3o) Verslag van den heer Is. Teirlinck.
Zeker is het dat de prijsvraag zeer uitgebreid is. Het tusschen haakjes geplaatste ‘breed geschetst’, dat op de geschiedenis der kinderliteratuur doelt, kan op meer dan eene wijze worden opgevat; dat geldt ook voor de ‘voornaamste voortbrengselen’. Toch meen ik - evenals mijne twee geachte collegas-beoordeelaars - dat de schrijver ons een al te ‘vluchtigen terugblik’ in het verleden en een al te ‘kort overzicht’ van het heden levert. Zijne verhandeling - een vijftigtal kleine bladzijden - is al te bondig en zeer onvolledig.
Weet hij wat, vroeger en thans, in Zuid- en Noord-Nederland - ik laat de andere landen op zijde - op het hier aangegeven gebied verschenen is? Het blijkt niet uit zijne studie. Het spijt mij dat hij zijn werk niet ernstiger en wetenschappelijk heeft opgevat, want, te oordeelen naar het weinige dat hij ons geeft, zou hij wel de man kunnen zijn om ons eene kostbare bijdrage ten geschenke te brengen. Inderdaad: hij weet zeer wel wat kinderliteratuur is of wat zij althans zou moeten zijn, en hij zegt het ons in flink Nederlandsch.
Hoe stel ik mij het antwoord op de gestelde vraag voor?
Eene goede indeeling der stof moet in de eerste plaats aangenomen worden. Ik zou ze indeelen naar den aard van het te behandelen onderwerp. Ik zou aldus eenige omvangrijke rubrieken bekomen als (ik noem ze niet alle): fabelen en parabelen; sprookjes, sagen en anekdoten; kindergedichten, bakerrijmen en andere; echte kindernovellen, schetsen, romans; geschied- en aardrijkskundige onderwerpen; werken over plant- en dierleven; bloemlezingen, enz. enz.
Voor elke groep zou ik onderzoeken of er werken in gebonden of ongebonden stijl bestaan, zouden kunnen of moeten bestaan, hier en in den vreemde. Ik zou de bestaande produkten naar chronologische orde toetsen; aanwijzen wat goed is voor kleine kleuters, voor kinderen van 7 tot 10 jaar, voor die van 10 tot 14, voor grootere jongens, voor meisjes, uitweiden over het beste of zeggen hoe het goede zou hoeven te zijn.
Zoo doende zou ik, naar alle waarschijnlijkheid, weinig of niets vergeten en ten minste naar volledigheid streven.
Doch, werpt men mij tegen, is het vraagstuk, aldus opgevat, niet veel uitgebreider nog? Wellicht ja. Daarom zou ik de