Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1908
(1908)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |||||||
Kyrieleison
| |||||||
[pagina 796]
| |||||||
onder Kyric eleison alleen de aanhef der litanie, de woorden Kyrie eleison, verstaan werden’Ga naar voetnoot(1). Deze bewering vindt niet alleen geen steun in Gerbert's werk, maar zij wordt ook tegengesproken door verscheidene der door Hoffmann zelf aangehaalde bewijsplaatsen. Desniettegenstaande werd zij, zoover ik zien kan, algemeen als juist aangenomen en, waar over de zaak duidelijk gesproken wordt - wat niet overal het geval is-, daar wordt dit zoo ongeveer gedaan als door KobersteinGa naar voetnoot(2), met de woorden: ‘Langzamerhand ontstaat wel is waar door verschillende oorzaken (?), iets dat op het kerklied zeer gelijkt, doch aanvankelijk bestond dat uit niets anders dan uit de aanroeping: Kyrie eleison, Christe eleison, of uit het HallelujaGa naar voetnoot(3)’. Deze bewering heeft geen juiste voorstelling der zaak tot grondslag, en daar de dwaling van meer gewicht is dan zulks op het eerste gezicht het geval schijnt te zijn, is het wel de moeite waard die hier terecht te wijzen. Het feit alleen, dat in het Oudfransch Kyrielle of Quirielle ‘God en de Heiligen’ (Dieu et la Kyrielle) beteekentGa naar voetnoot(4), weerlegt reeds Hoffmann's meening, want deze | |||||||
[pagina 797]
| |||||||
uitdrukking kon slechts ontstaan, als onder Kyrielle de inhoud der litanie verstaan werd. Het gaat met deze woorden net zooals met Pater Noster, Credo, Magnificat enz.; d.w.z. dat het begin van een tekst tot naam werd voor het geheel, zooals dit ook nog heden voor de pauselijke bullen geschiedt. Op zichzelf beteekent Kyrie elcison dus, in het tijdperk en in de streek die hier voor ons in aanmerking komt, niets anders als de met deze woorden aanvangende litanie, en, waar niets anders het belet, moeten wij ook altijd onder deze woorden de gansche litanie verstaan. Hoffmann's bewering zou wellicht eerst dan aannemelijk zijn, indien de drievoudige herhaling van Kyrie elcison, Christe eleison, zooals dit in de Roomsche Mis thans nog gedaan wordt, oorspronkelijk ware en daaruit zich de litanie ontwikkeld had. Doch juist het tegenovergestelde is het geval. De oud kerkelijke liturgie, zooals die in de ‘apostelijke constituties’ beschreven staat, kende reeds in de voormis de litanie als beurtzang tusschen den voorzingenden diaken en het volk. Daarbij werd door den diaken voor verschillende intenties gebeden en het volk antwoordde telkens met Kyrie eleisonGa naar voetnoot(1). Na de hervormingen in later tijd bleef daarvan, in de liturgie der mis, enkel de driemaal her- | |||||||
[pagina 798]
| |||||||
haalde Kyrie eleison, Christe eleison over; de beurtzang in zijn geheel bleef bestaan in de bidprocessiën en in de Paaschavondliturgie; en daar bestaat hij thans nog, en wel met dezelfde beteekenis welke hij reeds vóór meer dan duizend jaren had. In het eerste tijdperk der middeleeuwen - dat hier alleen in aanmerking kan komen - werden de bidprocessiën niet alleen regelmatig, op bepaalde dagen, gehouden, maar ook bij bepaalde gelegenheden, als koning of volk de hemelsche bescherming op een bijzondere wijze meende noodig te hebbenGa naar voetnoot(1). Deze processiën of rogatiën, zooals men ze ook noemde, behielden zelfs daaruit den naam letaniae. ‘Notandum autem’, schrijft reeds Walafrid Strabo, ‘letanias non tantum dici illam recitationem nominum, qua sancti in adjutorium vocantur infirmitatis humanae, sed etiam cuncta, quae supplicationibus fiunt, orationes (al. rogationes) appellari’Ga naar voetnoot(2). En zoo kwam het dan, dat cum letaniis of letanice procedere de beteekenis had van: een processie houden waarbij de litanie gezongen werd. Dikwijls werden door keizer of koningen opzettelijk buitengewone processies voor het gansche rijk ingericht, die soms door een vasten | |||||||
[pagina 799]
| |||||||
voorafgegaan werden; zoo vindt men in een wet van Pepijn uit het jaar 764: ‘Et ob hoc atque pro aliis causis nostris opus est nobis illi gratias agere.... Sic nobis videtur, ut absque ieiunio indicto unusquisque episcopus in sua parrochia letanias faciat, non cum ieiuniò nisi tantum in laude dei’Ga naar voetnoot(1). Zoo deed ook Karel de Groote: ‘Nos autem domino adiuvante, tribus diebus litaniam fecimus, id est, Nonis Septembris quod fuit Lunis die, incipientes, et Martis et Mercoris, dei misericordiam deprecantes, ut nobis pacem et sanitatem atque victoriam et prosperum iter tribuere dignetur... Et a vino et carne ordinaverunt sacerdotes nostri, qui propter infirmitatem aut senectudinem aut iuventudinem abstinere poterant, ut abstinuissent ... et interim quod ipsas litanias faciebant, discalceati ambulassent’Ga naar voetnoot(2). In deze litanieën kwamen gewoonlijk ook gebeden voor den koning voor: ‘Tum pro summo pontifice Nicolao. Ludovico rege, Hemma regina, prole regia, iudicibus et exercitu Francorum et Alemanorum, etc. sancti ac sanctae invocantur’Ga naar voetnoot(3). Wij zien dus, dat de kern van het thans ‘algemeene kerkgebed’ zich in een hoogen | |||||||
[pagina 800]
| |||||||
ouderdom mag verheugen; edoch, hoe geheel anders dan thans moesten die aanroepingen op het volk inwerken en zijn belangstelling voor personen en gebeurtenissen opwekken als het, processiegewijs door de velden trekkend en gezamenlijk zingend, die gebeden ten hemel opzond! Deze eenigszins politieke kleur der litanie verklaart ook waarom men bij politieke gebeurtenissen zoo graag zijn toevlucht er toe nam, en waarom zij voor en na den veldslag werd gezongen. Zoo verhalen b.v. de jaarboeken van St.-Vaast bij de zegepraal van Arnulf op de Noormannen nabij Leuven ten jare 891: ‘Eodem in loco (op het slagveld) letanias celebrare rex praecipit; ipse cum omni exercitu laudesGa naar voetnoot(1) deo canendo processit, qui talem victoriam suis tribuit, ut uno homine tantum occiso de parte christianorum, compertum est, tanta millia hominum ex altera parte perierunt’. Arnulf zong dus voor (wel door anderen bijgestaan), en het gansche leger antwoordde, zooals het algemeen de gewoonte was, en zooals het Ludwigslied van Ludwig III, na de tien jaar vroeger behaalde zege op de Noormannen nabij Saucourt, het uitdrukkelijk vermeldt. Daar heet het immers: ‘Ther kuning reit kuono, sang lioth frâno, Ioh alle saman sungun: Kyrrieleison’, en het zou gewaagd zijn bij dit | |||||||
[pagina 801]
| |||||||
lioth frâno aan een ander ‘heilig lied’ te denken dan aan de litanie, die Ludwig voorzong en door het gansche leger werd beantwoord. Onder de overige bewijsplaatsen wil ik er hier nog éen aanhalen die bijzonder duidelijk is: toen Dethmar ten jare 973 tot bisschop van Prag verheven werd, zong de geestelijkheid het Te deum laudamus; de hertog echter en de vorsten zongen - natuurlijk niet te gelijker tijd op dezelfde plaats - de litanie, waarbij het volk antwoordde. Dux autem et primates resonabant: Christe Kinado, kyrie eleison und die heiligen alle helfant unsGa naar voetnoot(1) kyrie eleison et caetera; simpliciores autem et idiotac (d.w.z. zij die den overigen tekst niet kenden) clamabant kyrieleisonGa naar voetnoot(2). Letania en Kyrieleison waren dus vanouds synoniemen. Wel moet toegegeven worden, dat dit laatste woord somwijlen ook voor den driemaal herhaalden inzet er van gebruikt werd, zoo b.v. in het door Hoffmann (blz. 12) aangehaalde testament van Paus Sergius III, - een plaats die daar overigens in 't geheel niet behoorde aangehaald te worden, - maar zulks valt dan ook onmiddellijk in het oog: gewoonlijk althans beteekent Kyrieleison de Litanie, en dit is zonder uitzonde- | |||||||
[pagina 802]
| |||||||
ring het geval waar van processiën of iets dergelijks spraak is. Daarmee wil ik nu niet beweerd hebben, dat de litanie altijd en overal geheel en gansch en ongeschonden tot het einde toe gezongen werd; als men den zang improviseerde, dan zal men hem wel meer dan eens verminkt hebben; wellicht zal men in werkelijkheid dikwijls niet verder dan tot den inzet geraakt zijn, zooals ook gebeurt met onze volksliederen, waarvan de tekst bij het zingen niet zelden tot de eerste strophe geslonken is; maar regel is dat voorzeker niet geweest, en het verandert niets aan het vastgestelde feit. Het is ook volstrekt onjuist, wat Hoffmann zegt: ‘Ofschoon Kyrie eleison enkel uit twee woorden bestaat, toch waren deze voor het volk vreemd en onverstaanbaar, en er is voorzeker veel tijd en moeite toe noodig geweest, het zingen of liever het roepen er van den lieden aan te leeren’Ga naar voetnoot(1). Ik vermag niet te gelooven dat de menschen destijds dommer geboren werden en een slechter geheugen hadden als tegenwoordig; de katholieke boeren kunnen nu toch de litanie zingen en verstaan den inhoud, zonder Latijn of Grieksch bestudeerd te hebben; ja, zelfs ook zonder dat zij dat zingen in de school aangeleerd hebben: zij groeien van zelf in de zaak opGa naar voetnoot(2). Dat kan vroeger niet anders geweest zijn, tenzij, op | |||||||
[pagina 803]
| |||||||
zijn hoogst, met de eerste christenen, die gedoopt werden als zij reeds volwassen waren en voor ons hier niet in aanmerking komen. Het is zeker geen toeval, dat Karel de Groote uitdrukkelijk voorschreef het Gloria, het Sanctus enz. te onderwijzen en aan te leeren, maar voor het Kyrieleison niets meer noodig acht dan een aanbeveling het beter te zingen: allen, op wie zijn voorschriften doelden, kenden het reeds; vooral zij, die verstand van en lust tot zingen haddenGa naar voetnoot(1). De Duitsche stammen hebben de litanie tegelijk met het Christendom leeren kennen; dadelijk werd ze het populairste stuk uit de liturgie, en is dat sedert ook geblevenGa naar voetnoot(2). Zij is ook, zooals de taal van den aanhef reeds bewijst, zelfs niet eens van Roomschen, maar wel van Griekschen oorsprong, en, nog in handschriften uit de 11de eeuw (b.v. in een uit Essen), staat naast den Latijnschen ook de Grieksche tekst. Met het zingen zal het vaak kwalijk genoeg afgeloopen zijn: ook dan als de melodie eenvoudig is, brengt een beurtzang, bovenal voor de groote massa, moeilijkheden mede welke men niet zoo gemakkelijk te boven komtGa naar voetnoot(3). De klachten, dat het Kyrieleison | |||||||
[pagina 804]
| |||||||
‘rustice’ of ‘inordinate’ gezongen werd, wat vooral bij godsdienstoefeningen in de kerk zeer onaangenaam uitvallen moest, behoeven ons dan ook niet te verwonderen; zij bewijzen echter dat allen meezingen wilden, en niet alleen zij die ordentelijk zingen konden; en dát juist was een gevolg van de populariteit van dit gezang. Voor het overige gaven niet alleen de tegenzangen maar ook de zangen weinig aanleiding tot moeilijkheden, althans voor zoover zij de heiligen betroffen, wier vereering destijds niet alleen intensiever, maar ook extensiever was dan thans. De hoofdheiligen kende iedereen, althans bij naam; in de plaats van de minder bekende kwamen plaatselijke patronen en die van het bisdom, en of de opeenvolging zus of zóo uitviel, dat was ten slotte van geen belang. Zoo kregen de litanieën, al naar gelang de steden of bisdommen waar zij in | |||||||
[pagina 805]
| |||||||
gebruik waren, een vrij duidelijke lokale kleurGa naar voetnoot(1). Op den officieelen Roomschen tekst heeft dat geen invloed gehad, maar het was zeer geschikt om de populariteit van het gezang nog te vergrooten. Als men dat alles overweegt, kan men als vaststaand beschouwen, dat de litanie de populairste zang uit de 9de eeuw was, dat al wie ook maar wat zingen kon, op zijn minst de responsoriën kende, en, dat al wie voor het volk dichten wilde en zijn liederen gezongen hebben, de melodie van deze responsoriën tot grondslag nemen moest. Vooral bij moniken lag het voor de hand, van dát kerkelijk volksgezang uit te gaan. Daarmee ben ik tot de thesis gekomen: Het Oudduitsche rijmvers is naar het model van de litanie, inzonderheid van haar responsorien ontstaan. Heeft Otfrid het Duitsche vers geschapen, of heeft hij zelf het reeds in andere, kleinere gedichten gevonden? Ziedaar een vraag die niet met zekerheid te beantwoorden is. Zeer waarschijnlijk is het echter juist niet, dat een eerste poging op zulk een omvangrijk gedicht zou toegepast zijn. Ook komt het mij voor, dat de naam leise voor de kleinere gedichten, rechtstreeks op de allereerste bron van het vers wijst, en het | |||||||
[pagina 806]
| |||||||
onmogelijk maakt, dat Otfrid's werk op de eene of andere wijze voor deze gedichten tot voorbeeld zou gediend hebben. Toch kan die vraag hier voorloopig ter zijde gelaten worden; wellicht zal het antwoord verderop vanzelf uit mijn uiteenzettingen volgen. De verschillende meeningen aangaande den oorsprong van het Oudduitsche rijmvers mag ik hier bekend achten. Zij schijnen mij, Saran's theorie uitgezonderd, al te veel te berusten op het vers als gerhytmeerden tekst, terwijl voorzeker de melodie den doorslag geven moest, als men, zooals toch wel degelijk het geval was, er op rekende, dat het zou gezongen worden. Indien de meening van Lachmann, als zouden rijmvers en het allitereerende korte vers eigenlijk niet verschillen, juist is, dan zou toch ook wel de melodie moeten bewaard gebleven zijn. Waarschijnlijk is dat niet, want hoe zou dan het refrein te verklaren zijn? De meening van Sievers, Wilmanns en Paul, als zou de nieuwe rhythmiek aan een compromis tusschen het allitereerend vers en het Duitsche hymnevers haar ontstaan te danken hebben, lijdt, volgens mij, nog meer aan hetzelfde euvel. Want wat mag daarbij met de melodie wel geschied zijn? Wij kennen wel is waar de melodie van het Oudgermaansche vers niet, maar toch mogen wij gerust aannemen, dat zij door en door van de hymneverzen verschilde. Zelfs indien een vergelijk | |||||||
[pagina 807]
| |||||||
tusschen beide licht mogelijk geweest ware, zou daaruit toch een nieuwe melodie gesproten zijn, en zoo zouden wij even ver zijn als voorheen Eerst dan zou het voor de hand liggen aan het hymnevers te denken, indien de Duitsche poëzie daaraan het rijm verschuldigd was. Het is echter volstrekt onnoodig, dat aan te nemen; het is ook onwaarschijnlijk. Onnoodig, daar ook de leonijnsche hexameter reeds het rijm gaf, zoowel het eenals het tweelettergrepige; onwaarschijnlijk, omdat de Oudduitsche strophen uit lange verzen, de hymnenstrophen uit korte verzen bestaan; en vooral, omdat het Oudduitsche vers steeds trochaisch, het hymnevers daarentegen gewoonlijk jambisch is. Dat ongeveer de helft van Otfrid's verzen een opslag hebben, doet daarbij niets ter zake. Zulke gewichtige verschillen zou men immers alleen dan over het hoofd mogen zien, indien nergens elders een aanknoopingspunt te vinden wasGa naar voetnoot(1). Om al de moeilijkheden en onwaarschijnlijkheden welke de gangbare hypothesen met zich brengen, uit den weg te ruimen, heeft Saran een nieuwe verklaring bedacht: in het Oudgermaansch zou naast een episch, gesproken vers | |||||||
[pagina 808]
| |||||||
ook een gezongen vers bestaan hebben, dat dan later, onder Romaanschen invloed, reeds vóór Otfrid, tot een berijmd vers zou vervormd zijn. Daargelaten nog, dat het bestaan van een dergelijk gezongen vers niet kan bewezen worden, onderstelt Saran's theorie een gang van zaken die, naar mijn oordeel, niet eenvoudiger is; want een passend voorbeeld naar hetwelk de vervorming van dat gezongen vers zou kunnen geschied zijn, weet hij niet aan te wijzen. Zijn veronderstelling gaat bijgevolg mank aan het voornaamste gebrek waaraan ook al de andere stelsels lijden; terwijl het gelijktijdig bestaan dezer stelsels alleen reeds bewijst, dat geen van allen eenvoudig en duidelijk genoeg is. Houdt men echter in 't oog, dat de Oudduitsche gedichten volksliederen, al zij het dan ook maar godsdienstige volksliederen, worden moesten, dan kan men zich den kern, waaruit zij ontstaan zijn, niet eenvoudig genoeg voorstellen en moet elke ingewikkelde verklaringGa naar voetnoot(1) van meet | |||||||
[pagina 809]
| |||||||
af aan als onwaarschijnlijk aangezien worden; dan behoort men verder van het standpunt uittegaan, dat alleen een melodie, waarmede het volk vertrouwd was, de grondslag kon zijn. Dat de leisen naar een Oudgermaansche wijze zouden gezongen zijn, heeft nog niemand beweerd; het refrein alleen zou dat reeds tegenspreken. Een hymnemelodie als grondslag aan te nemen, zou trouwens ook niet aangaan, als men tot een goeden uitslag wilde komen. De hymnen werden immers alleen door de geestelijken gezongen, en konden hoogstens aan een zeer gering getal leeken goed bekend zijn, waartoe dan nog opzettelijke oefeningen zeer zeker zouden noodig geweest zijn: het volk kan alleen zeer langzaam, zelfs met de eenvoudigste hymnemelodieën, vertrouwd geraakt zijn. Willen wij dus uit deze moeilijkheden geraken, dan behooren wij een anderen weg te zoeken; en deze wordt ons aangewezen door den naam leis! Dat de uitroep Kyrie eleison, Christe eleison regelrecht een vers van Otfrid uitmaakt, is ge- | |||||||
[pagina 810]
| |||||||
noeg bekend door het Petruslied (weshalve men nu nog geen drieregelige strophe bij hem behoeft aan te nemen). En hetzelfde geldt voor de overige aanroepingen der litanie, die al de voornaamste typen van Otfrid's vers vertegenwoordigen. Laat ik ze even opgeven. Het Kyrie eleison zelf geeft, volgens de metriek van Otfrid gelezen, een vers met vier heffingen zonder opslag of daling (Ky̓rièeleísòn)Ga naar voetnoot(1).
(De overige aanroepingen geven hoegenaamd geene of maar zeer geringe varianten: Christe exaudi nos, - ora pro nobis, - orate pro nobis, - libera nos domine, - parce nobis domine:) Wel is waar kennen we de oude melodie dezer antwoorden nietGa naar voetnoot(2): daar zij algemeen bekend was, werd ze niet opgeteekend. Die melodie zal echter van de thans nog in gebruik zijnde in den grond niet verschild hebben - de kerkelijke ritus is buitengewoon conservatief; - zeker toch zal zij niet minder eenvoudig geweest zijn. Thans verschil- | |||||||
[pagina 811]
| |||||||
len de melodieën van de afzonderlijke aanroepingen nogal onder elkaar, maar niet in zulke mate, dat de gemeenschappelijke oude grondslag niet meer zou doorschemeren; de afwijkingen zijn te wijten aan een medegaan met den lateren vooruitgang der muziek: men heeft getracht de oude eenvoudigheid en eentonigheid te verzachten. Deze bedoeling leidde ook Rhabanus Maurus, toen hij de litanie een klassiek kleed aantrok en ze berijmde in distichen, waarvan ik de eerste aanhalen wil: Arbiter omnipotens, rerum tu summe creator,
Aspice de superis, omnipotens genitor.
Omnipotens genitor, ex quo sunt omnia vere
Principium aeternum, tu miserere tuis.
Dat was niet louter een literarische aardigheid; klaarblijkelijk voorzag Rhaban daarmede in een werkelijk bestaande behoefte: zijn gedicht geraakte nl. ook te St.-Gallen bekend, alwaar het, eenigszins gewijzigd, de oude litanie, tot zelfs in de processiën, gansch verdrongGa naar voetnoot(1). Waarschijnlijk werd na elken pentameter een refrein Kyrie elcison, Orate pro nobis enz., bij wijze van antwoord gezongen, en is deze, zooals vaak, in het hs. weggevallen. ‘Mos autem,’ meent Migne, ‘obtinuisse Rabani aevo videtur, ut ad faciliorem cantum et harmoniam litanias metro conciperent....’ Of dat klopt, kan ik niet beoordeelen. | |||||||
[pagina 812]
| |||||||
In alle geval is deze redactie der litanie in beide kloosters, tot aan hunne opheffing, in gebruik gebleven. Deze behoefte aan verdere ontwikkeling van tekst en muziek is ook oorzaak geweest, dat de melodie van de tegenzangen in den loop van den tijd eenigszins veranderde; oorspronkelijk heeft voor alle aanroepingen dezelfde melodie gegolden. Wie nu gewoon was, de woorden Kyrie elcison en te rogamus audi nos op dezelfde melodie te zingen, dien kon het ook niet moeilijk vallen bij verzen als fingar thînan en in uns jungund managa met dezelfde melodie klaar te komen. Dat was men echter gewoon, en juist daarom heeft Otfrid het niet eens noodzakelijk gevonden in zijn schrijven aan Liutbert over het verschil zijner verzen onder elkander en met het hymnevers, ook maar met een enkel woord te gewagen: had hij aan eenige verwantschap van zijn dichtkunst met de hymnen gedacht, en had deze hem als voorbeeld voor oogen gestaan, dan had hij - daar hij zelfs over het gebruik der y spreekt - over dit gewichtig punt bezwaarlijk kunnen zwijgen. Dat Otfrid in den versbouw naar regelmatigheid streefde, is waar; evenzeer, dat hij mettertijd deze regelmatigheid naderbij gekomen is; hij vond deze regelmatigheid echter niet alleen bij de uit jamben gebouwde hymnen, maar ook bij de meeste der uit trochaieën gebouwde litanie-aan- | |||||||
[pagina 813]
| |||||||
roepingen als ora pro nobis! misercre nobis! te rogamus audi nos! Heeft Otfrid de volkomen regelmatigheid der hymnen betracht, dan heeft hij zijn doel waarlijk maar zeer onvolkomen bereikt en is hij aldoor een knoeier gebleven! Niet de hymnen echter, maar de het volk welbekende litanie-aanroepingen zijn Otfrid's of zijn voorgangers voorbeeld geweest. Zijn leeraar Rhaban had, - zooals wij reeds opmerkten - het gansche Kyrie, d.i. de litanie, in Latijnsche distichen gegoten; tegelijkertijd, ja wellicht reeds veel vroegerGa naar voetnoot(1), begonnen anderen eraan, dát gedeelte der litanie, dat in de Mis is blijven bestaan, zoowel naar tekst als naar melodie verder te ontwikkelen, en daaruit ontstond een nieuwe dichtsoort in het Latijn, die hier voor ons des te belangwekkender is, daar zij de kern, waaruit zij ontstaan is, duidelijker laat zien dan de Duitsche leisen. Het zijn de ‘tropen’. Over het begrip tropus hebben tot nog toe vrij onduidelijke voorstellingen geheerscht, daar men tropus geheel, of nagenoeg geheel gelijkstelde met sequencie. Daarenboven waren maar weinig eigenlijke tropen uitgegeven, b.v. een paar in Mone's en Gall Morell's hymnenverzamelingen. Het werk van Frere, The Winchester Tropar (Londen, 1894) (dat mij onbekend is gebleven), bracht meer | |||||||
[pagina 814]
| |||||||
daarover aan; eerst onlangs echter zijn wij door Blume in de gelegenheid gesteld een helder inzicht in het wezen en in den rijkdom dezer dichtsoort te verkrijgenGa naar voetnoot(1). Weliswaar staat ook thans nog slechts een bijzondere groep van tropen te onzer beschikking, en eerst als het volledige materiaal bekend is, zal het groote belang dezer litteraire gewrochten voor die in de volkstaal duidelijk aan het licht treden. Voor wat thans voorhanden is, ontbreekt ook nog - de melodieën heel en al buiten beschouwing gelaten - het noodige tekstcritische onderzoek, de bepaling van den ouderdom der afzonderlijke teksten en van hun onderlinge betrekking; edoch, het bekende voldoet vooreerst aan de meest noodwendige behoeften en is zeer de moeite waard. Blume omschrijft het begrip tropusGa naar voetnoot(2) als ‘de interpolatie, d.i. een door inleidingen, inlasschingen en bijvoegingen opgesierden liturgischen tekst’Ga naar voetnoot(3). Hierdoor verschilt de trope duide- | |||||||
[pagina 815]
| |||||||
lijk van sequencie, conductus en processiehymne. Weliswaar zijn ook deze gedichten in de liturgie binnengebracht, doch als zelfstandige, op zichzelf volledige liederen, als onder verschillende deelen der liturgie op zichzelf staande bestanddeelen. De tropus daarentegen is een onzelfstandige, aanvullende inlassching in een liturgischen tekst, in den tekst van het Introitus, het Kyrië, het Gloria, enz., waardoor, eerst ná de inlassching, een nieuw geheel, een ‘getropeerde’ Introitus, Kyrie ontstaatGa naar voetnoot(1) en wel zóó, dat de ‘tropeering’ zonder den liturgischen tekst vaak volstrekt geen zin heeftGa naar voetnoot(2). Over ouderdom, ontstaan en herkomst der tropen is nog weinig of niets bekend. ‘Alleen dit weten we, dat Tutilo van St. Gallen tropen maakte, dat de oorsprong der tropen dus in alle geval tot de 2de helft der 9de eeuw opklimt, en dat de tropus derhalve minstens een tweelingbroeder is der sequencie, welke laatste echter wel als de jongere zuster zal te beschouwen zijn; zeker is verder nog, dat omstreeks het midden der 9de eeuw in Jumièges “sequentiae cum prosa”, volgens Notker's wijze van uitdrukking versus ad sequentias, in gebruik waren, d.i. naar onze terminologie Allelujatropen, en dat deze in de 2e helft | |||||||
[pagina 816]
| |||||||
der 9de eeuw Notker tot uitvinder en eersten vruchtbaren dichter der sequencieën of prosen maaktenGa naar voetnoot(1).’ Wat de vraag betreft, waar de tropen ontstaan zijn, daarover kan men alleen zeggen, dat het rijkste materiaal in Noordfransche handschriften te vinden is; het is zeer wel mogelijk, dat ze van daar herkomstig zijn. Is het er zoo mede gesteld, dan wordt het zeer waarschijnlijk dat ze over en door Fulda in Duitschland verspreid zijn, en zou het geleidelijk te verklaren zijn, hoe de tropen in Franken eerder invloed op Duitsche dichters konden hebben dan b.v. in Beieren, waar de Oudgermaansche dichtkunst langer stand gehouden heeft (Muspilli). Dat Otfrid's leeraar Rhaban ook in het Kyrie belang stelde, bewijst zijn boven vermelde litanie. Op de Kyrie-tropen zelf nader ingaande, leg ik er eerst en vooral den nadruk op, dat deze niet voor het volk bestemd waren; alleen in plechtige missen werden zij gezongen, en wel door een koor. Daarvan komt het dan ook, dat het drievoudige vers- en strophental van het mis-kyrie over 't algemeen behouden bleef. Alleen de derde strophe heeft, afgezien van het refrein, een vers minder of een of meer verzen meer. Ik wil de belangwekkendste groepen door voorbeelden aanschouwelijk maken. | |||||||
[pagina 817]
| |||||||
I. - Kyrie in hexameters.1.
Omnipotens genitor lumenque et lucis origo,
De nihilo iussu verbi qui cuneta creasti,
Humano generi, peccati pondere presso,
Kyrie eleison.
2.
Ad caenum terrae missus genitoris ab arcè
Inducras càrnem, casta de virgine natus,
Et mundi culpam mundasti sanguine fuso;
Christe eleison.
AEqualis patri seu nato spiritus almus,
Trinus personis, Deus in deitate sed unus,
Kyrie eleisonGa naar voetnoot(1).
| |||||||
II. - Kyrie in leonijnsche hexameters.1.
O Pater immense, cui semper idem manet esse,
Exigoras menis sinchorison, Kyrie eleison.
Tuque Dei vivi summi patris unice fili
Exigoras, etc.
Sanete simul flatus, procedens non generatus,
Exigoras, etc.
2.
Tu princeps pacis, tu principium pietatis,
Messias, eleision vmas, Christe eleison.
Qui genus humanum reparasti mortificatum,
Messias, etc.
Pro mundi culpa passus discrimina multa,
| |||||||
[pagina 818]
| |||||||
3.
Qui pius atque bonus poteris peristere solus
Teletarchis eudochos ke Kyriarchos, Kyrie eleison.
Vita manens cunctis vivendi munere functis,
Teletarchis, etc.
Nos peccatores te collaudare studentes,
A vitiis raptos tantis fac laudibus aptos,
O Kyriarchos, Kyrie eleisonGa naar voetnoot(1).
Terwijl hier naar een tweelettergrepig rijm gestreefd is, wat echter (evenals bij Otfrid) gedeeltelijk slechts zeer onvolkomen bereikt werd, heeft men zich elders ook met een eenlettergrepig rijm vergenoegd, zoo b.v. in deze, aan een ander St.-Emmeraner handschrift ontleende Kyrie-tropus Princeps astrigeram (Blume no 34), waarin de volgende rijmen voorkomen: astrigeram: aulam
mundi: ipsi
creans: reformans
humanum: lapsum
maculae: Adae
vipereum: venenum
magnae: ruinae
iustae: vitae
articulis: orbis
ingenito: nato
magnificas: odas.
Ofschoon de verzen van Otfrid naar rhytmus en rijm met menig leonijnschen hexameter volkomen overeenstemmen, toch is het 's dichters bedoeling niet geweest ze na te volgen, zeker niet | |||||||
[pagina 819]
| |||||||
uit het oogpunt van den rhytmus. Wel vond hij er in verschillende rijmsoorten die men bij hem aantreft. Er bestaan echter een groot aantal tropen waarvan én rijm én rhytmus der verzen volkomen aan de Oudduitsche verzen gelijk zijn. Een paar voorbeelden: | |||||||
I.
Kyrie eleisonGa naar voetnoot(1). | |||||||
II.1.
Cunctipotens orbis factor, eleison;
Vita vivens, vitae dator, eleison;
Nos conserva, pie pastor, eleison;
2.
O Christe, verbum patris, eleison;
Intaetae fili matris, eleison;
Ne claustris demur atris, eleison;
3.
Ab utroque spirans flamen, eleison, eleison;
Delictorum sis solamen, eleison;
Trinum esse unum atque confitemur,
Ut cum illo gloriemur, eleisonGa naar voetnoot(2).
| |||||||
[pagina 820]
| |||||||
Ten slotte mege hier nog de Grieksche aanvangsstrofe van een andere Latijnsche trope medegedeeld worden: Uit deze voorbeelden zou reeds het bewijs te putten zijn, dat bij Otfrid en in de leisen geen metrum van eenig belang gevonden wordt, dat niet eveneens in de tropen voorkomt. Toch konden deze den Duitschen dichters niet in alle opzichten tot voorbeeld dienen. Hij die, zooals zij, niet een koorzang, maar een volkslied scheppen wilde, moest vooral de aanroeping, dat is, de eigenlijke strophe, op zich zelf begrijpelijk maken, en den tegenzang, d.i. het refrein, onveranderd laten, dus zooals het volk gewoon was hem te zingen. Het kerkkoor zong de tropen immers van het blad, en kon daardoor niet in verwarring geraken; het volk echter wel, daar het geheel op zijn geheugen vertrouwen moest. Daarenboven waren de meeste oudere leisen heiligenliederen, d.w.z. glozeeringen van aanroepingen tot de heiligen uit de litanie, en daarop passen de woorden Kyrie eleison als antwoord alleen dan, | |||||||
[pagina 821]
| |||||||
als de aanroepingen op zichzelf een volledige, wel begrensde gedachte inhouden: op de loutere aanroeping van een heilige kan immers niet met Kyrieleison geantwoord worden. Ook de ‘wet’ der drievoudigheid kwam bij de heiligenliederen niet in aanmerking; het oorspronkelijke bevat er niet eens een enkel voorbeeld van. Wilde men den tekst in strophen indeelen, zoo was het allereenvoudigste en het meest voor de hand liggende wel dit: naar het voorbeeld van aanroeping en antwoord, twee verzen als een geheel, als een langvers op te vatten, en dit te eer, daar zij door het rijm verbonden waren. Elk paar zulke lange verzen met zelfstandige gedachten dan met het refrein, d.i. den ouden tegenzang, tot eene strophe te besluiten, juist dát had Rhaban reeds vroeger met de litanie gedaan. Voor de drievoudigheid der tropenstrophen is overigens de getallenmystiek van dien tijd wel beslissend geweest; zij had betrekking op de Drieëenheid. Zoo is dus de litanie natuurlijkerwijze het uitgangspunt der dichters geweest; maar zij zijn daarbij niet vrij gebleven van den invloed der Kyrie-tropen uit de mis. Het is zeer wel mogelijk dat menige leis nog meer op de tropen geleken heeft, dan zulks het geval is met die, welke bewaard gebleven zijn; zeer zeker zijn vele daarvan nóg eenvoudiger geweest. Men improviseerde ze zelfs. Dat althans is, naar het mij toeschijnt, op te | |||||||
[pagina 822]
| |||||||
maken uit het verslag van den reisgenoot van Bernhard van Clairvaux, waar hij zegt: Ad singula (miracula) populus acclamabat, et in laudes Dei voces tonant per nubila: Christ uns genade! Kyric eleison! die heiligen alle helfen uns! Verder merkt deze oorgetuige nog op: Maxime tamen nocuit, ubi Teutonicorum exivimus regionem, quod cessaverat vestrum illud: Christ uns genade, et non erat qui vociferatur. Neque enim secundum vestrates propatria habet cantica populus romanae linguae quibus ad singula quaeque miracula referrent gratias deoGa naar voetnoot(1). Als men daaruit nu verstaat - waartoe de letter van den tekst zelfs dringt - dat de bewuste cantica op de afzonderlijke wonderen doelden, dan dienden ze in 't onderhavige geval, zoo niet opzettelijk geschapen dan toch eerst op eenigerlei wijze de omstandigheden aangepast te worden. Zoo heel moeilijk zal dat wel niet geweest zijn: bij de ‘volksjustitie’ en het ‘ketelmuziek’ doet het volk ook thans nog niet anders; elk zingt op de melodie der litanieaanroepingen alles wat hem jegens den betrokken persoon op het hart ligt en hem dan juist invalt, waarop de overigen dan antwoorden. Wel is waar wordt daarbij naar het rijm niet omgezien, doch daarover spreekt Bernhard's reisgenoot evenminGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 823]
| |||||||
Wat nu de melodie betreft, het PetrusliedGa naar voetnoot(1) bewijst dat men zich reeds in de 9de eeuw niet meer uitsluitend met die der litanieaanroepingen vergenoegde. Als Brower het woord elisimum uit Fortunatus terecht met leis indentificeert, dan zouden zoowel de naam als de zaak op de 6de eeuw wijzen; en dat zou waarlijk geenszins te verwonderen zijn. Meer ingewikkelde melodiëen zullen, zelfs in Otfrid's tijd, wel alleen het ideaal van dichters geweest zijn. In de wandeling zal men zich, voor den werkelijken samenzang, met de eenvoudige en algemeen bekende leismelodie hebben moeten tevreden houden; daarop nu kunnen alle verzen van Otfrid gezongen worden, en als hij boven enkele neumen geschreven heeft, zoo heeft hij daarmede zeker alleen willen aanwijzen, dat de aldus genoteerde verzen voor een bepaalde (waarschijnlijk uit de | |||||||
[pagina 824]
| |||||||
Latijnsche tropen bekende) melodie pasklaar gemaakt waren en daarop dan ook gemakkelijk konden gezongen worden, wat hoegenaamd niet met al zijne verzen het geval was.
Hierbij wil ik het laten. Uitgeput heb ik het onderwerp voorzeker niet, en heb dat ook kunnen noch willen doen. Wie zoo iets beoogt, heeft muzikale kennis noodig; en wie, zooals ik, dergelijke kennis niet bezit, zal op dit gebied steeds onvast staan, vooral als hij in tegenspraak komt met onderzoekers, wier grooter gezag hij zelf gaarne erkent. Zonder voorbehoud laat ik dan ook aan hen hierin het laatste woord; toch komt het mij niet onbescheiden voor, op een zijde van 't vraagstuk te wijzen, waarbij naar mijn oordeel, de behoefte aan opheldering nog zeer groot is. |
|