| |
| |
| |
Plechtige vergadering van 27 Juni 1909 in de groote feestzaal van het gouvernementsgebouw.
bezoek van den weledelgeboren heer Baron Ed. Descamps
Minister van Wetenschappen en Kunsten.
Te elf uur vergaderen de Heeren Leden der Academie in een salon van het Gouvernementsgebouw, om den Heer Minister aldaar af te wachten.
Zijn aldaar aanwezig de heeren: Prof, Dr. W. de Vreese, bestuurder en Prof. A. de Ceuleneer, onderbestuurder; - de heer Prof. Dr. P.J. Blok, buitenlandsch eerelid;
de heeren Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Gustaaf Segers, Jan Boucherij, Amaat Joos, Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck en Prof. Dr. C. Lecoutere;
de heeren V. de la Montagne, Mr. Paul Bellefroid, Omer Wattez, Alf. de Cock en Dr. Leo Goemans, briefwisselende leden.
| |
| |
De heeren Dr. H. Claeys, Dr. C. Hansen, Mr. Edw. Coremans, Des. Claes, Mr. A. Prayonvan Zuylen, Dr. L. Simons, Dr. Jac. Muyldermans en J. Helleputte, werkende leden, hebben laten weten, dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
Intusschen wordt de Heer Minister, wien de WelEd. Heer H. de Kerchove d'Exaerde, zijn kabinetsoverste, vergezelt, aan het station afgehaald, bij afwezigheid van den WelEdelgeboren Heer Baron R. de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der provincie, door den WelEd. Heer A. Siffer, schepen en waarnemenden burgemeester der stad Gent, vergezeld door den heer Edw. Gailliard, bestendigen secretaris der Academie.
Bij de aankomst van den Heer Minister in het Gouvernement worden hem de Weled. Heer Prof. Dr. Blok, buitenlandsch eerelid, en de Leden der Academie door den heer bestuurder Prof. Dr. Willem de Vreese beurtelings voorgesteld.
***
De Heer Bestuurder leidt den WelEdelgeboren Heer Minister in de vergaderzaal. De Heer Minister neemt plaats aan het bureel. Aan zijne rechterzijde zitten de heeren Prof. Dr. de Vreese, bestuurder en Prof. Dr. Blok; aan zijne linkerzijde de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris.
***
| |
| |
Vereeren de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid: de Weled. Heer A. Siffer, schepen van openbare werken en waarnemende burgemeester der stad Gent; - de heer Alfr. Delcroix, bestuurder aan het Ministerie, afgevaardigde van den Weled. Heer Schollaert, Minister van Binnenlandsche Zaken, Hoofd van het Kabinet; - de heer Osc. Bauwens, hoofdingenieur van Bruggen en Wegen, te Gent, afgevaardigde van den Weled. Heer Delbeke, Minister van Openbare Werken; - de WelEd. Heer H. de Kerchove d'Exaerde, kabinetsoverste van den WelEdelgeboren Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten; - de E.H. Kan. A. de Bock, aartsdiaken, vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent; - de heeren: Theod. Leger en A. Claeys-Boúúaert, senators; - J. van Cleemputte en A. Huyshauwer, volksvertegenwoordigers; - Mr. O. van Malleghem, substituut aan het Hof van Beroep van Gent; - P. Thomas, hoogleeraar, pro-rector der Hoogeschool van Gent; - K. Stassinet, majoor bevelhebber van de kanonniers der Burgerwacht; - Hoogleeraar C. de Bruyne en Karel Lybaert, gemeenteraadsleden; - Prof. Dr. H. Logeman, Dr. H. de Stella en Dr. A. Counson, hoogleeraren; - A. van Herstraeten, hoofdschoolopziener en Ach. Claeys, schoolopziener voor het Lager Onderwijs; - A. Roegiers, bestuurder van 's Rijks Middelbare en Lagere Normaalschool; - Ern. van den Berghe, overste van den Dienst der Spoorwegen te
| |
| |
Doornik; - R. van den Berghe, eerste onderbibliothecaris der Gentsche Hoogeschool; - Jhr. R. Schoorman, adjunkt archivaris van den Staat te Gent; - H. Dutordoir, hoofdingenieur van den Technischen Dienst der Provincie; - Kan. Eug. de Lepeleer, opziener der Vrije Middelbare Onderwijsinrichtingen van het Bisdom Gent; - Ern. Soens, Osc. van Hauwaert, Dr. Leo van Puyvelde en Wasteels, leeraars aan het Koninklijk Athenaeum; - E. de Sorgher, H. Abeele en Lambrecht Lambrechts, leeraars aan 's Rijks Normaalschool; - J. Wannyn, talenleeraar en leeraar aan de Nijverheidsschool; - R. Beyls, superior van het Sint-Lievenscollege; - A. de Groote, substituut-krijgsauditeur; - Edm. Fabri, ingenieur, hoofdopziener van den Arbeid; - Herm. Ronse, bestuurder der Hotbouwschool; - P. de Caluwe, rijkslandbouwkundige; - de Eerw. Broeder-bestuurder van de onderwijsinrichting St.-Jan-Baptist de la Salle; - Edg. Dobbelaere, secretaris van de Vlaamsche Balie, te Gent; - J. Eggen, Th. van Hauwermeiren en E. van der Mensbrugge, advocaten; - R. Verstraete en F. de Schrijver, ingenieurs van Bruggen en Wegen, te Gent; - D. de Somviele, stadsarchivaris te Thielt; - L. van Biesbroeck, beeldhouwer; - Joz. de Waele, bouwkundige; - Dr. F. Bruinsma, geneesheer; - Eerw. Pater Axters, S.J. en E.H. Dumolin, onderpastoor; - Gust. d'Hondt, Maur. de Vos, L. Lievevrouw-Coopman, Z. Van Autryve, Joz. van Hoorde, A. van Overbeke en J. Ver- | |
| |
schueren,
letterkundigen; - Is. Vergauwen, hoofdonderwijzer en Cam. van Oost, onderwijzer aan de lagere scholen; - A. Woedstad, voorzitter en A. de Vestel, tooneelmeester der Koninklijke Hoofdkamer van Rhetorica De Fonteyne; - C. Schoonejans, afgevaardigde van de Koninklijke Maatschappij der Gedekoreerden voor Nijverheid, Land- en Hovingbouw; - ook de heeren vertegenwoordigers van: Fondsenblad, Gazette van Gent, Het Volk, De Vlaamsche Gazet (Brussel), La Flandre Libérale, La Liberté, Le Journal de Gand en Le Patriote (Brussel); - verder nog een dertigtal dames en een zestigtal geestelijken, letterkundigen, studenten en andere belangstellenden.
***
De heeren Wilfried Siffer, Victor Vermast en Ivo de Vreese waren zoo goed, evenals voorgaande jaren, als commissarissen op te treden.
***
Te 11 1/4 uur verklaart de heer Bestuurder de vergadering voor geopend en begroet den WelEdelgeboren Heer Baron Descamps met de volgende toespraak:
Mijnheer de Minister,
Het is mij een groot voorrecht, U welkom te mogen heeten op deze jaarlijksche vergadering der Koninklijke Vlaamsche Academie: Uw komst vervult ons allen met oprechte vreugde. Van Uw belangstelling in onze werkzaamheid geeft Gij daardoor een getuigenis, dat
| |
| |
wij hoogelijk waardeeren, en dat ook búiten onzen kring en búiten deze vergadering levendige voldoening zal wekken, want belangstelling in onze werkzaamheid beteekent belangstelling in onze taal, in onze letterkunde, in onze kunst, in de geestelijke behoeften en in het hoogere leven en streven van het Vlaamsche Volk. Gij hebt trouwens reeds veler hart gewonnen door een huldiging van Jan van Ruusbroec te ontwerpen, van onzen Ruusbroec, wien de gansche wereld bewondert om de verheven gedachten en de bovennatuurlijke gewaarwoordingen die hij heeft uitgesproken voor zijn volk, ons volk, in onze taal, met een meesterschap door niemand overtroffen. Om de aanstaande Brusselsche tentoonstelling meer luister bij te zetten, hebt Gij een even grootsch als oorspronkelijk plan opgevat, waarvan de uitvoering U nog weer nader zal brengen tot het Vlaamsche Volk, daar ze een triomf zal worden voor zijn kunst. Door heden te komen deelnemen aan onze wetenschappelijke werkzaamheid, verwerft Gij nieuwe aanspraken op aller dankbaarheid en sympathie, en geeft Gij ons het recht daarin een gunstig voorteeken te zien, dat wij ook in de toekomst meer dan ooit op Uw krachtigen steun zullen mogen rekenen. De Koninklijke Vlaamsche Academie mag niet alleen zijn het middenpunt van het wetenschappelijk en letterkundig leven in Vlaamsch-België; zij behoort dat leven ook te vertegenwoordigen, te belichamen tegenover het buitenland; zij behoort een schakel te zijn in de keten van alle gelijksoortige instellingen, van alle geleerde genootschappen, die er hoe langer hoe meer naar streven het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen door samenwerking en te vergemakkelijken door verdeeling van den arbeid. Uit dat juiste besef harer verplichtingen zijn bij onze Koninklijke Instelling wenschen en plannen ontsproten, die niet zijn te verwezenlijken
zonder Uw sympathie als wetenschappelijk man, zonder Uw steun als raadsman der Kroon. In Uw aanwezigheid op
| |
| |
deze onze plechtige vergadering zien wij een bewijs, Mijnheer de Minister, dat wij én op dien steun én op die sympathie steeds zullen mogen vertrouwen!
Wees welkom in deze vergadering!
***
De Heer Minister houdt daarop tot de Vergadering de volgende toespraak:
Mijne Heeren,
Van harte zeg ik Uw geachten Bestuurder dank voor de zoo vleiende wooraen waarmede hij mij in uw midden welkom heette; ik ben U allen tevens erkentelijk voor de gevoelens waarvan hij de welsprekende tolk was.
Het verheugt mij, dat de omstandigheden mij dit jaar toelaten uwe plechtige vergadering bij te wonen en de hooge eer verschaffen U toe te spreken in die taal, welke aan uwe werken een groot deel van haar luister ontleent. Doe ik het niet met dien zwier waarvan uw geachte Bestuurder ons zooeven het voorbeeld gaf, toch hoop ik dat gij uit mijne woorden de trilling zult vernemen van de warme genegenheid welke ik het Nederlandsch toedraag, en dat gij er uit zult kunnen opmaken, welk groot belang de Regeering en ik persoonlijk in de werkzaamheid van uw geleerd genootschap stellen.
| |
| |
Binnen weinige dagen, den 8 Juli, zal het drie en twintig jaar geleden zijn dat een mijner ambtsvoorgangers, Baron de Moreau d'Andoy, Zijne Majesteit den Koning het besluit tot instelling van de Koninklijke Vlaamsche Academie ter onderteekening voorlegde.
Moge dan ook uit deze mijne rede blijken, welke vooruitgang sedert dien gedaan werd op den weg van inniger verbroedering tusschen de beide stammen waaruit ons volk bestaat.
Gedurende al dien tijd hebt gij onverpoosd gewerkt aan de verwezenlijking van het programma, dat in zijne breede trekken door uw eersten Bestuurder, den diepbetreurden hoogleeraar Willems, zoo goed geschetst werd op de instellingsvergadering van uw college.
Uwe talrijke uitgaven, welke, zoo ik mij bezin, ruim honderd vijf en twintig boekdeelen beslaan, getuigen van uw onvermoeiden ijver en uwe kunde, en met rechtmatigen trots moogt gij terugblikken op den oogst welken gij op het veld der Nederlandsche letterstudie deed gedijen.
Uwe bemoeiingen tot het opsporen van oude handschriften, waarvan de vruchten vervat zijn in de merkwaardige verslagen van den heer Edw. Gailliard, uw geachten bestendigen secretaris, en uw medelid, den heer Karel de Flou, over
| |
| |
hunne opzoekingstochten in Engeland, en vooral in de met ongeduld verbeide Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van uw huidigen bestuurder, Prof. Dr. W. de Vreese, uwe tekstuitgaven, de veelvuldige verhandelingen welke aan door U uitgeschreven wedstrijden haar ontstaan danken, brachten veel bij tot den bloei van de Nederlandsche taalwetenschap en van de Vlaamsche volkskunde, en zijn hechte grondvesten waarop uwe nakomelingen veilig kunnen voortbouwen.
Waar gij de schatten van het verleden opdelft en aan het licht brengt, leert gij aan uwe medeburgers de grootheid hunner voorvaderen kennen en bevordert gij de ontwikkeling van het Vaderlandsch bewustzijn, dat de volkeren sterkt in den strijd om het bestaan.
Zoo is het dat gij door uwe prijsvragen over de taal en de bibliographie van Jan Van Ruusbroec, bijgedragen hebt tot betere waardeering van onzen grootsten mysticus, wiens geheugenis de Regeering, op mijn voorstel, eerlang door eene gedenkzuil zal vereeuwigen.
't Is in dienzelfden geest dat de Tentoonstelling Albrecht en Isabella werd opgevat, op dewelke, Uw geachte Bestuurder zegde het terecht, de Vlaamsche kunst eens te meer haar triomf zal vieren.
| |
| |
Moge de Koninklijke Vlaamsche Academie, Mijne Heeren, waarin, onder het puik der geestelijke voorlichters van Vlaanderen, naast de taalgeleerden, - ik stel het met genoegen vast - eene billijke en welverdiende plaats werd ingeruimd aan de woordkunstenaars, die door hunne bezielde scheppingen de schoonheid en den roem van den geboortegrond aan de wereld verkondigen, steeds blijven toenemen in aanzien en gezag, tot meerder voordeel van de wetenschap en grooter eer van het Vaderland.
***
Deze treffende rede ontlokt aan de aanwezigen herhaaldelijk levendige bijvalsbetuigingen; nadat de langdurige toejuichingen bij het slot eindelijk verstomd zijn, verleent de heer Bestuurder thans het woord aan den heer Bestendigen Secretaris, tot mededeeling van de ingekomen brieven:
Vanwege verschillende personen, heeft het Bestuur der Academie schriftelijk bericht ontvangen, dat het hun ten zeerste spijt deze plechtige vergadering niet te kunnen bijwonen. Het zijn de heeren: Schollaert, hoofd van het Kabinet en Minister van Binnenlandsche Zaken en van Landbouw, die zich echter laat vertegenwoordigen door den heer Alfr. Delcroix, bestuurder aan zijn Departement; - Delbeke, Minister van Openbare Werken, die zich laat vertegenwoordigen door den heer Osc. Bauwens, hoofdingenieur van Bruggen en Wegen, te Gent; - J. Helleputte, Minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, werkend lid der Acade- | |
| |
mie; Leon de Lantsheere, Minister van Rechtswezen; - G. Cooreman, voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers; - C. van Overbergh, algemeen bestuurder aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten; - H. van Maele, eerste voorzitter aan het Hof van Beroep; - Baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der Provincie Oost-Vlaanderen; - Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, die zich evenwel laat vertegenwoordigen door den Z.E.H. Kanunnik A. de Bock, aartsdiaken; - Graaf van der Stegen de Putte, luitenant-generaal, bevelhebber der 2de afdeeling ruiterij; - Graaf de Baillet-Latour, gouverneur der Provincie Antwerpen; - Baron Ruzette, gouverneur der Provincie West-Vlaanderen; - Beernaert, staatsminister en volksvertegenwoordiger; - Begerem, oud-minister, volksvertegenwoordiger; - Braun en Maenhout, volksvertegenwoordigers; - Baron della Faille d'Huysse, 't Kint de Roodenbeke en C. de Bast, senators; - E. de
Bast en Baron van Zuylen van Nyevelt, raadsheeren in het Hof van Beroep; - Ligy, generaal-majoor, bevelhebber van de Gentsche Burgerwacht; - Z.E. Pater van de Ven, S.J., te Aalst, stichter van het Van de Ven-Heremans-Fonds; - Z.E. Pater J. Salsmans, S.J., te Leuven, stichter van het Salsmans-Fonds; - Douairière A. Merghelynck, te Iperen; - de Formanoir de la Cazerie, overste van het vierde regiment lanciers; - Z.E H. Kanunnik de Baets, aartspriester; - H Boddaert, hoogleeraar; - E. Allegaert, rijksinspecteur over het normaal onderwijs, te Brussel; - L. Loos, kantonale schoolopziener van het lager onderwijs te Oudenaarde; - A. Vermast, bestuurder van 's Rijks Middelbare School te Gent; - A. Goetgebeur, vrederechter in het 1ste kanton van Gent; - Em Mathieu, bestuurder van het Koninklijk Conservatorium; - E.H. Crombé, pastoor van St.-Anna; - E.H. Cap, pastoor van St.-Amandsberg; - D J.D Domela Nieuwenhuys, predikant der Her- | |
| |
vormde Kerk; - J.H. Laatsman, predikant der Vlaamsche Evangelische Kerk van het Rabot; - V. van der Haeghen, archivaris der stad Gent; - Z.E. Pater C. de Beck, S.J.; - W. van Assche, notaris; - Osc. Roels, leeraar aan de Koninklijke Muziekschool; - Hipp. le Roy, beeldhou
***
Vervolgens wenscht de Bestuurder, Prof. dr. W. de Vreese de aanwezigen welkom in dezer voege:
Ook U, Dames en Heeren, en inzonderheid U, HoogEdelachtbare Heeren Senatoren en Volksvertegenwoordigers en U, Edelachtbaren Heer waarnemenden Burgemeester der stad Gent, heet de Koninklijke Vlaamsche Academie welkom in deze.gastvrije huizinge, wier herbergzaamheid wij nog nooit tevergeefs hebben ingeroepen en thans ook weer dankbaar genieten. Het is waarlijk hartverheffend te zien, hoe talrijk Gij hierheen zijt gestroomd, hierheen, waar geen praalvertoon U kon lokken, waar geen zinnengestreel U wacht, geen beroep op Uw verbeelding wordt gedaan, waar alleen het koele verstand aan het woord is. Alleen liefde tot onze moedertaal kan U hierheen gedreven hebben, en die gewisheid geeft mij den moed Uw aandacht te vragen voor een onderwerp, dat alleen aan die moedertaal zijn belang ontleent.
***
Daarna zet Prof. Dr. W. de Vreese de vergadering voort met eene toespraak: Over de benaming ‘Nederlandsch’.
Spreker toont aan, dat men zeer slecht is ingelicht over de benaming Nederlandsch, die veel ouder is dan men meent. Reeds in 1518 komt de term voor op den titel van een te Antwerpen geschreven en gedrukt boek. Het blijkt dat Nederlandsch gaandeweg gebruike- | |
| |
lijker werd, van 1550 tot 1650 veel gewoner is dan de oudere naam Duitsch en dan de nieuwere Nederduitsch, die in 1551 voor het eerst opduikt, in de eerste helft der 17de eeuw steeds velt wint, en na 1660 en de geheele 18de eeuw door de beide andere benamingen overvleugelt; tevens dat in de 16de en nog lang in de 17de eeuw de drie namen door dezelfde personen dooreen en te gelijk gebruikt werden. Wat de oorzaak is, dat Nederlandsch, ofschoon reeds algemeen verspreid, in de tweede helft der 17de eeuw weer uit het gebruik kwam, schijnt niet beslist uit te maken; daarentegen is zijn ontstaan omstreeks het jaar 1500 vrijwel duidelijk. Reeds vanouds had men in onze gewesten de gewoonte om een dialect aan te wijzen door een topographisch bijvoeglijk naamwoord te voegen bij den algemeenen naam Duitsch, Dietsch. Zoo sprak men in de 16de eeuw gewoon weg van Nederlandsch Duitsch, Nederlandsch Vlaamsch, in tegenstelling met Overlandsch Duitsch: men zag in het Duitsch aan gène zijde van den Rijn dezelfde taal als in het Duitsch, het Vlaamsch, aan déze zijde. Toen de naam Duitsch hoe langer hoe meer verouderde, drukte men de tegenstelling alleen uit door Nederlandsch en Overlandsch; tot dat later alle gedachte aan een tegenstelling verdween.
De Spreker vestigt er ten slotte de aandacht op, dat de benaming Nederlandsch in de zuidelijke gewesten is ontstaan en vóór 1800 't meest in gebruik is geweest, een reden te minder voor de Zuidnederlanders, om de voorkeur te geven aan den term Vlaamsch.
***
Nadat de heer Bestuurder den Weled. heer Dr. P.J. Blok, Hoogleeraarte Leiden,aan het geëerd publiek heeft voorgesteld, houdt deze eene voordracht getiteld ‘De Prins van Oranje te Antwerpen, in October 1830’.
| |
| |
Prof. Blok begint zijne rede met eenige beschouwingen over de persoonlijke eigenschappen van den Prins, later koning Willem II der Nederlanden, die kunnen dienen tot verklaring zijner weifelende houding en zijner lichtgeloovigheid ten opzichte van de hem te Antwerpen door sommige Belgen gedane voorspiegelingen. Hij behandelt daarna breedvoerig de gebeurtenissen te Antwerpen tusschen 5 en 25 October, naar aanleiding vooral der nieuwe gegevens door hem gevonden. Daaronder nemen de Notulen van de te Antwerpen met hem aanwezige ministers Ursel, de la Coste en Van Gobbelschroy de eerste plaats in; zij werden gevonden in de archieven van het kabinet van H.M. Koningin Wilhelmina te 's-Gravenhage. Verder was Spreker in de gelegenheid gebruik te maken van de depêches der Engelsche en Oostenrijksche agenten te Brussel en Antwerpen in die dagen, bijeengebracht door Dr. Colenbrander en bestemd voor de uitgaven in diens Gedenkstukken. Eindelijk spreekt hij van de jongste studiën over deze zaken, verschenen in het tijdschrift Onze Eeuw en elders.
Een en ander stelde hem in staat nieuw licht te doen vallen op deze voor het ontstaan van den Belgischen staat zoo belangrijke gebeurtenissen. Hij toont aan, hoe de dubbelzinnigheid der Haagsche staatkunde slechts geëvenaard werd door 's Prinsen weifelingen tegenover de raadgevingen hem van de eene zijde door de verre van krachtige Ministers naast hem, van de andere door onverantwoordelijke raadgevers uit de Belgische Orangistenpartij gegeven. Wat het gevolg moest zijn bij de afwijzende houding der voorloopige Regeering te Brussel tegenover den Prins aangenomen, was gemakkelijk te voorspellen. Wessenberg schreef terecht 10 November aan Metternich: ‘Une singulière fatalité semble attachée à la conduite de ce Prince, sans cesse dupe de ses illusions’.
***
| |
| |
De heer Bestuurder brengt hulde aan de uitgebreide wetenschap en onkreukbare onpartijdigheid van den Spreker, wiens keurige rede, zegt hij, een ware onthulling lijkt, en ons de definitieve oplossing brengt van een zeer netelig vraagstuk. Namens de geheele vergadering zegt de Voorzitter den heer Blok hartelijk dank voor deze belangrijke voordracht.
***
Het woord is thans aan den heer Gailliard, bestendigen Secretaris, tot mededeeling van den uitslag der wedstrijden, welke door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor het jaar 1909 werden uitgeschreven!
Weledelgeboren Heer Minister,
Mijne Heeren Senatoren en
Volksvertegenwoordigers,
Mijnheer de waarnemende Burgemeester,
Mevrouwen, Mijne Heeren,
Voor het jaar 1909 werden door de Koninklijke Vlaamsche Academie zes prijsvragen uitgeschreven: een, over de klankleer van het Zeeuwsch dialect in de Middeleeuwen; een andere, over de Geschiedenis van het huisgezin in Vlaamsch-België, inzonderheid met het oog op de plaats en den invloed van de vrouw, de opvoeding van het kind en het in eere houden van eigenaardige gebruiken en zeden.
Verder werd een studie gevraagd over de geschiedenis van de Vlaamsche Schilderkunst te Brugge, de rijke en groote koophandelsstad van weleer, alwaar in de Middeleeuwen de Vlaamsche kunst zoo schitterend bloeide.
| |
| |
Jammer genoeg, deze zeer belangrijke prijsvragen, alsook die over de Vak- en Kunstwoorden van de Klompenmakerij, zijn onbeantwoord gebleven.
De Academie heeft het waarlijk betreurd, het antwoord, dat voor de prijsvraag over de Kinderliteratuur is ingekomen, niet te kunnen bekronen. Alhoewel het ingezonden stuk, dat in goed Nederlandsch geschreven is, van grondige kennis der stof getuigt, toch is het te beknopt en zeer onvolledig. De Jury heeft dan ook den wensch uitgesproken, dat de vraag opnieuw zou uitgeschreven worden, in de hoop dat de inzender zijne studie zal herzien en aanvullen; te oordeelen althans naar het weinige dat hij geeft, zou deze wél de man kunnen zijn, om ons een kostbare bijdrage over de Kinderliteratuur ter hand te stellen.
Voor de prijsvraag over de Vak- en Kunstwoorden van het Landbouwbedrijf, met inbegrip van Veeteelt en Paardenfokkerij, was de inzending veelbelovend Drie antwoorden kwamen in. Slechts een daarvan mag echter bekronenswaardig werk heeten, al steekt veel goeds, veel degelijks in de twee andere stukken: mits verbetering en aanvulling zullen deze voorzeker voor verderen arbeid kunnen benuttigd worden.
Wat de grootere waarde van het door de Academie met goud bekroond antwoord boven allen twijfel verheft, schreef Prof. Dr. Willem de Vreese, eerste verslaggever, is de historische behandeling, het perspectief dat de Schrijver aan zijn werk heeft weten te geven. Dit maakt zijne studie tot een voortreffelijke bijdrage tot de kennis van den Nederlandschen Woordenschat, het doel dat met de prijsvragen over Vak- en Kunstwoorden beoogd wordt.
De Schrijver van de bekroonde verhandeling is de heer J. Goossenaerts, doctor in de Germaansche philologie, een oud leerling der Gentsche Hoogeschool, thans leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Ath. Ik ver- | |
| |
zoek hem het hem toegekende diploma uit de handen van den WelEdelgeboren Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten te komen ontvangen.
De heer Dr. Goossenaerts ontvangt het hem toegekende diploma. Met de gulhartigste woorden wenscht de Heer Minister hem geluk met de bekomen onderscheiding.
***
Daarop deelt de Bestendige Secretaris aan de Vergadering mede, dat, in den loop van het verloopen jaar, de Z. Eerw. Heer Pater Jozef Salsmans, S.J., der Academie eene schenking van 20,000 fr. heeft vereerd, tot stichting van een nieuw Fonds. Namens de Academie spreekt hij aller innige spijt uit, dat het Pater Salsmans niet mogelijk is heden de vergadering bij te wonen: voor ons, - zegt hij - zou het een welkome gelegenheid zijn geweest, om hem nogmaals den hartelijksten dank der Academie te betuigen, voor het heerlijk geschenk aan onze Koninklijke Instelling gedaan, tevens voor het hooge blijk van waardeering van onze werkzaamheid en van belangstelling in ons doel en streven, dat hij ons aldus gegeven heeft.
Wel Edelgeboren Heer Minister,
Mijne Heeren Senatoren en
Volksvertegenwoordigers,
Mijnheer de waarnemende Burgemeester,
Mevrouwen, Mijne Heeren,
Een heuglijke tijding werd ons den 8 Juni van het verloopen jaar medegedeeld, door een der trouwste
| |
| |
vrienden der Koninklijke Vlaamsche Academie, den zeer Eerwaarden heer Pater van de Ven, S.J., uit Aalst, wien onze Instelling de stichting van het Van de Ven-Heremans-Fonds te danken heeft: een zijner geëerde Medebroeders, meldde hij ons, de zeer Eerwaarde heer Pater Jozef Salsmans, leeraar aan het Jezuïeten-college te Leuven, was voornemens eene som van fr. 20.000 aan de Academie te schenken, tot stichting van een nieuws Fonds voor het uitgeven in de Nederlandsche taal van werken over godgeleerdheid, wijsbegeerte en geschiedenis.
Het duurde niet lang of Pater Salsmans had zijn edelmoedig voornemen ten uitvoer gebracht. Dank zij diens helder begrip van de wetenschappelijke richting der werkzaamheid onzer Academie, mag deze zich thans verheugen over het tot stand komen in haar schoot van een Fonds, - het Salsmans-Fonds, - waarvan de jaarlijksche intrest o.a. zal behooren gebruikt te worden tot het uitgeven van geschiedkundige onderzoekingen op het gebied der Roomsch-Catholieke bijbelvertaling, bij belverklaring, liturgie, hagiographie, enz.
Namens de Academie, breng ik een oprechte en eerbiedige hulde aan den schranderen geleerde, aan den edelhartigen vriend, wiens milde gift ons in de gelegenheid stelt onze werkzaamheid over een nieuw terrein uit te breiden.
***
Verder brengt de Bestendige Secretaris het volgend verslag uit over de werkzaamheid van het Van de Ven-Heremans-Fonds:
De Academie mag er met fierheid op wijzen, dat de werkzaamheid van het Fonds, door den Eerwaarden Pater J. van de Ven gesticht, steeds uitgebreider wordt. Met vertrouwen mogen wij de toekomst te gemoet zien.
| |
| |
Binnenkort zal inderdaad van de pers komen een hoogst belangwekkende en tevens zeer geleerde verhandeling van den heer Dr. A.-J.-J. Vandevelde, bestuurder van het stedelijk Laboratorium te Gent, over Het Water in het dagelijksch leven. Zooals hij in zijn Woord vooraf zegt, heeft Schrijver er naar gestreefd zijn boek voor eenieder verstaanbaar te maken en zich tegelijkertijd binnen de grenzen van de zuiver wetenschappelijke voordracht te houden. Zijn werk doet hem evenzeer als aan onze Academie veel eer aan.
In haar vergadering van 26n Mei 11., heeft de Academie, op voorstel van hare bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, ter uitgave aangenomen, als Nr 6 van de uitgaven van het Fonds, eene verhandeling van den heer Dr. C. de Bruyker, praeparator aan de Gentsche Hoogeschool, over De Statistische Methode in de Plantenkunde en hare toepassingen op de studie van den invloed der levensvoorwaarden. Het werk van Dr. de Bruyker zal, naar het oordeel van de heeren verslaggevers, een kostbare bijdrage zijn tot de studie der biostatistische methode; zijne verhandeling getuigt, dat hij, sedert jaren, door langdurige zelfstandige onderzoekingen, met het door hem behandelde onderwerp volkomen vertrouwd is geworden.
In verband met de werkzaamheid van het Fonds staat ook eene studie van de heeren Dr. Vandevelde en Bosmans, over Bacillus prodigiosus, welke in de Verslagen en Mededeelingen der Academie onlangs verschenen is. Andere verhandelingen van dien aard zullen nog volgen.
***
Ten slotte wijdt de heer Edw. Gailliard een eerbiedige herinnering aan wijlen Mr. Joan Bohl, buitenlandsch Eerelid der Academie, en aan Ridder Adriaan de Corswarem, briefwisselend lid, welke
| |
| |
onlangs overleden zijn, en stelt hij de geachte Vergadering in kennis met den uitslag van de laatste verkiezing:
De Academie is diep getroffen geweest door het afsterven van twee harer verdienstelijkste Leden. Den 21 October 1908 stierf te Amsterdam Mr Joan Bohl, buitenlandsch eerelid der Academie sedert 16 November 1887, de meesterlijke dichter, die de Divina Comedia van Dante in het Nederlandsch heeft overgezet. Den 13 dezer maand Juni overleed te Hasselt ons hooggeschat briefwisselend Lid, Ridder Adriaan de Corswarem, oud-lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers, een man die zoowel op maatschappelijk als op verstandelijk gebied veel tot stand heeft gebracht, dat hem recht geeft, zei onze geachte Bestuurder, op de blijvende dankbaarheid niet alleen van zijn gewest, maar ook van geheel Vlaamsch-België.
In onze vergadering van 16n dezer maand, werd de alombekende en beroemde stichter van het New English Dictionary, Sir James A.H. Murray, uit Oxford, een van de uitstekendste taalgeleerden van Engeland, tot buitenlandsch eerelid verkozen, tot vervanging van wijlen Mr. Joan Bohl.
***
De heer Bestuurder betuigt nogmaals den dank der Academie aan den heer Minister, voor zijn vereerend bezoek; aan den heer Gouverneur der provincie, voor de gastvrijheid haar verleend; aan de heeren Senatoren en Volksvertegenwoordigers, aan den waarnemenden Burgemeester der Stad Gent en verder aan alle aanwezigen, voor de in haar werkzaamheid betoonde belangstelling.
De vergadering werd te 12 3/4 uur gesloten.
|
|