Kleine verscheidenheden.
III.
‘hoetje.’
Met het gebruik - thans zoo algemeen in voege, bij rijken en bij armen, - dooden lijkkronen te vereeren, waren eertijds, ook al, velen weinig ingenomen. Een voorbeeld.
Bij verordening door schout en schepenen van Wormen, op 13 Augustus 1656 uitgevaardigd, werd inderdaad verbod gedaan, ‘bloemen, palm ofte ander kruyt voor dooden te garen’ of daarmede ‘hoetjes te maecken’, welke aan de kist zouden worden gehangen. Die ‘hoetjes’ herinneren aan den ‘Roozen hoet’, in het Fransch ‘Chapel de roses’, waarover wij in ons Glossaire à l'Inventaire des Archives de Bruges breedvoerig gesproken hebben. Men leze de volgende plaats uit bedoelde verordening:
Willem Gerritsz. Lams, Het groot previlegie en hant vest boeck van Kennemerlandt en Kennemer-gevolgh (Amsterdam, 1664). blz. 637: ‘Dat niemant, 't zy jonck of oudt, hem sal vervorderen eenige bloemen, palm ofte ander kruyt voor dooden te garen ofte hoetjes te maecken, nochte eenige hoetjes aen de kist te hangen, alles opte hooghste boete voor yder persoon te verbeuren soo dick ende menighmael bevonden sal worden yemant sulcks gedaen te hebben’.
Edw. Gailliard.