door hem nagelaten, aangeslagen als ‘Avoir destrayer’: | |||
[pagina 806]
| |||
Id., id., Rek. id. van 17 Sept. 1397 tot 14 Jan. 1398 n.s. fol. 6: ‘De feu Hannequin le Staeke, neiz de Hollandes, liquelx est trespassez en lospital dOudenbourg. Après lui sont demouré ou mestier de Ser Woutermans c.xxxiij garbes de forment, lesquelx le bailli a calaingnié comme avoir destrayer et vendu à ... pour j. noble.’
Avoir estrainger: Elisabeth, vrouw van Jan Musout, sterft te Dixmude. Haar echtgenoot erft de helft van de nalatenschap; de andere helft wordt tusschen vier staken verdeeld: een dier staken is buiten het land gevestigd en haar deel vervalt derhalve aan den Prins, comme avoir estrainger’:
Id., id., Rek. id. van 1 Juni tot 21 Sept. 1394, fol. 9: ‘De Elisabeth, femme de Jehan Musouts, trespassée à Dicquemue Apres elle est demouré tant en muebles comme en argent, rabatu toutes debtes, et prisiez les diz muebles par les priseurs de la ville à xvj lb. groz, dont le dit Jehan prend la moitié, et lautre moitié se partit en quatre parties, dont lune des quatre parties est hors du pays, et pour ce le dit rewart (Jaque le Clerc, rewart de Dicquemue) ensamble le bailli ont mis main az dis biens comme avoir estrainger à la iiije part, qui monte ij lb. groz. Receu pour la part de monseigneur...’
Eindelijk, Avoir estraingne. In den volgenden tekst geldt het echter niet goed door een vreemde nagelaten, maar door iemand die zich uit de voeten heeft gemaakt, en zichzelven aldus vervreemd heeft. Elisabeth, dochter van Pieter Mays, erft van Jacob zoon van Thomas Drughen eene som van 34 schilden Vlaamsche munt. Omdat evenwel gezegde Pieter Mays voortvluchtig is, slaat de baljuw de hand aan die som, ‘comme davoir estraingne’: Id., id., Rek. id. van 1 Juni tot 21 Sept. 1394, fol. 4 vo: ‘De Elisabeth fille Pierre Mays, la quelle estoit escheu par la mort de Jaques filz Thomas Drughen la xe partie de ses biens, lesquelx ont este prisiez xxxiiij escuz monnoie de Flandres, à laquelle part le diz bailli a mis main comme davoir estraingne, pour cause que le dit Pierre sest fuys hors du pays de Flandres, laquelle xe part monte iiij lb. xix d.’
***
Was er in den grond eenig verband tusschen ‘Straglersgoet’ en het goed uit ‘sterfhuysen van alle vremde personen’ (L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, I, 20), of het Fransche Aubaineté, d.i. het recht op het goed door den ‘advena quem Albanum vocant’ nagelaten? Wij denken van neen. | |||
[pagina 807]
| |||
Naar brieven van 1186, door den graaf van Vlaanderen verleend en in de Mémoires van Diericx (1, 289) opgenomen, was de prelaat van Sint-Pieters bij Gent in het bezit van het ‘droit d'aubaine’. De ‘officiales’ van den graaf hadden echter den prelaat in het innen van zijn recht gestoord, maar de prins bevestigt den abt in zijn bezit en, met het oog op de ‘advenas, quos albanos vocant, qui ab extraneis regnis venientes et in ipsorum (d.w.z. van die der abdij) jurisdictione mansionem sibi delegerant’, verklaart hij: ‘In ipsis albanis nichil juris me habere professus sum et profiteor’. Mag het niet zonderling heeten, dat de begrippen ‘Aubain’, ‘Estraier’, ‘Epave’ en zelfs ‘Bastard’ met elkander werden verward? Die verwarring hebben wij bij vele schrijvers aangetroffen. De geleerde heer L. Gilliodts-van Severen, in zijn Cout. du Bourg de Bruges, Introd., II, 356 vlgg., spreekt breedvoerig over het recht in het Fransch onder den naam van ‘Aubaineté’ bekend: het was een der veelvoudige voorrechten van den heer of prins van het land, of van den bezitter van zekere heerlijkheden, baroniën, enz. In de vroegere tijden, - zegt hij, - werd de vreemde als een vijand aangezien. De vreemdeling, ‘Hom estrange’, de bastaard en de ‘Epave’ stonden in de middeleeuwen zoogoed als buiten de wet. Het leenrecht maakte onderscheid tusschen den ‘Albain’, of ‘Aubain’, en den ‘Epave’. Beiden stonden echter onder het meest onderdrukkend bedwang. In de steden was het met hen niet beter gesteld: Les aubains se trouvaient assujetis à la capitation et autres charges serviles... et qui, tenues en ferme par des traitants, étaient exercées avec une grande dureté.... On les marqua de noms particuliers... Mécrus ou Méconnus; Estagier, Estraier; ‘Gedvde; Etranger. Ces lois exclusives s'élargirent peu à peu. Les communes... admirent les aubains à une quasi-bourgeoisie d'abord, puis à la bourgeoisie entière.. Mais dans les seigneuries, l'aubaineté, sous le nom d'Echute, Echoite, Vremdegoed, Stragiersgoed, continua avec toutes ses conséquences, et les seigneurs s'emparèrent des successions d'étrangers...’ Dupin en Laboulaye, in het Glossaire de l'ancien droit français (Paris, 1846), leggen Aubaineté, Aubenage (Aubenagium) uit door: Droit d'aubaine, droit prétendu par le fisc sur les biens | |||
[pagina 808]
| |||
que des etrangers décédés ont laissés en France. Aubains (Advenae, Aubani) zijn hier de ‘Etrangers’. Van Biens estrayers (Estrajeriae), zeggen verder die schrijvers: Épaves, Biens laissés par un aubain; en van Attraières ou Estrayères (Attractus): Biens laissés par des aubains ou étrangers. ‘Bij Carpentier, Suppl. op het Gloss. van Ducange, luidt dit: Estrahere, Estrahiere, Estraiere, Estraijer, Estraveure, Estrayure, Estrejure, of ‘Droit seigneurial sur les biens délaissés par mort ou autrement’, edoch meer uitdrukkelijk bij denzelfden lexicograaf, i.v. Estraeria, Estraheria: ‘Estrayeres sont les biens demourez de tels albains et espaves, qui sont demourans ou royaume et vont de vie à trespassement sans hoir naturel de leurs corps nez ou royaume. Estrayeres pareillement sont les biens des bastars, qui vont de vie à trespassement sanz hoirs naturels de leurs corps; et tels biens appartiennent ou roy...’. Voor Larousse (Dict.) is Aubaine: ‘Droit en vertu duquel la succession d'un étranger non naturalisé était attribuée au souverain’. Onder het w. Aubain haalt die lexicograaf de volgende plaats uit Chateaubriand aan: ‘L'abominable législation sur les épaves et les deux espèces d'aubains, les mécrus et les méconnus, consistait à s'emparer des choses égaréesGa naar voetnoot(1), de la dépouille et de la succession des étrangers’. Godefroy, Dict., i.v. Espave, zegt dat dit woord synoniem met Aubain is. En tot bewijs daarvan verwijst hij naar de volgende plaats uit een register van 1378:
‘Espaves sont hommes et femmes nez dehors le royaume de si loingtains lieux que l'en ne peut ou royaume avoir congnoissance de leur nativitez; et quant ilz sont demourans ou royaume, se pevent estre ditz Espaves.’ (Richel. I, 5991a.)
Daarop volgt bij Godefroy: ‘En Champaigne tous Aubains et Espavez sont subgiez du roy’. (1391, Grands jours de Troyes, Arch. X1a 9184, fol. 10 ro.) In het Dict. van Godefroy treffen wij verder aan: Aubaineté: ‘Qualité de l'Aubain’. Met den volgenden tekst van 1463, uit Ordonn., XVI, 138: | |||
[pagina 809]
| |||
‘Doubtans que quand ilz iroient de vie à trespas, ne feust à leurs enfans ou autres heritiers baillé empeschement en leurs biens à cause de Aubaineté.’
Aubenage, Aubennage, Aubenaige, Abenaige: ‘Droit d'Aubaine, succession du seigneur aux Aubains ou Étrangers qui mouraient sur sa terre’.
Op Estrahier, en varianten, past dezelfde uitlegging. Wij lezen bij Godefroy:
Estrahier: Biens que laissaient les étrangers ou les bâtards morts sans héritiers et qui appartenaient au seigneur.
Estrahiere, Estrahere, Estraiere, Estrayere, Estrajere, Estraihere: Biens qu'un étranger ou un bastard, qui n'avaient pas d'héritiers legitimes au royaume, laissaient en mourant, et qui appartenaient au seigneur.
Estraieur, Estraieure, Estrayure, Estrayuere, Estreiure, Estraeure, Extraiure: Biens que laissait un étranger ou bâtard mort sans héritier et qui appartenaient au seigneur.
Teksten volgen:
‘Extraiure de batards.’ (Anc. Coust. de Montreuil, art. 44, Nouv. Cout. gén., I, 142a.) ‘Estreiure de batards.’ (Cout. de Saint-Omer, art. 7, Nouv. Cout. gén., I, 156a.) ‘A aussi par ladite coustume. à cause de sadite justice, droit de toutes estrayures, espavetez et avoir des bastars.’ (1507, Prév. de Fouilloy, Cout. loc. du baill. d'Amiens, I, 314, Bouthors.)
Bij Ducange, Gloss., ‘Estrajeriae: Caduca, derelicta, bona quae in fiscum ex quavis causa cadunt, proprie alienigenarum et extraneorum, quos nostri vulgo Estrangers vocant’.
De rekeningen van den baljuw van Kortrijk en van dien van Veurne leveren een ander bewijs van genoemde verwarring, nl. in de veranderingen aan de betiteling van zekere rubrieken toegebracht:
Staatsarchief te Brugge, Nr 1930, Rek. baljuw Kortrijk van 19 Febr. 1435 o.s. tot Sept. 1436, fol. 4: ‘Davoir vague et estrahir...’. - Nr 1931, Rek. id., van 8 Mei tot 18 Sept. 1469, fol. 13: ‘Davoir vague et estrahier...’. - Nr 1932, Rek. id. over 1592-1593: ‘Aultre recepte des biens estrangiers...’. | |||
[pagina 810]
| |||
Id, Nr 1947, Rek. baljuw Veurne, jaar 1500, verschenen 15 April 1501, fol. 1: ‘Des biens espaves, des bastards, leganGa naar voetnoot(1) et estragiers escheuz audit bailliage...’. - Nr 1948, Rek. id., jaar 1501, verschenen 15 April 1502 na Paschen, fol. 2 vo: ‘Des biens espaves, des bastars, legaenGa naar voetnoot(2) et estraingiers escheuz audit bailliage...’. - Nr 1949, Rek. id., jaar 1502, verschenen 15 April 1503 vóor Paschen, fol. 2 vo: ‘Des biens espavez, des bastars, lagaen et estragiers, escheuz audit bailliage...’.
Verdere voorbeelden hieronder: Staatsarchief te Brugge, Nr 1947, Rek. van den baljuw van Veurne van 1500-1501: ‘Des biens espaves, des bastars, legan et estragiers eschuz audit bailliage. Pour ce icy neant’. Id., Nr 1958, Rek. van den baljuw van Nieupoort van 10 Mei 1428 tot Sept. daaropvolgende: ‘Davoir vacquant et estrayer, pour ce compte riens’. Id., Nr 1956, Rek. van den baljuw van Meenen, voor drie jaren eindigende 5 Aug. 1576: ‘Tous avoirs de bastars, laetgansGa naar voetnoot(3), estrangiers...’ Id., Nr 1950, Rek. van den baljuw van Veurne van 1643 tot 1651, fol. 3: ‘Des revenues des biens des bastards, estrangiers et leganeGa naar voetnoot(4) soubs les mectes de ce bailliaige...’. ‘Biens estrayers uit L. Gilliodts-van Severen, Cout de la Prévôté de Bruges, Introd., I, 98: ‘avec le septième des amendes et reliefs, biens estrayers et de bâtards’ (Ecoutèterie héréditaire du Vranxambacht), - wordt hieronder Biens estrangiersGa naar voetnoot(5): L. Gilliodts-van Severen, Cout. de la Prévôté de Bruges, Introd., I. 116: ‘Touchant aulcuns biens bastartz, estrangiers et de sembla- | |||
[pagina 811]
| |||
ble nature sur la seignorie et territoire du Canuenixsche, appartenans seul à mondit seigneur, rien nest escheu pour le tems de ce compte. - Touchant aulcuns biens bastartz, estrangiers et de semblable nature sur la seigneurie de la Prévosté (van Sint-Donaaskerk te Brugge) et territoire dicelle, desquelz biens le Roy nostre sire prend le tiers denier, rien n'est escheu.’ (1573.)
*
Laurens vanden Hane, in zijn Coustumes et loix de Flandre, vertaalt Stragiers goedt door Biens estrangers:
Les Coustumes et loix de Flandre, uitgave Laurens vanden Hane, III, Cout. van Rousselare, rubr. XIII, art. 9: ‘Ende daer den weduwaer ofte weduwe, oft ander poorters wesende overleden deser weerelt sonder hoir ofte aeldingh t'hebben capabel (soo voorseydt is) ter successie, soo is den Heere ontvangen het selve goedt te deelen, aenveerden ende te doen wysen als stragiers goedt.’ (3 Dec. 1624.)
*
Oorspronkelijk schijnt nochtans het onderscheid tusschen al die woorden duidelijk afgeteekend geweest te zijn. Sprekende van de ‘biens de albains et espaves’ en van de ‘biens des bastars’, maakt Carpentier, op. cit., de volgende aanmerking: ‘Plusieurs autres seigneurs veulent nommer tels biens, Biens vacans...; mais ilz ne doivent mie ainsi estre entendu; car Biens vacans sont Biens d'aventure, comme ung cheval eschappé que l'on ne sceit à qui il est, une bourse trouvée en ung chemin, ung homme incongneu trové mort ou murdry en ung chemin.’ (Notae in veteri Reg. Commissar. ao 1378.) ‘Selon Bacquet (Traité du droit d'aubaine, 1re p., p. c. iv)... Mais dans la plupart des coutumes, on entendait sous le nom d'épaves toutes les choses mobilières vivantes ou inanimées, qui avaient été égarées ou dispersées, et on appelait les estrayers biens vacants. (Beugnot, Les Olim, I, p. 987.) (Uit Godefroy, Dict., overgenomen.)
Vele Vlaamsche teksten zijn overigens even onduidelijk. In de ‘Princelicke Concessie’, anders genoemd ‘Concessie Caroline’, of de ‘Nyeuwe Wet ende Concessie’, den 30 April 1540, door keizer Karel aan de stad Gent verleend, - welke ‘concessie’ oorspronkelijk in de twee talen werd opgesteld, - wordt Stragiers goeden door ‘Espaves’ vertaald: | |||
[pagina 812]
| |||
A. du Bois et L. de Hondt, Coutume de la ville de Gand, II, blz. 162 en 163:
*
In de ‘denombrementen’ van leenen, was mettertijd de verwarring even groot geworden:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. du Bourg du Bruges, Introd., I, 502-503: ‘Behoorende noch ten selven leene (leen gheheeten tgoet ende heerscip t'Ayshove, ligghende ende streckende in de prochie van Coolscamp, van Hardoye ende van Beveren by Rousselaere ende elders daer ontrent) tol, vontGa naar voetnoot(2), dootcoop, orlof van den pond grote vijftien groten, de bastardie, stragiers goet, vremde van over twater, keurgherechten... Item, soo behoort nogh te desen voorseiden goede ende heerscepe binnen de prochie van Hardoye, te weten: Eerst... Item, opsittende ende afsittende laeten, windt omme meulen, tol, vont, dootcoop, orlof alsoo voorseit, bastaerde ende stragiers goet, vremde van over het twatere, confiscatien ende verbeurten, keurgherechten...’ (‘Rapport ende denombrement’ van 10 November 1487.) Lod. van Lerberghe en Joz. Ronse, Auden. Mengel., IV, 480: ‘Daertoe behoort hooghe, middel ende neder justicie, thol, vont, bastaerde goet, stragiersgoet, confiscaetie, beste hoofstoel ende boeten van tsestigh ponden par. ende daer onder..’ (‘Denombrement’ der baronie van Eyne, 1765.) | |||
[pagina 813]
| |||
Op. cit., IV, 483: ‘Item behoort ten selven leene (het “leen synde de parochie van Opbrackel”) thol, vont, confiscatie, goet van bastaerden, straegiersgoet, eene volle banck van seven schepenen, boeten van tsestigh pond. par., ende daer onder, beste hoofden...’ (‘Denombrement’ als boven.)
*
Voor Stragiers goet vinden wij in Fransche teksten:
Biens estragez, in het ‘denombrement’ door Joos de Joigny, heer van Pamele, aan den koning, ten jare 1505, voor zijne baronie van Pamele overgegeven:
Auden. Mengel., II, 438: ‘Et ay par toutte ma baronnie touttes droictures appartenant à baronnie et à haulte justice, moyenne et basse, et confiscations des biens de ceulx qui les fourfont, l'avoir des bastars et les biens trouvez, estragezGa naar voetnoot(1), et oultre ce tous les biens qui par confiscationGa naar voetnoot(2) poulront ou debvront appertenir à hault justicier.’
In dit stuk luidt dit verder l'Avoir estrangé:
Op. et loc. cit.: ‘Item ay audict eschevinaige tous les biens meubles et héritaiges de bastars qui y trépassent sans avoir hoir légistismes de leur corps, et le meilleur catheil à le mort de tous ceulx qui meurent audict eschevinaige, ensemble l'avoir estrangé.’
Of l'Avoir de tous estrangiers:
Op. cit., II, 439: ‘Item (je doy avoir) audict eschevinaige l'avoir de tous bastars et l'avoir de tous estrangiers et le meilleur catthel à la mort de ceulx qui y trespassent...’
Of Ce qui est trouvez estranges, uit ‘et me appartient ce qui est trouvez estranges’, wat misschien wel, evenals ‘les biens trouvez, estragez’ uit den tekst boven vermeld, in de gedachte van den schrijver een geheel uitmaakte:
Op. cit., II, 441: ‘Item que ensuyvant ma haulte justice par toutte madicte terre et jurisdiction de Pamele et les appartenances, saucun y est trouve noyé en la rivière de l'Escault ou en aultre | |||
[pagina 814]
| |||
rivière, je le puis faire lever par ma loy, et me appartient ce qui est trouvez estranges, et semblablemeut faire lever et escuwer ceulx qui soient trouvez tuez ou meurdriz...’
*
L'estauer (sic), - dat wellicht Estraher, of althans Estaher (Estagier) moet gelezen worden, - in een ‘denombrement’ door den graaf de Porcien, heer van Croy, enz., ten jare 1497, overgegeven: L. Gilliodts-van Severen, Invent. des Archives de la ville de Bruges, VI, 426: ‘Tous lesquelz hommes cotiers me doibvent à mort et à vente double relief quand il y eschiet. Item, ay es mettes de mon dit fief toute justice viscontiere, le sancq, le laron, le bastart, lestauer, a volle, amandes de xij s. et au desoux, tonlieux...’
*
‘Le Stragiers’, in den volgenden Franschen tekst:
L. Gilliodts-van Severen, Cout. du Bourg de Bruges, Introd., I, 233: ‘Item, il (de graaf van Middelburg) a sur ledit fief de Monarts... Item, appartient viscomté, le bastart et le stragiers, le sang et le laron...’ (‘Denombrement’ van 31 October 1740.)
*
Épave..., Aubaineté... et Estrayère:
Naar een ‘denombrement’ van 1642, genoot de heer van Lichtervelde ‘les droits de tonlieu, d'épave, de transport, reliefs, lods et ventes, bâtardise, aubaineté, confiscation et estrayère...’ (L. Gilliodts-van Severen, Cout. Bourg de Bruges, Intr., I, 230.)
***
‘Au XVIe siècle, Stragiers goed’, - aldus schrijft ons de geleerde heer D. Berten, raadsheer bij het Hof van Beroep te Gent - ‘était synonyme du français Epave, pris dans le sens étendu de Chose immobilière égarée ou perdue, et on distinguait les trois catégories: ‘Goeden van den bastaerden, stragiers goeden ende vacanten. Quoi qu'il en soit, les anciens dénombrements énumèrent séparément, parmi les divers droits seigneuriaux, goed van bastaerden ende gheconfisqueert goed, stragiers goed, vont, incommelinghe (aubains), - vont, confiscatie van bastaerden, uutlandsche ende die van over twatre commen, - droictz de confiscation, comme de bastards ou de ceulx qui sonte estrainges et doultre leauwe, - tous biens trouves et estraiés’. | |||
[pagina 815]
| |||
De heer Berten verwijst naar de talrijke ‘denombrementen’, door de heeren F. de Potter en Broeckaert uitgegeven, alsook naar de volgende plaatsen uit zijn Coutumes des Seigneuries enclavées dans le Vieuxbourg de Gand:
Op. cit., IIe deel, blz. 144: ‘Sans y comprendre avoir de bastards, droitz de lagan, estrayers, vasseaulx et confiscations...’ (Cession de la Keure de Hyfte à la prévôté de Saint-Bavon.)
Id., blz. 536: ‘Item eenen vierschaere van zeven scepenen, boeten van drie ponden par. ende daer ondre, ende alle manieren van besten hoofden, goet van bastaerden ende gheconfisqueert goet, tol ende vont, dienstlieden ende voghtlieden, incommelinghe ende ghevolgh up de voghtlieden alsoot behoort...’ (Denombrement heerlijkheid Eecke.) Id., blz. 537: ‘Tol, vont, amende de iij lib. par. ou en desoubz, avoir de bastard et destraingiers...’ (Denombrement id. in een register van 1473.) Id., blz. 539: ‘Item, alle manieren van beste hoofden, goet van bastaerden, stragiers goet, tol ende vont, dienstlieden, vooghtlieden ende ghevolcht van syne vooghtlieden...’ (Denombrement id. van na 1564.) Id., blz. 541: ‘Item, alle boeten van dry lb. par. ende alle manieren van beste hoofden, goet van bastaerden, tol, vont...’ (Id.) Id., blz. 572: ‘Vermach... thol, vond, confiscatie van bastaerden, uutlandschen ende die van over twatre commen...’ (Denombrement van de ‘buerchgravie van Ghend’ of heerlijkheid Heusden, 1490.) Id., blz. 613: ‘Droictz de confiscation comme des bastards ou de ceulx qui sont estrainges et doultre leauwe..., droict de tonlieu et tous biens trouvez et estraiez, amendes de trois lib. paris. et en dessoubz...’ (‘Rapport et denombr. de la vicomté de Gand’, 1510.) Id., blz. 647: ‘Et appertient à madite dame touts biens et avoir, tout droits de confiscations comme de bastaert et de ceulx qui sont estranges et doutremer... et les biens et avoir estrayer, amende de trois livres et audessoubs...’ (‘Dénombrement de la terre et seigneurie de Vinderhaute et de Merendré’, 1460 ) - En verder in hetzelfde stuk nl. op blz. 651: ‘Item peut madame ou son bailliu de Vinderhaute et de Meerendré tous serfz, bastards ou gens estrangiers qui sont d'outremer afranchir de leurs biens estants soubz elle, parmy payant au trespas d'iceux..’
*
Voegen wij hierbij de volgende belangwekkende teksten: Biens vacants et estagiers: L. Gilliodts-van Severen, Cout. du Bourg de Bruges, Introd., I, 117: ‘La seigneurie du Houtschen sous Maldeghem..., ayant | |||
[pagina 816]
| |||
haute, moyenne et basse justice..., l'écouage des cadavres, chemins et ruisseaux, les droits de poids et mesures, bâtardise, biens vacants et estagiers, confiscation, volerie, abeillage ou deps...’ (1559.)
*
Avoir expaves et estraingiers. Zekere ‘Jehan Salemon’, Engelschman van geboorte en poorter van Brugge - ‘englez, bourgois de Bruges’, - was aldaar omstreeks 1397 gestorven. Krachtens de ‘costumen’ dier stad, ‘telle calaingne convient tenir en estat ij ans et ij jours, pour attendre les hoirs dedens le terme saucuns y vint’. Niet een erfgenaam liet zich echter aanmelden. Derhalve sloeg de schout, ten bate van den Prins, de hand op de heele nalatenschap, ‘comme avoir expaves et estraingiers’: L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, II, 55: ‘Pour lequel trespas, lescouthète calengia tout l'avoir après luy demoré et trouvé, comme avoir expaves et estraingiers, parmi ce que nul hoir ne s'est comparus’Ga naar voetnoot(1).
*
Stragiers goed, alias Droict despave: L. Gilliodts-van Severen, Cout. du Bourg de Bruges, Introd., I 206-207: ‘Competeert (aan de heerlijkheid van den Berghe) vrije jacht op root, swart en allerhande wilt..., alle schauwinghen van doode lichamen, straten ofte weghen, maten, ghewichten, beken of waterloopen... Competeert bastaert en Stragiers goed, alias droict despave; voorts confiscatie daer confiscatie valt. Item de heusselsGa naar voetnoot(2) ofte wilde bien...’ (‘Denombrement’ van 1642.)
*
Biens espaves: Id., op. cit., Introd., I, 114: ‘Et appertient au bailli dudict Houdsche... de faire touttes visitations et eschauwaiges des corps morts, chemins, mesures, poix et courans ou ruysseaux d'eaue...; appartiennent aussi à ladicte seigneurie de Houdsche... avoir de bastardz, biens espaves, confiscations où confiscations cherroit, aussi la volerie de wiltvanck, des mouches à miel ou deps...’ (1558.) | |||
[pagina 817]
| |||
Men vergelijke nu de twee volgende tekstenGa naar voetnoot(1), de eene met Stragiers goedt, de andere met Biens espaves trouvez (en ladite ville), en men lette wel, dat beide teksten een en dezelfde heerlijkheid betreffen:
Staatsarchief te Brugge, ‘Registre vande leenen van den Burch van Brugghe’ (1435), fol. 222: ‘Joncvr. Margriete vander Beerst..., buerchgraefnede van Dixmude.. houdt een leengoedt ende es tbuerchgraefscip ende heerlichede vander stede ende scependomme van Dixmude... Daer toe dat behoort... Voort alle bastaerde goedt, dat versteerft binnen der voors. stede... Voort Stragiers goedt, daerof onse voors. gheduchte heer (de hertog van Burgondie) heeft deen helt ende den voors, leenhoudere (Margriete van der Beerst) dander helt...’ Archief der stad Brugge, Staat van de goederen nagelaten door Mevrouw Maria de Sacquespée, vrouw van Dixmude en van Watou, overleden den 9 September 1607: Nr 16183, fol. 1 vo: ‘...La viscontee et seigneurie de la ville et eschevinage de Dixmude avecq droict de... Pareillement des biens des bastarts escheans en ladicte ville... Des Biens espaves trouvez en ladicte ville, en prend son alteze une moictié et le seigneur de Dixmude laultre...’
*
Biens... vacans ou laguans par adhérance en faute d'héritiers, in eene akte van 17 Juli 1657: L. Gilliodts-van Severen, Cout. du Bourg de Bruges, Introd., I, 361: Behoorden aan de heerlijkheid Lophem toe ‘les droits de chasse, garenne, volerie, pescherie, amendes, confiscations, biens de bastarts, vacans ou laguans par adhérance en faute d'héritiers...’
***
Uit de boven besproken verwarring, is de variante Strangiers goet ontstaan. Voorbeelden volgen: Staatsarchief te Brugge, Fonds van Kortrijk, charters, voorloopig blauw nr 556: ‘Ende ten zelven mynen leene... behoort tol, vondt, bastarde, strangiers goet...’ (Oorkonde van 27 Nov. 1651.) Aug. Orts, Practijcke criminele van Philips Wielant (1439-1519), (Uitg. van de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, 3e reeks, nr 15), blz. 91-92: ‘In dit crisme de lese majesté volcht van selffs de confiscatie... Die leenen ende erven aldaer gelegen ter plaetse | |||
[pagina 818]
| |||
daer 't fait gebuert is, volghen den heere van dijer plaetsen... Ende de leenen ende erven elders gelegen, keeren weder aenden heere daeronder zij gelegen sijn, als strangiers goet, want de kinderen oft hoirs die niet aenverden en mogen.’
Staatsarchief te Brugge, fonds Kortrijk, charters, voorloopig blauw nr 556: ‘Dit is het rappoort ende denombrement van eenen leene dat ick Jan Speghele, f. Philips, houdende ben te leene ende in maenschepe van zeer edele ende moghende heere Mher René de Thienes, grave van Rumbeque, baron van Heuglem, Leyenburch, etc., heere van Caestre, Oudenghem, thof te Iseghem, den Hazelt, Claerhout, etc., ende dat van zynen hove van Claerhout voornoemt, med al datter toebehoort, ende myn voorscreven leen is gheleghen binnen de prochie van Putthem, zuytwest vande kereke, ghenaempt Ten Eyghenbroecke ofte Josephens leen, groot myn voorscreven leen onder landt, meersch, busch ende watere hemels breedde vyt bunder ofte daer ontrent, consisterende inde naervolghende partyen: eerst... Ende ick vermach ter cause van mynen leene te stellen eenen bailliu om recht ende wet te doene met schepenen van Claerhout voornoemt, die mijne voorscreven heer grave van Rumbeque oft zynen bailliu van Claerhout my schuldich is te ontleenen (sic)Ga naar voetnoot(1) ter costuyme alst van noode wesen sal ter cause van mynen leene ende heerschep voornoemt alsoo verre als ick vermach. Ende ten zelven mynen leene ende heerschepe behoort tol, vondt, bastaerde, strangiers goet ende de boete van drye ponden paresise ende daer onder... In teeken der waerheyt hebbe ick Jan Speghels voornoemt dese onderteekent met myne ghecostumeerde handtteekene in het jaer Ons Heeren als men schreef duyst zes hondert ende eenenvyftich op den sevenentwintichsten dach van de maent van November.’ (Oorspronkelijk stuk op perkament, met het handteeken van Jan Speghele.)
***
En toch ging het begrip niet heelemaal verloren. Immers, in een stuk, dat van 1765 dagteekent (Stedelijk Archief te Brugge, nr 2966), luidde het nog in dezer voegeGa naar voetnoot(2): ‘Item te hebben bastaerde, stragiers, vremde ende verbeurd goed.’ (1765, Tafel Hallebast, fol. 4 vo.)
*** | |||
[pagina 819]
| |||
Een laatste bijzonderheid.
Stragierschap wees op het recht, dat aan den heer uit hoofde van Stragiersgoed toekwam. Het woord, dat in de Coutume homologuée voor Brugge, van 1619, art. 9 van titel I, wordt aangetroffen, wijst in geenen deele op Goederen door vreemden nagelaten, daar er in art. 10, dat daaraan volgt, van ‘Sterfhuysen van alle vremde personen’ spraak is.
L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Bruges, I, 20: ‘Het magistraet der voornoomde stede van Brugghe competeert de eerste kennisse, berecht ende judicature van alle de sterfhuysen van de poorters ende poorterssen van diere, in wat steden ofte plaetsen de selve poorters ofte poorterssen overleden syn, ende in wat steden ofte plaetsen heurlieder goedynghen gheleghen syn ofte bevonden worden binnen de provincie van Vlaendren, ofte oock wie inde zelve sterfhuysen hem hoor fondeert, alsoo wel daer den heere recht soude pretendeeren ten tytle van bastardie, stragierschepe ofte anderssins, als in alle andere sterfhuysen... - De voornoemde stede heeft ooc deerste kennisse, berecht ende judicature van de sterfhuysen van alle vremde persoonen binnen der zelve stede ofte schependomme domicilie gehouden hebbende ende aldaer overleden...’ (Coutume homologuée van 26 Aug. 1619, Ie tit., art. 9-10. - Cfr., voor het art. 9, o.a.L. Gilliodts-van Severen, Cout. de Nieuport, blz. 42: Cout. homologuée van 3 Maart 1616, 1e tit., art. 5.) |
|