Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1909
(1909)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |||||||||||||
Vergadering van 17 Maart 1909.Aanwezig de heeren: Prof. Dr. W. de Vreese, bestuurder; Prof. A. de Ceuleneer, onderbestuurder; de heeren Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Prof. Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Broeckaert, Jan Bols, Karel de Flou, Des. Claes, Gustaaf Segers, Dr. Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Amaat Joos, Prof. Dr. Julius Mac Leod, Dr. Hugo Verriest, Prof. Dr. Ch. Lecoutere en Is. Teirlinck, werkende leden; de heeren Mr. Paul Bellefroid en Frank Lateur, briefwisselende leden. De heeren Dr. H. Claeys en Dr. Karel de Gheldere, werkende leden, en de heer Dr. L. Goemans, briefwisselend lid, hadden verzocht hun afwezigheid te willen verontschuldigen. Bij de opening der vergadering, te 2 uur, deelt de heer Bestuurder mede dat de heer Edw. Gailliard, de hooggewaardeerde Bestendige Secretaris der Academie, sedert eenige dagen ongesteld is, en daardoor verhinderd ter vergadering te komen. Gelukkig is hij reeds aan de beterhand, en hoopt hij weldra zijn werkzaamheid te kunnen hervatten. Gebruik makende van de bevoegdheid, hem bij art. 15 van het Instellingsbesluit toegekend, heeft de heer Gailliard den heer Th. Coopman verzocht en bereid gevonden, om hem in deze vergadering te vervangen; dientengevolge noodigt de heer Bestuurder den heer Coopman uit, aan het bureel plaats te nemen. De waarnemende Secretaris leest het verslag over de Februari-vergadering, dat wordt goedgekeurd.
*** | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
Aangeboden boeken. - Vervolgens legt de heer Bestuurder de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden: Door de Regeering: Royaume de Belgique. Ministère de l'Industrie et du Travail. Office du Travail. Les industries à domicile en Belgique. Volume X: Etude statistique des familles ouvrières, comprenant des ouvriers à domicile. Bruxelles, 1909. Université de Gand. Recueil de Travaux publiés par la Faculté de Philosophie et Lettres. 38me fascicule. Essai sur la diffusion du Manichéisme dans l'empire romain, par Em. De Stoop, docteur en philosophie et lettres. Gand, 1909. Bibliothèque coloniale internationale. Institut colonial international. Bruxelles. 7me série. Les différents systèmes d'Irrigation. Documents officiels précédés de notices historiques. Tome IV: Algérie. - Tunisie. Bruxelles, 1909. De Vlaamsche Kunstbode. Maandelijksch Tijdschrift voor Letteren, Kunsten en Wetenschappen, onder hoofdredactie van Jan Boucherij. 38ste Jaargang. Antwerpen, 1908.
Tijdschriften. - Bibliographie de Belgique. Table alphabétique de la première partie: Livres, 1908. Première partie: Livres, nos 1-4, 1909; Deuxième partie: Publications périodiques, nos 1-4, 1909; - Bulletin mensuel des sommaires des périodiques, no 12, 1908. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, nos 1 et 2, 1909. - Sommaire idéologique des ouvrages et revues de philosophie, août et novembre 1908, et février 1909. - Revue Sociale Catholique, nos 3-4, 1909. - Wallonia, no 1, 1909. - Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, nrs 1 en 2, 1909. - Bulletin des Musées royaux, no 7, 1909. - Bulletin des Commissions royales d'art et d'archéologie, nos 1-4, 1908. - Arbeidsblad, nrs 1 en 2, 1909. - Annales des travaux publics, no 1, 1909. - Maandschrift van het Beheer van Landbouw, nr 10, 1908, en nr 1, 1909.
Door de Reale Accademia dei Lincei, te Rome: Rendiconti della Reale Accademia dei Lincei, Classe di Scienze morali, storiche e filologiche. Vol. XVII, fasc. 7o-9o. Roma, 1908.
Door den heer Omer Wattez, briefwisselend lid der Academie, te Antwerpen: Huldebetoon aan den Heer Opziener Jan Kleyntjens door het Leeraarskorps van het Middelbaar Onderwijs. Brussel, 26 April 1908.
Door Z. Em. Mercier, kardin.-aartsbisschop van Mechelen: La vie diocésaine. Bulletin du diocèse de Malines. Tome III, fasc. II, Février 1909. | |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Door den heer Dr. C. de Bruyne, hoogleeraar te Gent: Prof. Dr. C. de Bruyne, Hoogleeraar aan de Hoogeschool van Gent. Biologische aanteekeningen over onze Duinenflora. (Overgedrukt uit de Handelingen van het Elfde Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Mechelen op 21, 22 en 23 September 1907.) Phytogeographische beschouwingen over de evolutie van den plantengroei eener duinvallei, door denzelfde. (Overdruk uit de Handelingen van het Congres gehouden te Leiden 1907.)
Door den heer Aug. Dobbeleers, onderpastoor in O.-L. Vrouwenkerk, te Diest: Aug. Dobbeleers, pr. Drie Kerstverhalen, gevolgd van andere stukjes in rijm en in proza. Mechelen, 1907. (Tweevoud.)
Door den heer D. de Somviele, archivaris te Thielt: Hulde aan de gezegende nagedachtenis van den Heer J. Boone, Burgemeester der stad Thielt en Plaatsvervangend Volksvertegenwoordiger van het Arrondissement Rousselaere-Thielt. Thielt, z.j. (1909.)
Door den heer Dr. A.J.J. Vandevelde, bestuurder van het stedelijk Laboratorium, te Gent: Over het chloorgehalte in de bladen, door Dr. A.J.J. Vandevelde (Gent). - Over het gebruik van chloroform-, bromoform- en iodoformketoon in proeven over enzymen, door denzelfde. - (Beide overgedrukt uit de Handelingen van het twaalfde Vlaamsch Natuuren Geneeskundig Congres, gehouden te St.-Niklaas op 19, 20 en 21 September 1908.)
Door den heer Frans Van den Weghe, te Oostende: Prof. Frans Van den Weghe, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum en aan de Zeevaartschool te Oostende. Vreemde Beelden en Schetsen. Gent, 1903.
Door de Redactie: Het Boek, Maandschrift uitgegeven door het Syndikaat der Boeknijverheden van Oost-Vlaanderen, nr 5, 1909. - De Tuinbode, nrs 1 en 2, 1909. - Onthoudersblad, nr 2, 1909.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn ingekomen: Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde des XV. Jahrhunderts. Vol. II, 1908. Fasc. II: Im Auftrage der Gesellschaft herausgegeben von Isak Collijn. Fasc. III: Id. von Ernst Voulliéme. Leipzig. Minerva. Jahrbuch der gelehrten Welt. Begründet von Dr. K. Trübner. Achtzehnter Jahrgang. 1908-1909. Mit dem Bildnis von Dr. Theodor Kocher, Professor der Chirurgie an der Universität in Bern. Strassburg, 1909. | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
Album de Lettres anciennes, Initiales, Fragments, etc. extraits de Missels, Bibles, Manuscrits etc. du XIIe au XIXe siècle, recueillis, dessinés et gravés par Louis Seghers, 1r Dessinateur Calligraphique de Sa Majesté le Roi des Belges, à Anvers. 6me Edition. Amsterdam, s.d. Le cercle de la librairie de Paris à l'Exposition du Livre. Catalogue. Paris, 1890. (Troisième centenaire de Chrístophe Plantin, Anvers, 1890.) Illuminated Manuscripts in classical and mediaeval times, their art and their technique, by J. Henry Middleton, professor of fine art, director of the Fitzwilliam Museum, and fellow of King's College, Cambridge; author of ‘Ancient Rome in 1888’, ‘The engraved gems of classical times’ etc. Cambridge, 1892. Incunabula xylographica et chalcographica. Katalog 90 von Ludwig Rosenthal's Antiquariat. München, Hildegardstrasse 16. Mit 102 Illustrationen. München, z.j. (1892.) Albo dei Sottoscrittori pel busto marmoreo del comm. G.B. de Rossi e relazione dell' inaugurazione fattane nei dì XX e XXV Aprile MDCCCXCII, sopra il cimitero di Callisto per festeggiare il settantesimo anno del principe della sacra archeologia. Roma, 1892. Manuscrits d'Espagne remarquables par leurs peintures ou par la beauté de leur exécution, d'après des notes prises, à Madrid. à l'exposition historique pour le quatrième centenaire de Colomb et complétées à la Bibliotheca Nacional et à la Bibliothèque de l'Escurial par Paul Durrieu, conservateur-adjoint au Musée du Louvre. (Extrait de la Bibliothèque de l'Ecole des chartes, tome LIV, 1893. Paris, 1893.) Vaticanische Miniaturen. Herausgegeben und erläutert von Stephan Beissel S.J. Quellen zur Geschichte der Miniaturmalerei. Mit XXX Tafeln in Lichtdruck. Miniatures choisies de la Bibliothèque du Vatican. Par Etienne Beissel S.J. Documents pour une histoire de la miniature. Avec XXX planches en phototypie. Freiburg im Breisgau, 1893. Books and Book-plates: A quarterly for collectors. Volume five. MCMIV-MCMV. Number one. Edinburgh, z.j. Id. Number two. Ibid. De Rederijkkamer ‘Het Kersouwken’ te Leuven. Oorkondige bijdragen tot hare geschiedenis, door V. de Vos, Hoofdman der Kamer. 1ste deel, 1473-1842. Leuven, 1908. De Gids, Maart 1909. - Sint-Lucas, Januari 1909.
Ruildienst. - Tegen ruiling van de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris voor de Boekerij der Academie de laatst verschenen afleveringen van de gewone tijdschriften ontvangen: | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
De Belgische School, nr 8. 1909. - Biekorf, nrs 4 en 5, 1909. - Bijdragen tot de geschiedenis bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, Februari en Maart 1909. - Christene School. nrs 9 en 10, 1909. - Dietsche Warande en Belfort, nr 2, 1909. - Het Katholiek Onderwijs, nr 5, 1909. - Neerlandia, nr 2, 1909. - Onze Kunst, nr 3, 1909. - De Opvoeder, nrs 6-8, 1909. - De Opvoeding, nr 3, 1909. - De Schoolgids, nrs 7-11, 1909; blzz. 113-128 van Studiën op de Paedagogie door Roeland van de Casteele. - St.-Cassianusblad, nr 3; Bijvoegsel, nr 5, 1909. - Studiën, nr 2, 1909. - Tijdschrift voor Boeken Bibliotheekwezen, nr 6, 1909. - Het Vlaamsch Bestuur, nr 2, 1909. - De Vlaamsche Gids, nr 2, 1909. - De Vlaamsche Kunstbode, nr 2, 1909. - Volkskunde, nrs 1-2, 1909.
***
Ingekomen brieven. - De heer Bestuurder geeft mededeeling van de volgende ingekomen brieven:
De Heer Bestuurder licht dezen brief toe, door eenige ophelderingen te geven over de bedoelde boekenrekken. | |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
Mededeelingen namens den Bestendigen Secretaris.1o) Van de pers gekomen uitgave. - Den 27 Februari is van de pers gekomen het Jaarboek voor 1909. Een exemplaar daarvan werd dien dag aan de Heeren werkende en briefwisselende leden gezonden. Verder liet de Bestendige Secretaris aan den Weled. Heer Minister van Wetenschappen en Kunsten de 74 exemplaren geworden, bestemd voor de verschillende inrichtingen, welke door tusschenkomst van dit Departement de uitgaven der Koninklijke Vlaamsche Academie ontvangen.
2o) Prijsvragen: Lijst der uitgeschreven Prijsvragen. Verzending aan de Hollandsche Universiteiten. - In den loop der maand Maart werd de Lijst der prijsvragen voor 1910-1916 gezonden aan 2895 leeraars, studenten, korps- en andere gezelschappen en vereenigingen aan de Hollandsche universiteitenGa naar voetnoot(1):
| |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
3o) Verzending der uitgaven in het tweede halfjaar 1908 (30 Juli 1908-Febr. 1909) van de pers gekomen: a) De Invloed door Zuid-Nederland op Noord-Nederland uitgeoefend, op het einde der XVIe en in het begin der XVIIe eeuw, door J.L.M. Eggen. - Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd, door Th. Coopman en Jan Broeckaert, VIe deel; - Jehan Froissart's Cronyke van Vlaenderen, door Jhr. Mr. Nap. de Pauw: 3de deel, 1ste afl; - Jaarboek voor 1909. Den 10 Maart werden door de zorgen van den Bestendigen Secretaris de bovenvermelde uitgaven aan de Buitenlandsche Eereleden der Academie gestuurd, alsook, - hetzij die vier uitgaven, hetzij enkele er van, - aan 4 ministeriën; aan 48 genootschappen, boekerijen en onderwijsinrichtingen in België; aan 14 openbare boekerijen, hoogescholen en letterkundige genootschappen uit den vreemde, alsmede aan 40 bijzondere personen, zoowel in het binnen- als in het buitenland. Vijf exx. van de Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd werden, ter recensie gezonden aan tijdschriften uit den vreemde. Verder werden 38 exemplaren van het Jaarboek gezonden aan de Belgische en vreemde tijdschriften, aan dewelke de Academie hare Verslagen en Mededeelingen in ruiling zendt. | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
4o) Lucidarius Boec. - Op voorstel van Prof. Dr. Willem de Vreese, heeft het Bestuur, ten behoeve van de boekerij der Academie, laten maken een photographie wit op zwart van den tekst van Lucidarius Boec, voorkomende in handschrift nr Add. 10286 in het British Museum te Londen. Deze photographie is ter beschikking gesteld van den Heer H. vande Velde, doctorandus in de Nederlandsche philologie te Gent, die een vergelijkende uitgave van de berijmde en onberijmde vertalingen van het Elucidarium in het Middelnederlandsch onder handen heeft. | |||||||||||||
Mededeeling namens de Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - De heer K. de Flou, secretaris, deelt mede dat deze Commissie zoo even een vergadering heeft gehouden buiten bezwaar van 's Lands schatkist. Door het Bestuur der Academie was in handen gesteld der Commissie een werk ingezonden door den Heer Is. Teirlinck: De Toponymie van den Reinaert. Tot het onderzoeken van dit werk heeft de Commissie benoemd de Heeren Prof. Dr. Willem de Vreese en K. de Flou. 2o) Bestendige Commissie voor het Onderwijs. - De heer Jan Boucherij, secretaris, doet verslag over de morgenvergadering dezer Commissie. Verscheidene Leden hadden gaarne gezien, dat de mededeelingen van de heer en Segers en de Vreese over Vondel's Uytvaert van myn Dochterken in het Bijblad der Commissie waren opgenomen geweest. De heer de Vreese deelt mede, dat Prof. Dr. J.W. Muller, buitenlandsch eerelid, zich voorstelt over hetzelfde gedicht eene mededeeling aan de Commissie te zenden. Vervolgens werd door den heer Gustaaf Segers eene lezing gehouden over: Het karakter van ‘Lucifer’ in | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
drie van Vondel's treurspelen. De Commissie beslist, behoudens goedkeuring der Academie, dat deze lezing in haar Bijblad zal worden opgenomen. Op voorstel van den Heer Bestuurder, wordt deze goedkeuring door de Academie verleend. | |||||||||||||
Dagorde.1o) Nieuwe uitgave van de Vak- en Kunstwoordenboeken. - Het handschrift voor de nieuwe uitgave van het werk van den heer F. Bly, De Zeilvischsloepen, is, ingevolge besluit der Academie (zie Verslagen en Mededeelingen, jaarg. 1908, blz. 862) in handen gesteld van den keurraad, die destijds de prijsverhandeling beoordeeld heeft: de heeren K. de Flou, Dr. K. de Gheldere en Edw. Gailliard. Deze beoordeelaars brengen een gunstig advies uit; dientengevolge stelt de Bestuurder aan de Academie voor, te besluiten, dat het handschrift voor de tweede uitgave van het werk van den heer F. Bly zal worden ter perse gelegd. - Aangenomen. | |||||||||||||
Verslag van den Heer K. de Flou, eersten verslaggever.Het werk van den Heer Bly, getiteld Onze Zeilvischsloepen, dat in 1901 door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgegeven werd, is thans, met het oog op eene verlangde tweede uitgave, zoo totaal om- en bijgewerkt, en met zoo vele nog ongedrukte, ja tot dusver nog onbekende bescheiden verrijkt, dat het haast een nieuw gewrocht mag heeten. Ook aarzelen wij geen oogenblik om den herdruk van Onze Zeilvischsloepen aan te bevelen. Ook nieuwe teekeningen en lichtprenten werden er aan toegevoegd, die zeker welkom mogen heeten. Wij stellen aan de Academie voor er geene enkele van terzijde te laten: hoe bevattelijk de verhandeling ook geschreven zij, gaat voor oningewijden toch nog altijd het zien boven het zeggen. De algemeene woordenlijst, die het tweede gedeelte van het werk uitmaakt is, tengevolge van de uitbreiding van de beschrijvingen, die in het eerste gedeelte voorkomen, ook in merkbare mate vergroot; bij natelling bleek het ons, dat de aangroei doorgaans op 8% te schatten is. | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
Het hoofdstuk dat aan het stoomspil gewijd is, en dat men in den eersten druk als bijlage vond, is nu middenin het werk gebracht en tevens enkele vaktermen rijker geworden. Modellen van visscherijberekeningen, lijsten van de meest verhandelde vischsoorten en enkele statistische gegevens komen mede het werk van den Heer Bly nieuwe waarde bijzetten. Zooals wij het in den aanvang zeggen, is ons advies over den voorgeslagen herdruk gunstig.
De heeren Jhr. Karel de Gheldere en Edw. Gailliard, tweede en derde verslaggevers, hebben verklaard zich bij het verslag van den heer K. de Flou aan te sluiten.
2o) Incunabel-bibliographie. -Voorstel van Prof. Dr. Willem de Vreese, bestuurder, strekkende om de Regeering te verzoeken, eene Commissie te willen instellen, met opdracht de in Belgische openbare en bijzondere boekerijen voorhanden incunabels te inventarisceren. De Heer Bestuurder geeft een beknopt overzicht van de ontwikkeling van de incunabel-bibliographie, sedert Panzer's Annales, een ontwikkeling die haar hoogtepunt heeft bereikt in het stichten, door de Koninklijke Pruisische Regeering, van een Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke. De Spreker zet den dubbelen last dezer Commissie uiteen: 1o het inventariseeren van alle in Duitschland voorhanden incunabels, tevens verzamelen van bouwstoffen voor 2o de bewerking en uitgave van een ‘nieuwen Hain’. Prof. Dr. de Vreese geeft een overzicht van de werkzaamheid dezer Commissie gedurende de drie eerste jaren van haar bestaan en van de geldmiddelen waarover zij beschikt, en van de onmiddellijke gevolgen van het tot stand komen dezer Commissie: Zweden, Oostenrijk-Hongarië en Italië hebben Duitschland's voorbeeld gevolgd; ook in Amerika maakt men daartoe aanstalten; naar 's Sprekers overtuiging, behooren ook de Nederlanden hun deel bij te dragen tot het tot stand | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
komen van den ‘nieuwen Hain’, een werk van inderdaad internationale beteekenis; hij stelt derhalve voor, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie zich zou wenden tot de Regeering met het verzoek, dat deze eene dergelijke Commissie als de Duitsche zou instellen.
De Heer Bestuurder sprak in dezer voege:
In 1803 verscheen het laatste deel van Panzer's Annales Typographici; ruim een eeuw later, in 1904, werd door de Koninklijke Pruisische Regeering ingesteld de Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke. Deze twee data zijn mijlpalen in de geschiedenis der bibliographische Wetenschap. Panzer, ‘the one true naturalist among general bibliographers’, zooals Bradshaw hem zoo juist gekenschetst heeft, is de eerste geweest die een methode heeft gebruikt, waardoor men een blik krijgt op de historische ontwikkeling van de boekdrukkunst. Uitgaande van een stad als eenheid, ordende hij haar verschillende drukkers en de voortbrengselen van elken drukker telkens chronologisch, zoodat het bedrijf van een drukker gemakkelijk te volgen is. Panzer deed nog meer: hij identificeerde een aantal drukken zonder datum of adres door de vergelijkende studie der lettertypen, en waar hij tot geen uitslag kwam, groepeerde hij samen alle boeken die hem toeschenen uit dezelfde letter te zijn gedrukt. Panzer had meer tot doel de geschiedenis der drukkunst te helpen onderzoeken, dan bezitters van wiegedrukken, bibliothecarissen, boekverkoopers enz. een hulpmiddel aan de hand te doen om bepaalde edities te identificeer en, of hen in te lichten omtrent het getal bladen dat een ongerept exemplaar eigenlijk wel bezat. Het eerste zoowel als het laatste werd op schitterende wijze volbracht door L. Hain met zijn Repertorium bibliographicum, waarvan de vier deeltjes van 1826 tot 1838 verschenen, meer dan 16000 wiegedrukken in alphabetische orde beschrijvende volgens een methode, die nog voor korten tijd als de beste, als de eenige goede gold. De overgroote meerderheid dezer beschrijvingen (nl. die welke hij met een sterretje heeft geteekend) werden door Hain zelf gemaakt naar exemplaren der Münchener bibliotheek; zijn volledigheid en nauwkeurigheid hebben de bewondering gaande gemaakt van al wie ná | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
hem kwam. Ongelukkig stierf Hain in 1836, vóór zijn werk af was; het vierde deel was zelfs niet definitief geredigeerd en werd gedrukt naar de in zijn nalatenschap gevonden bouwstoffen; te beginnen met de letter T is het zeer onvolledig, zóó dat b.v. artikels als Vincentius Bellovacensis, Vocabularius, (Jacobus de) Voragine, enz. er heelemaal niet; andere, als b.v. Vergilius, er nauwelijks met een of twee nummers in voorkomen; niets dan een alphabetische lijst der vijftiendeeuwsche drukkers kwam in de plaats van al die typographische indices, die Hain zelf, ware hij blijven leven, aan zijn werk zeker zou toegevoegd hebben. Desniettegenstaande werd Hain's Repertorium dadelijk het meest gezaghebbende werk op het gebied der incunabelbibliographie; het stelde Panzer's Annales vrijwel in de schaduw, en werd de ligger bij elk volgend onderzoek, ofschoon het nog meer dan een halve eeuw duurde, tot 1891, vóór K. Burger zijn RegisterGa naar voetnoot(1) uitgaf: de drukkers zijn daarin alphabetisch gegerangschikt, en voor elken drukker wordt de chronologische lijst zijner drukwerken, voor zoover die bij Hain worden vermeld, opgegeven; verder zijn alle boeken met jaartal, maar zonder adres in een tweede, chronologisch -, en dezulke zonder jaartal noch adres in een derde, alphabetisch register vereenigd. Weinig indices hebben zulke verstrekkende gevolgen gehad. Voor de eerste maal was het mogelijk, de geheele werkzaamheid van een drukker te overzien. In deze eerste uitgave ging Burger niet buiten Hain; in de tweede, die in 1902 verscheenGa naar voetnoot(2), echter wel. | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Dit was vooral het gevolg van den uitslag der vele pogingen die omstreeks die jaren in het werk waren gesteld, om Hain aan te vullen. De met roem bekende Fransche incunabuliste, Mademoiselle Marie Pellechet, gaf in den vijfden jaargang (1895) van de Revue des Bibliothèques eene lijst der incunabels van Jacobus de Voragine, met een volledigheid die zelfs Hain niet zou hebben kunnen bereiken. In de Transactions of the bibliographical Society te Londen, dl. II, blzz. 123-226, gaf Copinger een nieuwe bewerking van het artikel Vergilius, waarbij het belangstellend publiek ongelukkig maar weinig baat had, ten gevolge van de beperkte verspreiding dezer Transactions. In hetzelfde jaar, waarin Burger's Indices voor het eerst verschenen, was aan de Bodleian Library te Oxford in dienst getreden, om aan den catalogus der wiegedrukken te worden te werk gesteld, een jong bibliograaf, die zich door enkele ‘tracts’ als een grondig en nauwkeurig beoefenaar der incunabelkunde had ontpopt, Robert Proctor. In 1893 ging hij over naar het British Museum, en bewerkte daar, onder vrij ongunstige omstandigheden, zijn beroemd geworden Index to the early printed Books at the British Museum, dat in 1898/1899 verscheenGa naar voetnoot(1). Onder den invloed van Blades, Holtrop en vooral van Bradshaw, knoopte Proctor op zijn beurt aan Panzer aan: zijn Index is niet alphabetisch maar chronologisch; daarenboven, en hier ligt de beteekenis van zijn arbeid: geeft Proctor bij eiken drukker of pers de lijst der lettertypen die in zijn of haar voortbrengselen voorkomen, daarbij als eenheid nemende de hoogte van twintig op elkaar volgende regels druks. Door dezen Index werd, aan de eene zijde, het getal der bekende incunabelen merkelijk grooter, terwijl aan de andere het getal nog niet geidentificeerde boeken merkelijk inkromp. Middelerwijl werd ook door anderen aan supplementen op Hain, naar diens eigen methode druk gewerkt. Zeer veel van wat uit catalogussen van afzonderlijke verzamelingen in den | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
loop der jaren bekend geworden was, werd, vermeerderd met allerlei nieuwe vondsten, verwerkt door Copinger in zijn Supplement to Hain's Repertorium Bibliographicum, waarvan de drie deelen verschenen in 1895, 1898, 1902. Hoezeer al deze en dergelijke werken, te lang om op te noemen, de incunabulisten en de geleerden tot dankbaarheid stemden, voldoen deden ze hen niet. Het bleek al vrij gauw dat Copinger aan de verwachtingen aangaande volledigheid en nauwkeurigheid, die hij gewekt had, nog bij verre na niet voldeedGa naar voetnoot(1); wat trouwens ook weer en in nog veel grootere mate het geval is met Reichling's niet zeer practisch ingerichte Appendices ad Hainii-Copingeri Repertorium Bibliographicum Additiones et Emendationes, waarvan thans vier afleveringen (1905-1908) verschenen zijnGa naar voetnoot(2). Ook Proctor bleek zijn gebreken te hebben. Wel had hij voor eens en altijd gebroken met het systeem, om ongedateerde en ongeadresseerde incunabelen naar algemeene indrukken te identificeeren. In de plaats van minder of meer hypothetische vermoedens over den oorsprong van het boek, trachtte hij een stoffelijk bewijs te zetten, waardoor hij iedereen in de gelegenheid stelde hem te controleeren en desvoorkomend te verbeteren. Ongelukkig mangelt het zijn methode aan alle aanschouwelijkheid, en ook wel aan grondigheid en vertrouwbaarheid (wat echter meer het gevolg is van de zeer ongunstige | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
omstandigheden waaronder hij werkte): meer dan wenschelijk was, liet Proctor zich nog leiden door het algemeen uitzicht van het drukwerk, door algemeene gezichtspunten. De verdienste, het eerst een systema te hebben ontworpen dat berust op scherp begrensde waarnemingen, nl. op den vorm van afzonderlijke letters, komt toe aan K. Haebler, thans Oberbibliothekar aan de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn. Toen Haebler in 1897/98 in Spanje en Portugal vertoefde, ten behoeve zijner (in 1904 verschenen) Bibliografia ibérica del siglo XV, had hij daarvoor een typenrepertorium aangelegd, dat vooral op de hoofdletters, inzonderheid op de vormen der M berustte. Toen Proctor's Index verscheen, zag Haebler onmiddellijk in, welke gebreken het systeem van zijn vakgenoot aankleefden, en ontstond bij hem het plan, een repertorium voor het geheele incunabelgebied samen te stellen. ‘Die hauptsächliche Aufgabe’ - aldus Haebler - ‘bestand nach meiner Ansicht darin, ein leicht übersehbares, im einzelnen aber streng durchgeführtes System der Anordnung zu schaffen, welches den Bibliographen von der Riesenfülle des Vergleichsmateriales unabhängig machen sollte, dessen er bedurfte, wenn er die an sich nicht hoch genug einzuschätzenden Angaben von Proctors Index zur Typenuntersuchung nutzbar machen wollte.’ Ziedaar ongetwijfeld het juiste standpunt, en men mag zeggen, dat Haebler aan den door hem zelven gestelden eisch glansrijk heeft weten te beantwoorden. Al wie gebruik heeft gemaakt van zijn TypenrepertoriumGa naar voetnoot(1) heeft de handigheid en vertrouwbaarheid van dat werk leeren waardeeren; onmiddellijk heeft zijn classificatie bij alle incunabulisten ingang gevonden; in de Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde des XV. Jahrhunderts, in 1906 gesticht, wordt ze systematisch toegepast. Door al deze en dergelijke, welbekende werken was zulk een overvloed van incunabelen, die aan Hain onbekend gebleven waren, aan het licht gekomen, dat de behoefte aan een | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
vervollediging of vernieuwing van het Repertorium bibliographicum allerwegen gevoeld en uitgesproken werd. Die behoefte werd nog sterker, toen bleek met welk gebrek aan critiek, met welke vluchtigheid en oppervlakkigheid Copinger's Supplement eigenlijk bewerkt was. Trouwens, K. Burger trachtte reeds in de jaren 1892-94 de bestuurders der groote Duitsche bibliotheken voor het plan eener nieuwe bewerking van Hain te winnen, en toog al vast aan den arbeid. In de volgende jaren was het vooral de Göttinger bibliothecaris Karl Dziatzko, die naar hetzelfde doel streefde en het met de ondersteuning der Pruisische Regeering trachtte te verwezenlijken. Dziatzko, die reeds in 1894 van een ‘dringend wünschenswerthe Neubearbeitung von Hain’ gesproken hadGa naar voetnoot(1), drong er twee jaar later nogmaals op aanGa naar voetnoot(2). ‘Gewiss’, schreef hij o.a., ‘würde auch die Geschichte der älteren Buchdruckerkunst mehr Beachtung finden, wenn ihre Ergebnisse bequemer zugänglich wären, wenn wir namentlich ein neues zuverlässiges und möglichst vollständiges Repertorium aller Wiegendrucke bis 1500 einschl. besässen. Dazu sollten die Kräfte Aller, welche auf diesem Gebiete arbeiten, sich vereinigen. An die Stelle der zur Befriedigung des nächsten und dringendsten Bedürfnisses bestimmten Einzelunternehmungen,welche im Grunde um das Ziel herumgehen, sollte man frisch entschlossen an dieses selbst sich wagen.’ In 1900, eindelijk, op de jaarlijksche samenkomst der Duitsche bibliothecarissen te Marburg, hield Dziatzko zijn bekende voordracht: Plan eines alle bekannten und noch zu ermittelnden Wiegendrucke umfassenden KatalogsGa naar voetnoot(3), waarin hij de noodzakelijkheid, ‘een nieuwen Hain’ te scheppen, opnieuw grondig en helder betoogde, en zijn gedachten over de practische uitvoering ten beste gaf. Terecht m.i., en niet zonder een lichten spot, legde de groote incunabulist er thans weer nadruk op, hoe weinig voordeel het oplevert, aldoor maar catalogussen van afzonderlijke, grootere en kleinere verzamelingen in het licht te geven. Immers, dat | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
blijft beschrijven van grootendeels dezelfde drukken; het geld en de tijd, daaraan besteed, kunnen beter gebruikt worden. Daarenboven, en wat erger is, daardoor wordt het noodig, een steeds aangroeiend getal van - nooit goedkoope - incunabelcatalogussen te bezitten of bij de hand te hebben; terwijl men, na alle deze met opoffering van veel tijd te hebben nageslagen en niets gevonden, daarom nog lang niet zeker is, dat het gezochte niet te vinden is; integendeel! Dziatzko was ook een der eersten, die zich niet alleen bij een nieuwe, vollediger uitgave van Hain wenschten te bepalen, maar tevens eenige herziening van diens methode noodzakelijk achttenGa naar voetnoot(1). Maar al deze pogingen mislukten: het was duidelijk, aan de eene zijde, dat zelfs een eenvoudig bijgewerkte nieuwe uitgave van Hain de kracht van één enkelen man ver te boven ging; terwijl, aan de andere zijde, onder de incunabulisten over allerlei principieele vragen nog geen eenstemmigheid genoeg bestond, om met vrucht te kunnen samenwerken. Buiten Duitschland was de toestand wel wat anders. In Engeland had men blijkbaar reeds eenigszins uitgewerkte plannen, want de ongenoemde, reeds aangehaalde recensent van Copinger's Supplement besloot zijn critiek met deze beteekenisvolle woorden: ‘Undoubtedly, to those who know how to use it, it may be temporarily useful, but this temporary utility is paid for with the heavy price of an immense diminution in the probability of getting a really trustworthy work. Before its publication everything looked hopeful, and there was a strong probability that in five years' time, by co-operation between the bibliographers of different countries, a new Hain might be produced, every title in which could be marked as the result of personal collation. But there is little likelihood that a second work of this size and cost can find a publisher for many years to come, and we cannot but deeply regret that Dr. Copinger should have so hastily occupied the ground with a mere compilation’Ga naar voetnoot(2). | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
Van de hiermede bedoelde plannen is verder, zoover ik weet, niets uitgelekt; volgens een uiting van Dziatzko, zou er bij geruchte sprake geweest zijn van samenwerking van Engelsche en Fransche bibliographenGa naar voetnoot(1). Maar in Frankrijk wilde men, klaarblijkelijk, langs een anderen weg tot een nieuwen Hain komen, dan de gezaghebbendste der Duitsche incunabulisten het verlangde. Van de wiegedrukken sprekende, erkende Langlois (ao 1896), dat Hain's Repertorium, ‘si riche qu'il soit, est aujourd'hui à refondre’, en verder: (les incunables) ne seront tous connus que le jour où seront achevés les catalogues descriptifs, déjà entrepris en divers lieux, des incunables conservés dans les bibliothèques publiques et privées du monde entier. L'ensemble de ces catalogues descriptifs permettra un jour de dresser, si on le juge utile alors, un répertoire général des incunables qui sera définitif.’Ga naar voetnoot(2) Deze woorden vertolken zeker de - althans destijds - in Frankrijk heerschende meening. Reeds in 1886 had L. Delisle het plan tot een algemeenen incunabelcatalogus der Fransche bibliotheken ontworpen en de voorschriften daartoe vastgesteldGa naar voetnoot(3). In dien zin werkte dan ook Mademoiselle Marie Pellechet: zij dacht er minder aan een nieuwen Hain te maken, maar bedoelde veeleer alle incunabels, die in Fransche bibliotheken aanwezig zijn, te inventariseeren en te beschrijven. Daaraan is te danken de Catalogue général des incunables des bibliothèques publiques de France, waarvan het eerste deel in 1897, het tweede in 1905 verscheen. Naar het voorbeeld van Frankrijk besloot men ook in Italië, Portugal, Oostenrijk en Zweden dergelijke catalogussen te bewerken. | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
Zou men in Duitschland hetzelfde doen? Daar verscheen Zedler's inventaris voor de provincie Hesse-Nassau (Die Inkunabeln nassauischer Bibliotheken, Wiesbaden, 1900); en in Saksen werd inderdaad tot het inventariseeren van alle voorhanden zijnde incunabels besloten, met de hoop dat althans de saksische hertogdommen hetzelfde zouden doen. Maar te gelijk zag men in de kringen der Duitsche incunabulisten zeer duidelijk in, dat een dergelijke inventaris, zelfs al werd hij voor heel Duitschland bewerkt, toch niet meer worden kon dan een tegenhanger van Frankrijk's Catalogue général, die voor een landsinventaris veel te veel, voor het vervangen van het Repertorium Bibliographicum veel te weinig bevat. Daarenboven zou het tijdroovend gezoek in een reeks dergelijke landsinventarissen - als die er eenmaal zouden zijn -, het werken zeker wel wat, maar niet veel eenvoudiger maken als het thans is, terwijl aan den anderen kant bij velen intusschen de overtuiging was gerijpt, dat een helder inzicht in de geschiedenis der boekdrukkunst alleen te verkrijgen is door het bestudeeren van alle nog bestaande incunabelen - menschelijk gesproken. In Pruisen is men het daarenboven gaandeweg als een eereplicht gaan beschouwen, dat het land, waar - naar Duitsche overtuiging - de boekdrukkunst uitgevonden werd, ook in het nasporen van de geschiedenis dezer uitvinding de eerste plaats behoort in te nemen. En zoo rijpte het besluit, wel in de eerste plaats een aparte inventaris der in Pruisen, respectievelijk in Duitschland voorhanden zijnde wiegedrukken te bewerken, maar deze inventaris tevens te laten strekken tot grondslag en kern van een ‘wereldkatalogus’ der incunabelen, van een nieuw Repertorium Bibliographicum van alle drukwerken uit de 15de eeuwGa naar voetnoot(1). Hain vermeldt 16299 incunabels; na het verschijnen der werken van Copinger en Proctor was men reeds tot een getal van 24000 gekomen; volgens de laatste schatting zouden er ongeveer 30000 zijn! Aan de uitvoering van dit grootsche ontwerp wijden de beste Duitsche incunabulisten thans hun beste krachten. Het initiatief daartoe is men verschuldigd aan den welbekenden ‘Ministerialdirektor’ Dr. Althoff († November 1908), die voor de Duit- | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
sche bibliotheken (en daardoor voor de wetenschap) zoo oneindig veel heeft gedaanGa naar voetnoot(1). Practisch man bij uitnemendheid, volkomen doordrongen van de juistheid van Dziatzko's redeneering ten opzichte van de wijze, waarop een ‘nieuwe Hain’ het best tot stand te brengen was, heeft Dr. Althoff verwezenlijkt, wat de beroemde Göttinger bibliothecaris († 13 Jan. 1903) niet mocht beleven: op zijn voorstel werd in November 1904 door de Koninklijke Pruisische Regeering een Kommission für den Gesamtkatalog der Wiegendrucke opgericht, waarin werden benoemd: K. Haebler (Berlijn), tevens voorzitter; K. Burger (Leipzig), E. Voulliéme (Berlijn), A. Schmidt (Darmstadt) en E. Freys (München), allen mannen in de kracht des levens, die als de eersten onder hun vakgenooten bekend staan. Sedert heeft de Commissie zich nog geassumeerd Dr. I. Collijn, de Zweedsche incunabulist, hun aller evenknie. De last, welke aan deze Commissie is opgedragen, is dus tweeërlei: a) alle wiegedrukken, die in de Duitsche openbare bibliotheken aanwezig zijn, zal ze inventariseeren; b) met behulp van de zoodoende samengebrachte bouwstoffen zal zij een nieuwen algemeenen catalogus, d.w.z. een nieuwe volledige bibliographie der wiegedrukken bewerken, om daarmede Hain's werk te vervangen. In December 1904 hield de Commissie te Leipzig een aantal vergaderingen, waarin zij haar werkplan ontwierp en vaststelde, dat aan de goedkeuring der Pruisische Regeering onderworpen werd. In de allereerste plaats werden vaste bepalingen gemaakt voor het inventariseeringswerk, dat onder de verschillende leden verdeeld werd, en wel derwijze, dat ieder van hen in een afgebakend gedeelte van het Duitsche vaderland, zooveel mogelijk in verband met zijn vaste woonplaats, de leiding van het werk in handen heeft. Verder bleek de Commissie eenstemmig van meening, dat beschrijvingen voor den algemeenen catalogus der incunabels meer zouden bevatten dan die van Hain; vooral dat de door Proctor ingevoerde aanwijzing der lettertypen niet mocht ont- | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
breken; met het oog daarop heeft ze een schema ontworpen, dat men afgedrukt vindt in het Zentralblatt für Bibliothekswesen, XXII (1905), s. 514 vlgg. De leden der Commissie genieten voor hun werkzaamheid als zoodanig geen traktement noch honorarium. Het Pruisische ministerie heeft binnen zijn eigen gebied rechtstreeks, in de andere Duitsche staten door zijn voorspraak, er voor gezorgd, dat de tot de Commissie behoorende bibliothecarissen van een gedeelte hunner ambtsbezigheden ontslagen worden en zooveel vrijheid van beweging bekomen als voor de werkzaamheden der Commissie van noode is. In Berlijn is dit op zulke wijze gedaan, dat van de begrooting der Commissie een plaatsvervanger (wetenschappelijk medewerker) voor Prof. Voulliéme bezoldigd wordt. In Beieren worden aan Dr. Freys jaarlijks 13 weken toegestaan voor reizen ten bate der Commissie, en hij is gemachtigd ook anders naar behoefte voor deze te werken. De toestand is dus voor ieder lid eenigszins verschillend, al naar gelang den aard van zijn vaste betrekking. De hoofdtaak der Commissie bestond tot hiertoe in het inventariseeren van den voorraad der afzonderlijke bibliotheken, doch ook in dezen wordt, al naar gelang de omstandigheden, op verschillende wijze gehandeld. Als de bibliotheken slechts zeer weinig incunabelen bezitten, laat de Commissie zich die naar Berlijn zenden, om ze daar te onderzoeken; als groote verzamelingen speciale, door deskundigen bewerkte catalogussen bezitten, dan beperkt zij zich er toe deze laatste te excerpeeren: als ze haar kunnen toegestuurd worden, in Berlijn; zijn ze niet verzendbaar, dan ter plaatse. Bijzondere moeilijkheden leveren de groote bibliotheken op, die nog heelemaal geen inventaris hunner incunabelen bezitten. In een dergelijk geval tracht de Commissie een ambtenaar aan de betrokken bibliotheek te vinden, die tegen een bijzondere vergoeding, het bewerken van een inventaris van de incunabelen zijner bibliotheek op zich wil nemen. Te Jena is dat kunnen geschieden buiten bezwaar van het budget der Commissie; evenzoo heeft deze de toezegging verkregen, dat het werk in Würtemburg door een ambtenaar van de Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart zal mogen worden verricht. De meeste bibliotheken worden echter geinventariseerd op de volgende wijze: een lid der Commissie houdt zich gedurende | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
enkele dagen, bij gelegenheid ook wel een paar weken in een bepaalde stad op en legt een catalogus der incunabels aan, zooals de Commissie dat noodig heeft. Te dien einde reist ieder lid der Commissie elk jaar 6 a 8 weken rond, om het eene distrikt na het andere te bewerken. Die reizen worden natuurlijk zoo ingericht, dat alle plaatsen, die aan een bepaalde spoorlijn liggen, zoo veel mogelijk na elkaar opgenomen worden. Door deze reizen worden de meeste onkosten veroorzaakt; de leden der Commissie ontvangen, zooals billijk is, vergoeding van reis- en verblijfkosten, volgens het tarief dat daarvoor bij de wet vastgesteld is. De Commissie heeft de beschikking over een jaarlijksch crediet van mk. 10000. -, die ongeveer volgender wijze besteed worden:
Het overschot dient ter bezoldiging van een medeweikster aan het centraal kantoor te Berlijn, die allerlei secretariewerk bezorgt, en zich voorbereidt tot het catalogiseeringswerk, waar zij later hoofdzakelijk mede zal belast worden. Eens 's jaars komen alle leden der Commissie samen (gewoonlijk bij gelegenheid van de jaarlijksche bijeenkomst der Duitsche bibliothecarissen), om de gemeenschappelijke aangelegenheden te bespreken en het noodige overleg te plegen. Aanvankelijk kon de Commissie met haar werk niet vlug opschieten. Het duurde een poosje, vóór de onderhandelingen met de bij de Commissie betrokken Regeeringen haar beslag hadden gekregen en de noodzakelijke geldmiddelen toegestaan waren. Ook kon Dr. Haebler niet dadelijk aan de werkzaamheden deelnemen. Men was het er immers over eens, dat in den toekomstigen algemeenen catalogus de lettertypen steeds zouden worden opgegeven; maar dat was niet mogelijk, zoolang Haebler's Typenrepertorium niet volledig was. Dank zij de liberaliteit van het Pruisische ‘Kultusministerium’, werd de voorzitter der Commissie in de gelegenheid gesteld een buitenlandsche reis te ondernemen, om de bouwstoffen voor het reper- | |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
torium van de typen der Italiaansche, Portugeesche, Spaansche, Fransche en Engelsche drukkerijen te verzamelen. Vandaar dat het tweede deel van zijn groot werk reeds in 1908 kon verschijnen, en het drukken van het derde beginnen. 1906 en 1907 zijn eigenlijk de twee eerste campagnejaren geweest; in Maart 1908 heeft de voorzitter Haebler daarover een verslag uitgebracht, waarin de uitkomsten van den volbrachten arbeid zijn medegedeeldGa naar voetnoot(1). In deze twee jaren zijn 140 openbare en 73 niet openbare bibliotheken volledig onderzocht; dat heeft een inventaris van 38000 incunabels opgeleverd. Daar de gezamenlijke incunabelvoorraad van Duitschland op ca. 100000 wordt geschat, heeft de Commissie ruim een derde van den inventaris klaar; zij hoopt, in vijf a zes jaar met haar werk gereed te komen. Welke kostbare en verrassende ontdekkingen die inventariseering opgeleverd heeft, kan men uit meer dan eén artikel in het Zentralblalt für Bibliothekswesen, maar vooral uit Dr. Haebler's verslag vernemen. Het staat nu reeds ontwijfelbaar vast, dat deze Commissie, na voltooiing van haar werk, in staat zal zijn belangrijke bijdragen te leveren tot het oplossen van zoo menig vraagstuk uit de geschiedenis der boekdrukkunst, dat thans nog een raadsel gelijkt, zoodat alleen reeds door het inventariseeren goede en groote diensten aan de wetenschap worden bewezen. In veel ruimere mate is dat echter te verwachten van het tweede punt van haar programma, het samenstellen van een algemeenen catalogus der incunabels. Voorloopig staat dat tweede punt nog op den achtergrond, maar er is ook daarvoor reeds heel wat gedaan. Zoo worden alle drukken, waarin alle aanwijzing aangaande hun oorsprong ontbreekt, nu reeds uitvoerig beschreven, en zulks wel naar de regelen, die voor den algemeenen catalogus gesteld zijn. Verder is door de Pruisische Regeering aangekocht en ter beschikking gesteld der Commissie het kostbare, uitgebreide materiaal dat K. Burger voor een nieuwe uitgave van Hain bijeengebracht had. Dat materiaal wordt door de Commissie stelselmatig bijgehouden; ze wordt daarin geholpen door de hulpvaardigheid van allerlei geleerden en belangstellenden, ook | |||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||
uit het buitenland. Dr. Collijn schonk aan de Commissie twee aan één kant bedrukte exemplaren van zijn catalogus der Uppsalenser incunabels; hetzelfde deed de heer Louis Polain met het tweede deel van den Catalogue général des incunables des bibliothèques publiques de France, zooals Mademoiselle Pellechet het gedaan had voor het eerste. Een groot aantal buitenlandsche bibliotheken hebben de Commissie verblijd met een presentexemplaar hunner catalogussen; Mr. Guppy te Manchester heeft een exemplaar van den catalogus der John Rylands Library geschonken, waarin de incunabels dezer instelling, ca. 1800 in getal, door een herkenningsteeken gemakkelijk te vinden zijn. De opperbibliothecaris der Kopenhaagsche bibliotheek, dr. H.O. Lange, stuurt niet alleen regelmatig de vrucht van zijn eigen incunabelstudiën, maar schonk ook een exemplaar van Bölling's catalogus der Kopenhaagsche incunabels. De instelling en werkzaamheid der Commissie heeft echter nog andere gewichtige gevolgen gehad. Alle door de Commissie bezochte bibliotheken hebben onmiddellijk het nut ingezien dat zij uit die werkzaamheid kunnen trekken. Tegen een geringe vergoeding kan elke bibliotheek een afschrift krijgen van de beschrijving, die de Commissie van haar incunabelen heeft gemaakt. Zoo komt het, dat men thans in talrijke Duitsche bibliotheken een voortreffelijken catalogus harer incunabelen aantreft, waar nog voor twee jaar de heerlijkste onzekerheid heerschte. Ik spreek bij ondervinding. Nog belangrijker is het feit, dat de geheele onderneming ook buiten Duitschland de levendigste belangstelling en de hartelijkste sympathie heeft gewekt. In Zweden is Dr. I. Collijn te Uppsala belast met het bewerken van incunabelcatalogussen der verschillende openbare bibliotheken. Daar de beginselen der drukkunst in de Noorsche landen in nauwe betrekking staan met die te Lübeck, had Dr. Collijn alle aanleiding om zich met de Lübecker drukkers en drukken ijverig bezig te houden, en zoo is het gekomen, dat de Zweedsche Regeering den Heer Collijn in de gelegenheid heeft gesteld, op haar kosten, aan het inventariseeringswerk der Commissie weken lang deel te nemen. In ruil daarvoor zijn hem begrijpelijkerwijze al die bibliotheken overgelaten, waar hij hopen kan bouwstoffen voor zijn eigen studie en werk te vinden: in 5 bibliotheken der Hanzesteden en van Mecklenburg heeft dr. Collijn ongeveer 1200 incunabelen voor de Commissie geinventariseerd; sedert is hij tot buitenlandsch lid | |||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||
der Commissie benoemd, waardoor blijvende samenwerking verzekerd is. In Oostenrijk is een dergelijke Commissie, met denzelfden naam als in Duitschland, van regeeringswege ingericht, en de beide lichamen hebben zich dadelijk met elkander in betrekking gesteld. De laatste algemeene vergadering der Duitsche Commissie werd door een afgevaardigde der Oostenrijksche bijgewoond. In Hongarije en Italië is de benoeming van een dergelijke Commissie in beraad genomen, en ook in Amerika is de zaak op goeden weg.
Onwillekeurig kom ik er thans toe, mij zelven te herhalen. ‘Zullen België en Nederland, vanouds echte bibliophilen- en bibliographenlanden, achterblijven en nalaten hun steentjes bij te dragen tot dit waarlijk de geheele beschaafde wereld aanbelangende werk? Het ware ondenkbaar, en ondankbaar tegenover het land en de mannen, die zich het eerst en het hardst voor den wagen hebben gespannen’. Daarom kom ik heden tot u, met het voorstel, dat de Academie zich zou wenden tot onze Regeering met het verzoek, op haar beurt een Commissie te benoemen, met een dergelijke opdracht als die waarover ik u hier heb gesproken. Ook van een zuiver nationaal standpunt hebben wij er alle belang bij. Het bekende werk van Campbell, Annales de la Typographie Néerlandaise au XVe siècle, zal, evenals dat van Hain, steeds onvolprezen blijven; wat niet belet, dat zijn gebreken soms meer dan hinderlijk kunnen zijn, en dat de behoefte aan een ‘nieuwen Campbell’ hoe langer hoe dringender wordt. Buiten 's schrijvers eigen vier supplementen, heeft men er nu al drie andere, nl. die van ProctorGa naar voetnoot(1), VoulliémeGa naar voetnoot(2) en GossartGa naar voetnoot(3) te raadplegen, plus | |||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||
de geheele sedert 1890 verschenen incunabel-literatuur, terwijl ik uit eigen ondervinding en nasporingen kan verzekeren, dat er stof en aanleiding is voor nog meer dan één supplement. Op mijn reizen in den vreemde heb ik nl. altijd, zooveel de omstandigheden het toelieten, de Nederlandsche incunabelen geinventariseerd en bij gelegenheid beschreven; mijn oogst hoop ik mettertijd bekend te maken; ook in de Nederlanden zelf blijft nog zeer veel te doen. Daarbij komt nog, dat in al deze supplementen het beschrijven van aan Campbell onbekende drukken op den voorgrond staat; wij mogen niet uit het oog verliezen, dat ook hier herziening van menige beschrijving noodzakelijk is, en dat eerst ná Campbell de Nederlandsche lettertypen behoorlijk zijn geclasseerdGa naar voetnoot(1): de Noordnederlandsche door Bradshaw, de Zuidnederlandsche door Proctor, in het tweede zijner Tracts on early printing. Laten wij ook niet vergeten, dat het hier niet alleen onderzoekingen geldt ten behoeve van de geschiedenis der boekdrukkunst, maar zulke, die aile geesteswetenschappen evenzeer betreffen. De incunabelen zijn niet alleen producten van een of andere drukpers; zij bevatten ook de producten van de overdenkingen van den menschelijken geest. Zij zijn documenten van literairen en historischen aard. De incunabels met Nederlandschen tekst zijn voor de geschiedenis onzer taal van onschatbaar belang: menige wiegedruk heeft voor ons de waarde van veel ouder handschriften; veel meer dan deze, zijn de wiegedrukken de verspreiders en de vormers geweest van de schrijftaal; de veel gesmade nadruk - want nadrukkers waren onze incunabeldrukkers haast zonder uitzondering - heeft hier een groote en zegenrijke rol gespeeld. Met een woord: elk oogenblik hebben geleerden op allerlei gebied ze noodig, en het gaat er dan vaak mee zooals met de handschriften: men weet meestal niet waar men aan een exemplaar zal geraken. Ook in dit opzicht zal de inventariseering tot practisch nut strekken. Ik durf hopen, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie het met mij zal eens zijn, dat hier een werk te doen valt, dat geen uitstel meer lijdt, en ons land slechts eer en voordeel bijbrengen kan. De kosten kunnen hier geen beletsel van beteekenis zijn. Op grond van mijn onderzoekingen en inlichtingen schat ik het aan- | |||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||
tal wiegedrukken, die in onze openbare en bijzondere bibliotheken aanwezig zijn, op niet meer dan tien duizend (niemand zal er immers boos om worden, indien het mocht blijken dat er meer zijn); de te bereizen afstanden zijn kort; de openbare bibliotheken vergelijkenderwijs gering in getal. Met een jaarlijksch budget van een luttel paar duizend frank zou een Commissie van een vier- of vijftal leden in weinig jaren tijds zeker alles kunnen inventariseeren; zij zou zich op haar beurt in verbinding stellen met de Duitsche Commissie, om de eenheid van het werk te verzekeren, en haar bouwstoffen mede laten dienen voor den algemeenen catalogus, terwijl haar arbeid reeds spoedig alle vakken van wetenschap zou kunnen ten goede komen. Blijft België in dezen werkeloos, dan zullen de buitenlanders komen doen, wat óns werk was. De wetenschap laat zich door den onwil van een enkeling in haar voortgang niet meer tegenhouden. Waar onze Regeering zoo veel doet, om België naar buiten bekend en geëerd te maken, daar mogen wij verwachten dat zij niet zal opzien tegen de kosten, en gunstig onthaal zal over hebben voor een voorstel, dat geheel ligt in de lijn der expansion mondiale.
Het voorstel van den Heer Bestuurder wordt door de Vergadering op levendige toejuichingen onthaald. Aan de thans volgende bespreking en gedachtenwisseling nemen verschillende Leden deel. Hulde brengende aan den Heer Bestuurder, dringt de heer Segers er op aan, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie de eer van haar initiatief zou behouden; dat ze in die Commissie behoorlijk zou vertegenwoordigd zijn, ja, dat deze zelfs geheel onder haar toezicht zou staan. De heer Mac Leod wijst op het gevaar, dat onbevoegden in die Commissie zouden benoemd worden: hij herinnert er aan, dat nog niet lang geleden, in een bibliographisch werk, dat vanwege de Regeering wordt uitgegeven, de qualiteit van den auteur van een boek voor den naam van den schrijver is genomen. De heer Prof. de Ceuleneer, onderbestuurder, sluit zich aan bij de vorige sprekers, en spreekt zijn denkbeelden uit over de wijze, waarop de | |||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||
Academie het meeste nut zou kunnen trekken uit het voorstel van den Heer Bestuurder. Naar aanleiding van het gesprokene geeft de heer Prof. Dr. Willem de Vreese nog enkele inlichtingen en ophelderingen, waarna de Academie bij toejuiching zijn voorstel aanneemt, en beslist, dat bij den aan de Regeering te zenden brief zal gevoegd worden een exemplaar van de Memorie van toelichting, zooals ze door den heer Bestuurder werd uitgesproken.
3o) Lezing door den heer Mr. Paul Bellefroid: Het onontbeerlijke voor de vervlaamsching van het Gerecht. - Na jarenlangen arbeid, zegt hij, zijn wij zooverre geraakt, dat al de wetboeken, in België van kracht, in het Nederlandsch vertaald zijn. Er blijft nog enkel over, die wetboeken te ordenen, tot eenheid van taal te brengen en in een enkel boekdeel te vereenigen. Sedert de gelijkheidswet van 1898, heeft de Nederlandsche tekst der wetten dezelfde kracht als de Fransche. Er zijn in België, Nederlandsche formulierboeken van burgerlijke rechtspleging noodig voor de vredegerechten, rechtbanken en hoven van beroep. Ook beknopte handleidingen voor de verschillende takken van het recht worden gewenscht. Deze zullen tot stand komen, zoodra het gebruik van het Nederlandsch zal opgelegd zijn voor de rechtbanken in het Vlaamsche land. De Hollandsche werken leveren niet veel nut op voor de toepassing van het recht, daar het verschil tusschen het Belgisch en het Hollandsch recht te breed is; het Belgisch recht berust nog steeds op Fransche grondslagen. De rechtswetenschap van Noord-Nederland hoeft tot richtsnoer te dienen voor de rechtstaal in Vlaamsch-België. Echter moet de rechtstaal onzer Noorderburen niet blindelings overgenomen worden, tevens met hare tekortkomingen, en zonder inachtneming van het verschil in de rechtstoestanden van beide landen. | |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
De Vlamingen worden, ten aanzien hunner taalrechten, op eene onwaardige wijze voor onze burgerlijke rechtbanken behandeld.
De Heer Bestuurder brengt den Spreker den dank der Vergadering voor zijn belangwekkende voordracht, en stelt voor dat deze in de Verslagen en Mededeelingen zal worden opgenomen. Aldus wordt beslist.
Bij de laatste omvraag verlangt niemand meer het woord; de vergadering wordt te 4 1/4 uur gesloten. |
|