| |
| |
| |
Jaarlijksch feestmaal
27 Juni 1909.
Het feestmaal had plaats in het eeresalon van het Academiegebouw.
Zaten aan: de heeren Prof. Dr. Willem de Vreese, bestuurder; Prof. A. de Ceuleneer, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige Secretaris; - Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Gustaaf Segers, Jan Boucherij, Amaat Joos, Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck en Prof. Dr. C. Lecoutere, werkende leden; - V. dela Montagne, Mr. Paul Bellefroid, Omer Wattez, Alf. de Cock en Dr. Leo Goemans, briefwisselende leden.
De Weled. Heeren A. Siffer, Schepen van Openbare Werken en waarnemende Burgemeester der stad Gent, - Alf. Delcroix, afgevaardigde van den Weled. Heer Schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken en Hoofd van het Kabinet, - en Dr. P.-J. Blok, hoogleeraar te Leiden, buitenlandsch Eerelid, door het Bestuur tot het feestmaal uitgenoodigd, hadden bereidwillig aangenomen.
***
Onder den maaltijd stelde Prof. Dr. W. de Vreese bestuurder der Academie, den volgenden heildronk in ter eere van Z.M. den Koning en van de Koninklijke Familie:
Mijne Heeren,
Ik stel de gezondheid in van Z.M. den Koning.
Minder dan ooit kan men op dit oogenblik aan Hem denken, zonder dat onze gedachten tegelijk gaan naar den staat die
| |
| |
hij daar in het zwarte werelddeel heeft geschapen, om zoo te zeggen uit het niet. Als de tijd zijn werk zal hebben gedaan, zullen de menschen er zich over verbazen, dat zulks is kunnen gebeuren in zoo weinig tijds, met zooveel kalmte, zoo bedaard weg. Doch ik wil geen loflied zingen, noch een hymne van dankbaarheid voor de stoffelijke voordeelen, die België uit zijn kolonie mettertijd zal kunnen trekken. Wat mij als 't voornaamste voorkomt, is de ethische kant van 's Konings werk. Terecht heeft Lessing gezegd, dat niet kennis zelf het hoogste is, maar het zoeken naar kennis. Evenzoo heb ik het gevoel, dat niet wat de Koning werkelijk bereikte of tot stand gebracht heeft, het meest te bewonderen is, maar zijn onafgebroken werkzaamheid, zijn taaie geestkracht, zijn ijzeren wilskracht, zijn stalen volharding, ja halsstarrigheid, zijn stout, maar weloverwogen initiatief, met een woord, zijn onmiskenbaar genie, ten dienste gesteld van het Vaderland. LEOPOLD II is een levend voorbeeld en een bezielend voorganger voor allen die in zich den drang en de kracht gevoelen om wat uit te voeren, om iets tot stand te brengen, en daarom breng ik hem mijn hulde, onze hulde! Hij leve!
Onze gedachten en onze hulde gaan ook naar Z.K.H. Prins ALBRECHT, die, met een bewonderenswaardig plichtbesef, naar het zwarte land is gereisd, om met eigen oogen te zien en eigen ooren te hooren, en geen moeite schuwt, om zich voor te bereiden tot de hooge en moeilijke taak die hem wacht. Die tocht van onzen Kroonprins dwars door onze nieuwe Kolonie is een mannelijke daad. Onze beste wenschen vergezellen hem op zijn reis. Moge hij zonder ongeval in het Vaderland en in zijn gezin terugkeeren!
Heil den Koning!
Heil de Koninklijke Familie!
(Levendige toejuiching.)
Als gevolg op dien heildronk zond de Bestendige Secretaris onmiddellijk daarna het volgend telegram aan Z.M. den Koning:
Aan Zijne Majesteit
LEOPOLD II, Koning der Belgen, te Brussel.
Op voorstel van den Bestuurder Prof. Dr. W. de Vreese, brengen de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, broe- | |
| |
derlijk aan den feestdisch vergaderd, een geestdriftige hulde aan het beleid, de geestkracht en de volharding van Zijne Majesteit, den Insteller en Beschermheer van ons Genootschap, die alle Belgen die in zich den drang en de kracht voelen om iets tot stand te brengen, een voorbeeld en een voorganger is.
Hunne eerbiedige wenschen gaan ook tot Zijne Koninklijke Hoogheid Prins ALBRECHT, die met een bewonderenswaardig plichtbesef, naar het Zwarte Land is gereisd, om met eigen oogen te zien en met eigen. ooren te hooren, en geen moeite schuwt, om zich voor te bereiden tot de hooge taak die Hem wacht. Onze beste wenschen begeleiden Hem op zijn reis.
Heil de Koninklijke Familie!
Lang leve onze geliefde Vorst!
De Bestendige Secretaris,
***
Vervolgens stelde de Heer Bestuurder, onder de geestdriftigste toejuiching der aanzittende Heeren, een heildronk in ter eere van Hare Majesteit WILHELMINA, Koningin der Nederlanden, van Hoogstderzelver Gemaal Zijne Koninklijke Hoogheid Prins HENDRIK en van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses JULIANA
Mijne Heeren,
Wij vergeten nooit, bij dezen feestelijken maaltijd, onze gehechtheid aan het broedervolk benoorden den Moerdijk te uiten en te belichamen in een toost op zijn welbeminde Koningin WILHELMINA. Het is mij een geluk dat die eer ook mij te beurt valt. Ik heb Hare Majesteit gezien te Leiden, toen ze nog een kind was van 10 jaar oud; ik heb ze gezien als echtgenoote aan de zijde van haar Koninklijken Gemaal; nog dreunt in mijn ooren het vreugdegeroep van haar Volk, dat oude aandoeningen in mij wakker maakt. Meer dan ooit is er reden voor ons om mede te juichen en te drinken op de gezondheid van de Nederlandsche Dynastie: haar voortbestaan schijnt verze- | |
| |
kerd, haar voortbestaan, dat een waarborg is voor het voortbestaan van Holland, van den geheelen Nederlandschen Stam.
Heil Koningin WILHELMINA!
Heil Z.K.H. Prins HENDRIK!
Heil Prinses JULIANA. Nomen sit omen!
Het volgende telegram werd hierop door den Bestendigen Secretaris aan Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden gestuurd:
Aan Hare Majesteit
WILHELMINA, Koningin der Nederlanden,
te 's-Gravenhage.
Op voorstel van den heer Bestuurder Prof. Dr. Willem de Vreese, spreken de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie, na de jaarlijksche Plechtige Vergadering, waarop Prof. P.J. Blok welsprekend het woord voerde, broederlijk aan den disch met den feestredenaar vereenigd, hun beste wenschen uit voor het welzijn en het geluk van H.M. Koningin WILHELMINA, Hare Koninklijk Hoogheid Prinses JULIANA en Zijne Koninklijke Hoogheid Prins HENDRIK.
Moge het gevoel van wederzijdsche stamverwantschap steeds levendig blijven, steeds aangroeien.
De Bestendige Secretaris,
Edw. Gailliard.
***
Opnieuw nam de heer Bestuurder Prof. Dr. Willem de Vreese het woord, ditmaal om de aanwezigen uit te noodigen op de gezondheid te drinken van de gasten, der Academie: den Wel Edelgeb. Heer Baron Descamps, Minister van Wetenschappen en Kunsten, den heer Alfons Siffer, waarnemenden Burgemeester der stad Gent, en Prof. P.J. Blok, den gevierden spreker onzer Plechtige Vergadering van heden:
Waarde Medeleden,
Laten wij thans ook een dronk wijden aan onze gasten!
In de eerste plaats aan onzen hoogen gast van dezen morgen, dien wij thans zoo noode missen. Hoe jammer, dat Baron
| |
| |
Descamps niet met ons kon aanzitten: wij zouden hem zoo gaarne nog eens verzekerd hebben, hoe hoog wij zijn aanwezigheid op onze Plechtige Vergadering en zijn - helaas te kort - bezoek hier in de Academie waardeeren; wij zouden hem zoo gaarne een gullen dronk hebben gebracht. Maar wat we niet doen kunnen met het woord, dat kunnen wij doen met de pen en ik stel U voor, Mijne Heeren, aan den Heer Minister Descamps te laten seinen, dat wij allen geestdriftig en dankbaar op zijn gezondheid drinken!
In de tweede plaats aan den edelachtbaren waarnemenden Burgemeester onzer goede stad Gent, den Heer Schepen Alfons Siffer. Ik hoef hem niet te verzekeren, hoe zeer wij 't op prijs stellen, dat hij aan onze uitnoodiging om aan dezen maaltijd mede aan te zitten, heeft gevolg gegeven. In hem heeft de Arteveldestad eindelijk eens een hoofd en wethouder, wiens hart gelijk klopt met het onze! Op het Gentsche Stadhuis is nog veel te doen, ja, is nog alles te berechten, vóór de moedertaal harer inwoners er de plaats zal bekleeden, die haar toekomt. Van den Heer Siffer mochten wij verwachten, dat zijn aandeel in het dagelijksch bestuur der stad al dadelijk invloed zou uitoefenen op het gebruik onzer taal. Die verwachting is niet teleurgesteld; doch, het is maar een begin; en het is begrijpelijk dat niet alles in eens kan geschieden, noch met straffe hand; maar wij hopen toch dat, als het noodig mocht blijken, den heer Siffer zal weten rond te gaan met een flinken bezemslag! Op den goeden uitslag van zijn Vlaamsch bestuur!
In de derde plaats geldt mijn dronk mijn hooggeachten vriend Prof. P.J. Blok, die ons heden heeft verrast met de mededeeling van zóó veel nieuws, met de definitieve oplossing van een netelig vraagstuk. Wij begroeten in hem een der eerste geschiedkundigen van Noord-Nederland, - ik heb het geluk gehad met eigen ooren te mogen hooren hoe Fruin, de groote Fruin, Prof. Blok zijn liefsten leerling noemde, - wien de groote eer is beschoren geweest, Hare Majesteit Koningin Wilhelmina te mogen in wijden in de geschiedenis voor Haar Huis en Haar Volk. Wij begroeten in hem den scherpzinnigen geleerde, die ons de Geschiedenis van het Nederlandsche Volk heeft geschonken, de vrucht van twintig jaren onafgebroken en moeilijken arbeid; wij begroeten in hem den gelukkigen organisator
| |
| |
van het Nederlandsch Geschiedkundig Instituut te Rome, van de Nederlandsche Commissie van Advies voor's Rijks geschiedkundige publicatien, den onderzoeker van zoo vele buitenlandsche archieven ten bate van de Nederlandsche geschiedenis; wij begroeten in hem een warm en oprecht vriend van Zuid-Nederland, wél bekend met de nooden en behoeften van ons volk, die zijn tijd en zijn wetenschap gaarne ter beschikking heeft gesteld van de Leidsche vacantie-cursussen. Bij onzen hartelijken dank voor zijn komst, voegen wij den wensch, dat het hem moge gegeven zijn, nog lang en veel te werken ten bate van zijn Vaderland en van den geheelen Nederlandschen stam!
Met een ware geestdrift werd deze trits heildronken door al de aanwezigen begroet. De Bestendige Secretaris stuurde daarop aan den WelEdelgeboren Heer Baron Descamps het volgend telegram:
WelEdelgeboren Heer Baron Descamps,
Minister van Wetenschappen en Kunsten.
te Brussel.
De Koninklijke Vlaamsche Academie, broederlijk aan den feestdisch vergaderd, herdenkt dankbaar de komst van den Wel-Edelgeboren Heer Minister Descamps en drinkt gulhartig op zijne gezondheid.
De Bestendige Secretaris,
Edw. Gailliard.
Beurtelings antwoordden de heeren Siffer en Blok op de hun uitgebrachte gezondheid.
Hierop vroeg de Onderbestuurder Prof. A. de Ceuleneer het woord, om op de gezondheid van den heer Bestuurder te drinken. Zijn heildronk werd op de gulhartigste wijze onthaald. Hij luidde in dezer voege:
Mijne Heeren!
Ik heb de eer een heildronk in te stellen op een der jongste, tevens een der oudste en voorwaar het werkzaamste en ijverigste lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Een der jongste, daar hij slechts veertig jaren telt en maar in 1896 briefwisselend en
| |
| |
in 1902 werkend lid gekozen werd. Een der oudste, indien men nagaat dat hij, vóor wij hem in ons midden konden opnemen, reeds lang in wetenschappelijke betrekking met de Academie stond, wezenlijk medewerkend lid der Academie was en wij hem tot driemaal toe den gouden eerepenning mochten toekennen.
Men doorbladere onze maandelijksche verslagen sedert hij briefwisselend lid gekozen werd: bijna geene zitting zonder dat een spoor zijner bedrijvigheid valt aan te stippen: een nuttig voorstel, eene wetenschappelijke mededeeling, eene ernstige bespreking.
En nu hij, voor dit jaar, onze leidsman is, spoort hij ons aan werkzaam te zijn gelijk hij altoos zelf gewerkt heeft: de zittingen zijn lang, maar dragen ook menige voortdurende vrucht mede. Door zijn toedoen, zal de wet merkbaar verbeterd worden; en, indien zijn voorstel, eene incunabel-bibliographie tot stand te brengen, door de Regeering, - gelijk wij er de hoop over koesteren, - goedgekeurd en ondersteund wordt; - zoo zal het verwezenlijken van dit werk, zoo ernstig op touw gezet, als een schitterend kleinood aan de wetenschappelijke kroon der Academie gehecht blijven.
Hij moge lange, lange jaren, tot eenen hoogen ouderdom, met dezelfde wetenschappelijke werkzaamheid, met dien onverpoosden ijver bezield blijven, hij moge zijne grootsche onderneming, de Bibliotheca neerlandica Manuscripta, voltooien en tot een goed einde brengen, ten beste van den vooruitgang der Nederlandsche philologie, en ten beste van den roem der Koninklijke Vlaamsche Academie. Aan onzen beminden bestuurder, Dr. Willem de Vreese.
***
Ten slotte, na zijnen dank te hebben uitgesproken voor de goedkeuring die de aanzittenden aan de woorden van den heer Prof. de Ceuleneer hadden geschonken, dronk de heer Bestuurder Prof. Dr. W. de Vreese op de gezondheid van den Bestendigen Secretaris. Hij zegde:
| |
| |
Mijne Heeren, Waarde Medeleden,
Voorwaar, ik zal heden niet ongeprezen slapen gaan! Mijn hooggeachten ambtgenoot en medebestuurder, Prof. A. de Ceuleneer, zeg ik hartelijk dank voor de vriendelijke en al te vleiende woorden die hij tot mij heeft gericht; U allen zeg ik hartelijk dank voor de goedkeuring die Gij aan die woorden hebt geschonken. Waarlijk, Mijne Heeren, Gij hebt een te gunstige opinie van Uw voorzitter. Die werkzaamheid, door onzen geachten Onderbestuurder veel te hoog geprezen, is een behoefte van mijn lichaam zoowel als van mijn geest; en indien mijn werkzaamheid als voorzitter iets oplevert en eenig duurzaam spoor zal nalaten, dan bid ik U, niet te vergeten, dat zulks voor een groot deel te danken is aan de ijverige en verstandige medewerking van onzen Bestendigen Secretaris, die de rechter arm is van elken Bestuurder, op wiens breede rug de materieele uitvoering van 's Voorzitters plannen ten slotte neerkomt. Het is onnoodig in bijzonderheden te zeggen wat de Academie, en vooral haar tegenwoordige Voorzitter, aan onzen vriend Gailliard verschuldigd is; ik zou in herhalingen vervallen. Laat ik volstaan met in aller naam op zijn gezondheid te drinken, en den wensch uit te spreken, dat hij nog lang voor de Academie moge behouden worden. Onze Secretaris blijve nog lang ‘gaillard’!
***
Op de verschillende telegrammen door den Bestendige Secretaris als gevolg van de ingestelde heildronken gestuurd, zijn de volgende antwoorden ingekomen.
Vanwege Zijne Majesteit den Koning:
| |
Mijnheer Edw. Gailliard, Bestendige Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent.
Brussel, 28 Juni 1909.
De Koning heeft mij belast den Heer Bestuurder Prof. Dr. Willem de Vreese en al de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie aan den feestdisch vergaderd, Zijnen besten dank te doen geworden voor de Vaderlandsche gevoe- | |
| |
lens Hem door uw telegram van gisteren uitgedrukt. De Koning is zeer gevoelig voor de hulde Hem en de Koninklijke Familie toegebracht.
De Geheimschrijver des Konings.
***
Vanwege Hare Majesteit Koningin Wilhelmina:
Heer Edw. Gailliard,
Bestendige Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, Gent.
Het Loo, 28 Juni 1909.
Hare Majesteit de Koningin draagt mij op, den Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie Hoogstderzelver oprechten dank over te brengen, voor de goede wenschen na afloop der jaarlijksche plechtige vergadering uitgesproken voor het welzijn en het geluk van Hare Majesteit en Hoogstderzelver Huis.
Van Geen
particulier secretaris der Koningin.
***
Vanwege den WelEdelgeboren Heer Baron Descamps, Minister van Wetenschappen en Kunsten:
| |
Den Heer Edw Gailliard, Bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie te Gent.
Brussel, 28 Juni 1909.
Hoogst gevoelig voor den door de Koninklijke Vlaamsche Academie op haar feestmaal te mijner eere ingestelden heildronk, zeg ik Haar nogmaals dank voor haar gulhartig onthaal en druk de hoop uit dat hare toekomst even voorspoedig weze als haar verleden.
Baron Descamps.
|
|