Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1909
(1909)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZesde prijsvraag.
|
1o) | ‘De... landman die zijn eigen erf beploegt, oogst altijd voordeel in.’ (J. Fr. Willems.) |
2o) | ‘Aar voor aar
Komt de oogst te gaar.’ |
Een derde stuk werd ter inzage gezonden (Zie hierover het verslag der Januari-vergadering 1909, blz. 36.)
Tot leden van den keurraad werden aangewezen de heeren: Prof. Dr. W. de Vreese, Prof. Dr. Julius Mac Leod en Is. Teirlinck.
1o) Verslag van Prof. Dr. W. de Vreese.
Van de drie ingezonden antwoorden komt één niet in aanmerking, daar het niet af is, en trouwens alleen gezonden werd, om acte de présence te doen, voor 't geval geen andere antwoorden zouden inkomen.
Tusschen de twee andere werken bestaat een kenmerkend verschil. Het eene, met de kenspreuk: De ... landman die zijn eigen erf beploegt, oogst altijd voordeel in, is niet een vakwoordenboek van hét landbouwbedrijf, maar van dat bedrijf in een bepaalde streek, ja, in een bepaalde gemeente, t.w. te Calmpthout in de Kempen; het andere, met de kenspreuk: Aar voor aar komt de oogst te gaar schijnt te willen gelden als een woordenboek van het landbouwbedrijf in geheel Vlaamsch-België, ja zelfs in geheel Nederland.
M.i. kan er geen twijfel bestaan, of de methode van den Schrijver van het eerstgenoemde van beide werken is de ware. Wat hij vermeldt, kan hij verantwoorden. Ik geloof niet, dat een woordenboek, dat het landbouwbedrijf in alle Vlaamsche gewesten omvat, door een man te maken is, en dus nog minder, een, dat voor alle Nederlanden zou gelden, tenzij het gedaan worde met behulp van allerlei ongecontroleerde, en niet zelden oncontroleerbare mededeelingen, een methode waarvan wij de schadelijke gevolgen bij sommige onzer idiotica nog elken dag ondervinden.
Het is waar, dat het antwoord van den eersten inzender eenige woorden mist, die b.v. in Vlaanderen algemeen bekend zijn; daartegenover staat, 1o dat wij daardoor weten, dat die woorden te Calmpthout niet bekend zijn; 2o dat b.v. het andere antwoord er veel meer mist, die in het eerste vermeld worden: Daarenboven heeft de tweede inzender een aantal woorden waarvan het werkelijk bestaan mij zeer twijfelachtig lijkt.
Een ander verschil betreft het bepalen van wat behoorde opgenomen te worden, wat niet. De inzender van nr 1 heeft in een inleiding nauwkeurig rekenschap gegeven van zijn opvatting in dezen. Hij heeft opgenomen wat een ontwikkeld boer weet en kent; wat hij kweekt en zaait; alles wat gebouwen, werktuigen en werk, rosmolen, schapenkweek, straatremedies betreft, niet wat eigenlijk tot de veeartsenijkunde behoort en enkel den veearts bekend is; niet alle deelen van een kar, ploeg, alleen die
welke de boer kent. De Schrijver van het tweede antwoord heeft zich daarover niet uitgesproken; hij vermeldt echter tallooze namen van insecten, allerlei woorden uit de plantenkunde, uit de bloemisterij, uit de veeartsenijkunde, enz. M.i. behooren dergelijke woorden niet thuis in het gevraagde werk, en heeft ook hier de eerste inzender de goede methode gevonden en toegepast.
Uit het oogpunt der taalkunde vooral is deze zijn mededinger ver vooruit. De omschrijving van de beteekenissen der woorden is klaar en duidelijk. Beide inzenders hebben het groot Woordenboek gebruikt, en het is zeer merkbaar, dat de eerste inzender niet alleen er uit geleerd heeft, wat de woorden beteekenen, maar ook, hoe men een woord lexicographisch behandelt; neemt hij een omschrijving uit het Ndl. Wdb. over, dan komt hij er rond voor uit; de andere niet. Uit het oogpunt der taalkunde - en ook wel uit dat der techniek, vrees ik, wat echter ter beoordeeling van mijn medeleden staat, - laat het werk van den tweeden inzender veel te wenschen over; om slechts enkele voorbeelden te noemen: zoo definieert hij het woord aarde aldus: ‘de stof waarin de planten groeien’; en hij ontziet zich niet een woord op te nemen als geappeld, dat ons opgedischt wordt als het Nederlandsche woord voor pommelé, d.i. schimmel!
Wat ten slotte de grootere waarde van het antwoord met de kenspreuk De .... landman die zijn eigen erf beploegt, oogst altijd voordeel in boven allen twijfel verheft, is de historische behandeling, het perspectief dat de Schrijver aan zijn werk heeft weten te geven. In een uitvoerige inleiding geeft hij ons een schets van de streek waarin de behandelde woorden thuis hooren; hij beschrijft de topographie en geeft een geschiedkundig overzicht van den landbouw te Calmpthout en omstreken in de twee laatste eeuwen, waardoor men een eigenaardigen blik krijgt op de economische toestanden in dezen hoek van de Kempen, vroeger en thans. Het archief der gemeente heeft den Schrijver daartoe allerlei belangwekkende bouwstoffen geleverd. In het woordenboek zelf worden niet alleen voorbeelden uit moderne werken aangehaald, maar ook uit oudere, uit archiefstukken (boedelbeschrijvingen b.v.), zelfs uit De Landtbouw van Steven (a. 1550).
Dit alles maakt dit werk tot een voortreffelijke bijdrage tot de kennis van den Nederlandschen woordenschat - het doel
dat met de prijsvraag beoogd werd. Een boek als het gevraagde behoort niet te dienen, om den boer te leeren wat hij reeds weet; maar om het hén te leeren, die het niet weten.
Ik heb dus de eer te adviseeren, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie den uitgeloofden prijs zou toekennen aan het werk met de kenspreuk De landman die enz. Als het werk eenmaal gedrukt is, zou het als ligger kunnen dienen tot het opmaken van lijsten van woorden uit andere streken, lijsten die uit den aard der zaak beknopt zouden kunnen zijn. Het werk van den tweeden inzender bevat reeds bouwstoffen voor een dergelijke lijst; misschien zou hij bereid gevonden worden zijn antwoord te condenseeren tot een supplement op het andere, bekronenswaardige werk.
Willem de Vreese.
2o) Verslag van Prof. Dr. J. Mac Leod.
Het handschrift, dat om advies door den Vlaamschen landbouwkring van Leuven ter inzage werd gezonden is onvoltooid, en kan derhalve niet in aanmerking komen. De onderstaande aanhalingen geven een voldoende denkbeeld van dit ontwerp, wat opvatting en bewerking betreft:
Aardappel: plant gekweekt voor zijne knollen die in de aarde of de wortels schieten, en die gebruikt worden als voedsel (sic).
Aardappelbuik: dikke opgezwollen buik; duidt eenen ziekelijken toestand aan en komt veelal voort van te veel aardappelen te eten (sic).
Aardappelteelt: teelt der aardappelen, het bebouwen (sic) of planten der aardappelen.
Aardappelziekte: ziekte voorkomende bij de aardappelen; komt voor onder verscheidene vormen; zij tast vooral de bladeren aan, die zwart en droog worden; wordt veroorzaakt door kleine paddestoelen (sic).
Gewin: 10 opbrengst; 20 boerenbedrijf of hoeve.
Gewricht: fr. articulation. (Meer niet!)
Gilde: Vereeniging van personen, die hetzelfde bedrijf uitoefenen, tot onderlingen bijstand. B.V. Boerengilde.
Gom: tusschenwerpsel gebruikt om de koeien te doen uit den weg gaan bij 't voederen. W. Vl. Pold. Omme (omstr. Leuven). (??)
Granen: korrels vormen bij de graangewassen (sic).
Het geheele handschrift getuigt van dezelfde onbeholpenheid als de hier aangehaalde artikels. Schrijver heeft zich veel arbeid getroost. Wil hij goed werk verrichten, zoo moet hij veel leeren en vooral veel lezen. Uit de bovenstaande aanhalingen blijkt dat het hem veel moeite kost zijne denkbeelden uit te drukken.
Het handschrift Aar voor aar, komt de oogst de gaar staat in alle opzichten verre boven het vorige. Het zou goed kunnen genoemd worden, werd het niet ontsierd door talrijke vlekjes. Wij laten hier enkele voorbeelden volgen:
Aanaarden: ...eene plant aanaarden... om haar eene vastere standplaats te geven. (Standplaats? Wat moet dit hier beteekenen?)
Acclimatisatie. Schrijver somt een aantal voorbeelden op die, op een paar uitzonderingen na, zeer twijfelachtig zijn, en beter achterwege zouden blijven.
Aftappen... bij middel van...
Appelzuur: een zuur dat in alle voeders voorkomt. (Dit is onnauwkeurig.)
Ardennen. Hier is sprake van eene aardlaag die gevormd is uit (sic) het verbrokkelen van .. (waarom niet verweering?)
Asch. De bepaling is onnauwkeurig, de aangegeven samenstelling onvolledig.
Assimileeren. De bepaling is onduidelijk. Het Nederl. woord verwerken is in de pen gebleven.
Poortader. De gegeven bepaling is niet juist.
Vrucht: deel der plant, uit den stamper der bloem ontstaan; inzonderheid eetbaar plantgewas, ooft. -De Schrijver was ongetwijfeld verstrooid toen hij die dertien woorden uit zijne pen liet vloeien. Nog erger was hij verstrooid toen hij het volgende schreef:
Vruchtbekleedsel = zaadhuid. (Dit is onvergeeflijk) en
Vruchtbeginsel: het benedenste (sic) deel van den stamper.
Varen: Sporendragende plant met kruipenden wortelstok(!)
De talrijke penteekeningen die bij den tekst zijn gevoegd, werden met blauwachtigen inkt uitgevoerd, en zijn derhalve niet
geschikt om geclicheerd te worden. Zij moeten alle opnieuw geteekend worden. Daarenboven zijn sommige figuren niet gelukkig uitgevallen. Schrijver heeft talrijke figuren ontleend aan allerlei boeken: de gedane keus is soms zeer ongelukkig, b.v. het plaatje waarop verscheidene tientallen vogelsoorten zijn afgebeeld. Dit plaatje is te... kinderachtig om in een Academische uitgave te kunnen opgenomen worden. (Zie ook de figuren Andoorn, Artisjok, en vele andere.) Daarenboven rijst de vraag op of Schrijver de toelating bekomen heeft om aan allerlei boeken figuren te ontleenen. Het uitgeven van die ontleende afbeeldingen kan tot gerechtelijke vervolgingen aanleiding geven: de Academie mag zich daaraan in geen geval blootstellen.
Schrijver heeft de voornaamste bronnen aangeduid die hij bij het samenstellen van zijn woordenboek heeft geraadpleegd. In zijne lijst komen enkele voortreffelijke werken voor, behalve andere waarvan de waarde gering is. Het is derhalve wenschelijk bij een aantal artikels nogmaals aan te duiden aan welke bron deze of gene inlichting werd ontleend. B.v. de samenstelling van Pulp, Voederkoeken enz. heeft geenerlei waarde zoolang wij de bron niet kennen. Wie weet of de cijfers niet geput werden uit een der prulleboekjes die in de boekenlijst worden vermeld.
Hoe komt het toch dat zoovele Vlamingen onbekend blijven met de bibliographie van het vak dat zij beoefenen, in weerwil van de talrijke pogingen die sedert jaren reeds werden gedaan om hierin verbetering te brengen? Is het verspreiden van talrijke bibliographieën, boekenlijsten, prospectussen, in duizende en nogmaals duizende exemplaren, door de jaren heen, dan toch geheel nutteloos, zooals door sommigen wordt beweerd? Gaat alles uit de brievenbus regelrecht in de snippermand? Als men ziet hoe het gesteld is met de bibliographische kennis van sommigen dergenen die handschriften aan de Koninklijke Vlaamsche Academie zenden (die menschen behooren ongetwijfeld tot de besten onder de Vlamingen), dan moet men denken dat de pessimisten gelijk hebben, en dat de Vlamingen deuren en vensters sluiten, en hetgeen door het spleetje der brievenbus binnendringt niet bezien en zoo spoedig mogelijk van zich verwijderen. Wij mogen evenwel den onbekenden Schrijver van het handschrift, dat wij hier bespreken, niet te veel beknibbelen: Hij kent toch enkele goede werken, al is het slechts een gedeelte van hetgeen hij zou moeten kennen en citeeren.
Wij willen hier nog bijvoegen dat Schrijver nuttig werk zou verrichten door veel woorden in het Woordenboek te zoeken; dan zullen Processiegewijze, Het suiker en andere soortgelijke foutjes van zelf verdwijnen.
Het handschrift De ... landman die zijn eigen erf beploegt, oogst altijd voordeel in is een zeer verdienstelijk werk. Het is echter geen Vakwoordenboek van het Landbouwbedrijf; het is eene Monographie van de taal der landbouwers in de gemeente Calmpthout.
In de Inleiding geeft Schrijver eene beschrijving van de gesteldheid van den bodem en van den natuurlijken plantengroei in de genoemde gemeente, alsook van den toestand van den landbouw vroeger en thans, en een overzicht van de geschiedenis dier streek. Die inleiding is onderhoudend geschreven, en geeft een duidelijk denkbeeld van den akker, waarop de taalkundige oogst werd bijeengegaard.
Schrijvers doel was: bouwstoffen verzamelen voor het Nederlandsch Woordenboek. Het geheele werk draagt den stempel van den waren wetenschappelijken arbeid: nauwkeurigheid, stiptheid bij het citeeren der bronnen, volledigheid, duidelijkheid der omschrijvingen en verklaringen. Een dergelijke monographie is niet alleen zeer rijk aan allerlei belangwekkende gegevens; het is ook een model voor diegenen die nu voor een tweede gemeente b.v. in West-Vlaanderen, of in Limburg of in Noord-Nederland een gelijksoortigen arbeid zouden willen ondernemen. Eerst nadat wij enkele dergelijke monographieën zullen bezitten, zal een vergelijkende studie van de taal der landbouwers in de verschillende gedeelten van het Nederlandsch taalgebied mogelijk worden. Over de belangrijkheid eener dergelijke studie behoeven wij niet uit te weiden.
Wij stellen voor het handschrift De ... landman die zijn eigen erf beploegt enz. te bekronen; daarbij spreken wij den wensch uit dat de titel gewijzigd worde. Schrijver heeft zijne taak op een bijzondere wijze opgevat: niet een landbouwkundig, maar veeleer een taalkundig werk heeft hij ons geschonken. Wij mogen ons gelukkig achten dat het uitschrijven der prijsvraag een zoo goed werk heeft uitgelokt, en den prijs toekennen, te meer daar de twee andere handschriften in geen geval kunnen in aanmerking komen. Wij bekronen dus een verdienstelijk werk zonder iemand
te benadeelen. Wij stellen voor 't overige voor de prijsvraag opnieuw uit te schrijven.
Wij willen dit verslag eindigen met een woord van aanmoediging voor den Schrijver van het werk Aar voor aar komt de oogst te gaar. In dat werk steekt iets goeds: wij nemen de vrijheid den Schrijver aan te raden zijn geheele werk te overzien, en te schaven, te verbeteren, te polijsten; hij gelieve onze beknibbelingen als wenken te beschouwen.
J. Mac Leod.
3o) Verslag van den heer Is. Teirlinck.
Een der drie ingezonden antwoorden mag ik, om boven aangegeven reden, onaangeroerd laten.
Welk is het beste der twee andere?
Ik aarzel niet: Nr 1, het ‘locaal’ vakwoordenboek, stel ik boven Nr 2, dat alles wat het landbouwbedrijf betreft, tracht te omvatten.
Stellig werd door de Academie een ‘algemeen’ woordenboek gevraagd: de tekst der prijsvraag laat niet den minsten twijfel over. Maar de lijst Nr 2 en het niet in aanmerking komende gedeeltelijke antwoord bewijzen dat zulk werk niet te maken is. En het schijnt mij, evenals aan ons geacht medelid Prof. de Vreese, dat al wie zulke taak aandurft, noodzakelijkerwijs onvolledig en onvertrouwbaar werk moet leveren.
En alhoewel Nr 1 geen direct antwoord op de gestelde vraag instuurt, toch meen ik, met 1en en 2en verslaggever, dat het verdient bekroond en uitgegeven te worden.
De schrijver kent zijn dorpje Calmpthout, den boer en den boerenstiel. Zijn werk is een waardige bijdrage op het gebied van dialectkunde en folklore. De bepalingen en verklaringen der woorden zijn meestentijds juist of voldoende. En ik beaam ten volle wat mijne twee Collega's over deze woordenlijst hebben neergeschreven. Toch durf ik een en ander aan- en opmerken.
Is nu dat werk - hoe groot de beperking zij - volledig? De Schrijver zelf twijfelt dienaangaande. Ik ken natuurlijk niet den vakwoordenschat van den Calmpthoutschen boer, doch te oordeelen naar dien van den Zegelsemschen landbouwer meen ik toch dat menig aartje niet werd opgeraapt.
De uitdrukking ‘niet bij Corn.-Vervliet’ zou ik schrappen. Beter schijnt het mij bij ieder woord aan te toonen of het algemeen Nederlandsch is, of tot eenig ander dialect (Schuermans, De Bo, Tuerlinckx, Rutten, Joos en andere Zuidned. woordenlijsten; Jongeneel, Draayer, Opprel, Gallee, enz. Noordned. Idiotica) behoort, of uitsluitend Calmpthoutsch is. Ik neem, voor de hand:
Pikwerf. Sch. DB., CV., J., T., R.
Ploegvoet. Wdb. DB., T., R., J.
Zulke verwijzingen zullen den taalkundige zeer nuttig zijn.
De Schrijver zegt dat zijn doel is ‘stof te leveren voor het Nederlandsch Woordenboek’. Ik twijfel zeer of dat zijn eenig doel is geweest. Waarom dan opnemen zooveel woorden die reeds in de bestaande woordenboeken en in het Antwerpsch Idioticon b.v. zijn opgenomen? Waartoe dan die teekeningen en de goede inleiding? ‘Stof’ levert hij inderdaad; doch hij doet meer en wil wat meer doen: hij wil een volledige Kalmpthoutsche vakwoordenlijst - deze woorden leveren nu al of niet stof voor het Ned. Wdb. - samenstellen, en dat is hier wel de hoofdzaak; want dát was toch insgelijks de bedoeling van den steller der vraag, en, meen ik, van de gansche Academie.
Ik weet niet of deze tuin- en ooftbouw heeft willen uitsluiten. Ik denk echter dat in een werk over den boerenstiel zulke uitsluiting niet zeer gemotiveerd is. Tuin- en ooftbouw maken, op een klein dorp, geen afzonderlijk bedrijf uit. De namen van het gebruikte tuig en van de bewerkingen zijn nagenoeg dezelfde, enkel die der gekweekte planten zouden dienen onderzocht te worden. En waarom b.v. vindt men bij Schr. kool, kriek, appelkriek en niet (a)juin, peer, appel? En vermits de Schrijver hier een ‘locaal’ woordenboek heeft gemaakt, zou het hem geen groote moeite kosten deze leemte - indien het voor de Academie eene leemte blijkt te zijn? - aan te vullen.
Boven schreef ik dat de verklaring der woorden meestentijds juist en voldoende is. Dat geldt echter niet voor de verscheidenheden der gekweekte planten. Men leze enkel wat Schr. zegt over de aardappelsoorten: Delahaye, Goudgelen, Jannen, Rooiputten, Vroegen (Roodkens noemt hij s.v. Aardappel, doch geeft verder, onder R, den naam niet op).
Eindelijk is het mij niet duidelijk waarom de Veltbouw van Stevens en LiebautGa naar voetnoot(1) zoo dikwijls geciteerd wordt. Het is immers een vertaalde (uit het Fransch) en geen speciaal Calmpthoutsche verhandeling. Tenwaar Schr. het gedaan hebbe, omdat de Veltbouw niet door de opstellers van het Ned. Wdb. geexcerpeerd werd. Doch andere werken bevinden zich in hetzelfde geval. Daarentegen verdienen Schr. citaten uit het Calmpthoutsche archief ieders goedkeuring.
Ik sluit hiermede mijn kort verslag.
Ik hoop dat de Koninklijke Vlaamsche Academie het antwoord Nr 1, zelfs zooals het thans is, zal bekronen en uitgeven.
Is. Teirlinck.
- voetnoot(1)
- Ik ken niet de uitg. van Amst., 1622 en kan dus niet zeggen of de titel dien Schr. opgeeft, al of niet juist is. Doch ik bezit de uitg. van Amst., 1588, en er staat Liebaut (niet Libaut) en Melchior Sebizius Silesius (niet Melchior Lilesius).