Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1908
(1908)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |
Plechtige Vergadering van 28 Juni 1908 in de groote feestzaal van het Gouvernementshotel.De vergadering vangt te 11 1/4 uren aan. Aanwezig: de heeren Des. Claes, bestuurder; Prof. Dr. Willem de Vreese, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren Jhr. Nap. de Pauw, Th, Coopman, Jan Broeckaert, Karel de Flou, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Prof. A. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Dr. Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Amaat Joos, Is. Teirlinck en Prof. Dr. C. Lecoutere, werkende leden;
de heer Dr. Adriaan Beeis, buitenlandsch eerelid; alsook de heeren Mr. Paul Bellefroid en Omer Wattez, briefwisselende leden. | |
[pagina 528]
| |
De heeren Dr. H. Claeys, Prof. Mr. J. Obrie, Mr. Edw. Coremans, Jan Bols, Mr. A. Prayon-van Zuylen, Dr. L. Simons, J. Helleputte, Prof. Dr. Julius Mac Leod en Dr. Hugo Verriest, werkende leden; V. Dela Montagne en Alf. de Cock, briefwisselende leden, alsook de heer Dr. Leo Goemans, den 17 Juni tot briefwisselendlid verkozen, hebben laten weten dat zij tot hun groote spijt verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
***
Vereeren de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid: de afgevaardigde van den Weledelgeboren Baron Descamps, minister van Wetenschappen en Kunsten, de heer G. Eeckhout, afdeelingshoofd, secretaris van het kabinet aan dit Ministerie; - de afgevaardigde van den Weled. Heer Schollaert, minister van Binnenlandsche Zaken, hoofd van het Kabinet, de heer Alfr. Delcroix, bestuurder aan dit Ministerie; - de afgevaardigde van den Weled. Heer Delbeke, minister van Openbare Werken, de heer Verstraete, ingenieur der eerste klasse van Bruggen en Wegen, te Gent; - Baron de | |
[pagina 529]
| |
Kerchove d'Exaerde, gouverneur der Provincie Oost-Vlaanderen; - Z.E. kanunnik Segers, aartsdiaken, als vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr Stillemans, bisschop van Gent; - de heeren: Arthur Verhaegen, volksvertegenwoordiger; - D. Berten, raadsheer aan het Hof van Beroep; - K. Stassinet, majoor-bevelhebber van de artillerie der Burgerwacht; - A. Siffer en G. Eylenbosch, gemeenteraadsleden; - Prof. A. Counson en Prof. Dr. H. Logeman, hoogleeraren; - A. van Herstraeten, hoofdschoolopziener van het Lager Onderwijs; - Roegiers, bestuurder van 's Rijks Middelbare en Lagere Normaalschool; - A. Vermast, bestuurder van 's Rijks Middelbare School; - Dr. Victor Fris, E.H. Ern. Soens en Dr. Leo van Puyvelde, leeraars aan het Koninklijk Athenaeum; - E. de Sorgher, Lambrecht Lambrechts en Karel van Acker, leeraars aan 's Rijks Normaalschool; - Eerw. Pater O. Steyaert, S.J., rector van het Sint-Barbaracollege; - R. Beyls, bestuurder van het Sint-Lievenscollege; - Eerw. heeren Audenaert, Eeckman, Goethals en Van de Keere, leeraars aan het Sint-Lievenscollege; - Eerw. | |
[pagina 530]
| |
Pater de Gheldere, S.J., leeraar aan het Sint-Barbaracollege; - Verkest, regent aan 's Rijks Middelbare School; - A. de Groote, substituut der Krijgsauditeurs van Oost-Vlaanderen en Henegouwen; - Dr. A.-J.-J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium; - Jules Drubbel en Oscar Roels, leeraars aan de Koninklijke Muziekschool; - Mr. Edg. Dobbelaere, secretaris van de Vlaamsche Balie, te Gent; - Mrs. Dauwe, Jonckx en L. Willems, advocaten; - J. Sleypen, ambtenaar aan het Ministerie van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen; - Ern. van den Berghe, ingenieur aan hetzelfde Ministerie; - Eerw. Paters Axters en Schots, S.J., en E.H. Dumolin, onderpastoor; - Eg. de Backer, Gabriel de Moor en Alfr. Fretin, apothekers; - Ed. Criel en K. de Sutter, toonkundigen; - Gust. d'Hondt, letterkundige; - Stijns en De Coster, leeraars; - ook de Heeren vertegenwoordigers van: Fondsenblad, Gazette van Gent; - Burgerwelzijn (Brugge); - Le Patriote (Brussel); - verder nog een dertigtal Dames, alsook verschillende Heeren geestelijken, theologanten, studenten en letterkundigen.
*** | |
[pagina 531]
| |
De heeren J. Ballion, Wilfried Siffer, Victor Vermast en Ivo de Vreese, waren zoo goed, evenals voorgaande jaren, als Commissarissen op te treden.
***
De heer Des. Claes, bestuurder, opent de vergadering:
Mevrouwen, Mijne Heeren,
Ik verklaar de jaarlijksche openbare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie geopend. Wij hadden gehoopt U dit jaar in ons eigen lokaal te zullen welkom heeten; dat genoegen is ons echter ontzegd, daar de herstellingen, aan onze feestzaal toe te brengen, nog niet gansch voltrokken zijn. Wij hebben dus nogmaals de herbergzaamheid ingeroepen van den Weledelgeboren Baron de Kerckhove d'Exaerde, gouverneur der provincie, en met de meeste welwillendheid heeft hij deze prachtige feestzaal te onzer beschikking gesteld. Het is mij bijzonder aangenaam den hoogedelen heer Gouverneur daarvoor, en tevens omdat hij onze vergadering met zijne tegenwoordigheid vereert, uit naam der Academie hier in het openbaar dank te zeggen. Wij zijn ook erkentelijk jegens de talrijke personen, dames en heeren, die onze uitnoodiging | |
[pagina 532]
| |
vriendelijk beantwoorden en door hunne tegenwoordigheid alhier hunne toegenegenheid voor onze moedertaal bevestigen. Dit zou mij aanzetten om den toestand onzer Vlaamsche Zaak met mildere oogen aan te zien. Sedert meer dan vijftig jaren heb ik met zoovele vrienden aanhoudend gestreefd om ons volk te bewijzen, dat het alleen door zijne moedertaal zich volledig kan ontwikkelen; - maar het volk ondervond, dat het alleen met het Fransch tot iets kon geraken, en het offerde zijne ontwikkeling op - aan het Fransch. Onder de hoogere standen waren er die, rijk begaafd, met geestdrift naar onze dichters en redenaars luisterden en met bewondering over hen spraken, doch gelijk men nu ook spreekt over Botrel, Sienkiewicz en andere vreemde talenten. Die tijd nochtans schijnt nu voorbij. Een ander verblijdend verschijnsel is het welkom onthaal onzer toondichters, wier liederen in hoogere en lagere kringen eveneens gesmaakt worden. Hier kan men nog bijvoegen, dat er in sommige gestichten voor jonge juffers meer zorg besteed wordt aan de zuivere uitspraak onzer taal. Kon dit de algemeene regel worden! Leerden onze dochters in hunne scholen de moedertaal maar vloeiend spreken! Konden onze vrouwen zich van stad tot stad, van provincie tot provincie in dezelfde sierlijke taal uitdrukken, onze | |
[pagina 533]
| |
Zaak zou dra gewonnen zijn en de Vlaamsche Taalstrijd geëindigd, eene Vlaamsche hoogeschool gesticht, de gelijkheid van alle Belgen voor de wet eene wezenlijkheid. Zoozeer ben ik overtuigd, dat de vrouw tot de zegepraal onzer moedertaal moet medewerken. Aan de hand der vrouw moet zij de woonkamer worden binnengeleid, en daar met het huisgezin keuvelen en beraadslagen, zingen en treuren. Vlaamsche huisgezinnen, ook rijke Vlaamsche huisgezinnen moeten wij hebben: daarmede dringt het Vlaamsch door in school en kerk, in gerechtszaal en statenkamer; daarzonder, wij zien het vóór onze oogen, is al ons streven liefhebberij. Verschoont mij, bid ik U, Mevrouwen, Mijne Heeren, zoo ik hier dat punt heb aangeraakt: de mond spreekt waar het hart vol van is. Ik eindig met de Dames, hier aanwezig, dringend te bidden tot den bloei van onzen stam liefdadig bij te dragen, door aan onze moedertaal de eereplaats te schenken in hun gezin, en voor hunne dochters scholen te verkiezen, waar zij behoorlijk aangeleerd en zuiver gesproken wordt. De Heeren, die mij het genoegen doen naar mij te luisteren, verzoek ik in de maat hunner krachten mede te werken om mijne bede bij de Dames te doen ingang vinden. | |
[pagina 534]
| |
Zoo moge deze feestzitting een blijvend nut stichten Thans verleen ik het woord aan den Heer Bestendigen Secretaris, tot mededeeling van ingekomen brieven.
Vanwege verschillende hooggeachte personen, - zegt de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, - heeft het Bestuur der Academie schriftelijk bericht ontvangen, dat het hun ten zeerste spijt deze Plechtige Vergadering niet te kunnen bijwonen. Het zijn de Heeren: Baron Descamps, minister van Wetenschappen en Kunsten, die zich echter laat vertegenwoordigen door den heer G. Eeckhout, secretaris van zijn kabinet; - Schollaert, hoofd van het Kabinet en minister van Binnenlandsche Zaken, die zich laat vertegenwoordigen door den heer A. Delcroix, bestuurder aan zijn Departement; - Delbeke, minister van Openbare Werken, die zich laat vertegenwoordigen door den heer Verstraete, ingenieur der 1e klasse van Bruggen en Wegen, te Gent; - J. Helleputte, minister van Spoorwegen, Posterijen en Telegrafen, dd. minister van Landbouw, werkend lid der Academie; - Liebaert, minister van | |
[pagina 535]
| |
Financiën; - Renkin, minister van Justitie; - G. Cooreman, voorzitter van de Kamer van Volksvertegenwoordigers; - C. van Overbergh, algemeen bestuurder aan het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten; - H. van Maele, eerste voorzitter bij het Hof van Beroep; - Callier, procureur-generaal aan het Hof van Beroep; - Baron Greindl, luitenant-generaal, opperbevelhebber der Burgerwacht van Oost- en West-Vlaanderen; - Dflée, luitenant-generaal, bevelhebber der eerste omschrijving; - Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, die zich evenwel laat vertegenwoordigen door den Z.E. kanunnik Segers, aartspriester; - Graaf de Baillet-Latour, gouverneur der provincie Antwerpen; - Baron Ruzette, gouverneur der provincie West-Vlaanderen; - Braun, burgemeester van Gent, volksvertegenwoordiger; - Begerem, oud-minister, en Maenhaut, volksvertegenwoordigers; - Cam. de Bast, de Kerchove d'Ousselghem, Dierman en 't Kint de Roodenbeke, senators; - Verbeke, kamervoorzitter aan het Hof van Beroep; - De Bast, raadsheer aan het Hof van Beroep; - Ligy, generaal-majoor der | |
[pagina 536]
| |
Burgerwacht; - Z.E. Pater van de Ven, S.J., te Aalst, stichter van het Van de Ven-Heremans' Fonds; - Leboucq, rector der Hoogeschool; - Cam. de Bruyne, schepene der stad; - Stroobants, adjunct van den Staf, kolonel van het eerste regiment Voetvolk; - Malevez, kolonel van het eerste regiment Artillerie; - Z.E. kanunnik A. de Bock, vicaris-generaal van het Bisdom en aartspriester; - Alb. Solvyns, arrondissements-commissaris van Gent-Eekloo; - X. Stainier, hoogleeraar; - Ingenieur Edm. Fabri, hoofdopziener van den Arbeid; - Dutordoir, hoofdingenieur der provincie Oost-Vlaanderen; - H. Fraeys en Karel Lybaert, gemeenteraadsleden; - Herman Ronse, bestuurder der Hofbouwschool van den Staat; - Rob. Schoorman, onderarchivaris van den Staat; - J.H. Laatsman, predikant bij de Vlaamsche Evangelische Kerk van het Rabot; - Z.E. Pater C. de Beck, S.J.; - Gust. Claeys Bouuaert, oud-provincieraadslid; - Am. Cassiers, opperdeken der stad Gent; - Joz. Piens, bestuurder van het Werk der Vlaamsch-Katholieke Drukpers.
*** | |
[pagina 537]
| |
Vervolgens zegt de heer Bestuurder:
Het is mij een waar genoegen aan deze uitgelezen Vergadering ons hooggeacht Buitenlandsch Eerelid Dr. A. Beets, uit Leiden, voor te stellen, die onze uitnoodiging, om hier eene voorlezing te komen houden, bereidwillig heeft aangenomen. Dr. Beets is redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en door de taaie studie van zijn uitgestrekt onderwerp in dagelijksch verkeer met al de standen van Noord- en Zuid-Nederland; daar heeft hij gewis gaandeweg de bijzonderheden betreffende de Weerwijsheid van het volk opgezameld, die hij de goedheid zal hebben ons mede te deelen. Ik verleen het woord aan Dr. Beets.
De heer Dr. Beets spreekt over ‘Volkswijsheid over het weer’. Spreker heeft zijn onderwerp gekozen naar aanleiding van een, voor een paar jaar verschenen, doch bij ons nog weinig bekend, boekwerk (waar op hij aan het eind zijner lezing terugkomt), dat zeer veel nieuws over deze stof bevat, en waarin de Nederlandsche ‘volksweerwijsheid’ slecht vertegenwoordigd is. Na enkele algemeene opmerkingen, geeft Spreker in een aantal voorbeelden, hier en daar met | |
[pagina 538]
| |
enkele uitweidingen, een vlug overzicht van hetgeen het volk, in allerlei opzichten, denkt over, - of eischt van het weder in de onderscheidene maanden van het jaar, en laat dit overzicht volgen door enkele opmerkingen over de ‘volksweerwijsheid’ tegenover de wetenschappelijke weerkunde (de meteorologie), en de meerdere of mindere beteekenis van de eerste voor de laatste. Spreker meent te kunnen zeggen dat er, over 't algemeen, tegenwoordig een minder onvoorwaardelijke afkeuring van, - of geringschatting voor deze ‘wijsheid’ van het volk bestaat. Men wil (want hier betreft het natuurlijk alleen deze) de populaire weervoorspellingen wel aan de wetenschap toetsen, en er is en wordt getoetst. Doch, van het standpunt der ‘folklore’, doet het er in den grond weinig toe, of het veel of weinig wezen zal waarin de wetenschap, ten slotte, een meer of minder degelijke kern van waarheid zal kunnen erkennen, en van dit standpunt verheugt men zich over alles, van wat aard ook, wat onze kennis van de volksweerwijsheid vermeerdert. Spreker wijst nu op het vroeger bedoelde, belangrijke boek van den Rus Alexis Yermoloff, sedert 1905 in eene | |
[pagina 539]
| |
Duitsche vertaling algemeen toegankelijk geworden, en herinnert opnieuw aan het ontbreken, of zoo goed als ontbreken, van de Nederlandsche ‘volksweerwijsheid’ in dit werk. - Uit al het reeds verzamelde en het los opgeteekende bijeengebracht, met het sedert gevondene of opgezochte vermeerderd, stelt hij zich een kritisch en misschien vergelijkend werk over de Nederlandsche volkswijsheid over het weer voor; en in den kring voor welken hij optreedt, en met de rij der prijswerken van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor den geest, ontveinst hij zich, ten slotte, de gedachte niet, dat zulk een werk eenmaal zal tot stand komen.
De heer Bestuurder brengt hulde aan het talent van den heer Dr. Beets. Met de meeste aandacht heeft de Vergadering Sprekers zoo gedocumenteerde en boeiende voordracht aanhoord: aan menige echtvlaamsche spreuken en plaatselijke wetenswaardigheden wordt er overigens in herinnerd. Moge de wensch door Dr. Beets geuit weldra verwezenlijkt worden! Verder betuigt de heer Bestuurder den schranderen Spreker den besten dank der Academie - en daarmede zal ongetwijfeld de | |
[pagina 540]
| |
heele Vergadering instemmen - voor zijn voortreffelijke studie, welke in onze Verslagen en Mededeelingen eene eereplaats zal bekleeden.
***
Nu komt de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, aan de beurt, tot bekendmaking van den uitslag der wedstrijden door de Academie voor het jaar 1908 uitgeschreven en tot het doen van verdere officieele mededeelingen.
Voor het jaar 1908 had de Koninklijke Vlaamsche Academie vijf prijsvragen uitgeschreven, waarvan een over taalkunde, twee over gewesttaal en twee over de vak- en kunstwoorden. Er werd nl. gevraagd: voor de taalkunde, een onderzoek naar de chronologie van de ontwikkeling van Middelnederlandsch î en û tot Nieuwnederlandsch ij en ui; - voor de gewesttaal, een verklarende studie over de tongvallen van Oost-Vlaanderen en een Gentsch Idioticon; - voor de vak- en kunstwoorden, een Nederlandsche Vakwoordenlijst voor de Zeevisscherij en eene voor het Drukkersvak. De drie eerste prijsvragen zijn, jammer genoeg, onbeantwoord gebleven. Met de meeste belangstelling zag nochtans de Academie naar een antwoord uit op de vraag over taalkunde, | |
[pagina 541]
| |
omdat het eene studie geldt die van groot belang is voor de Middelnederlandsche Letteren. Even gretig werd een antwoord ingewacht over de tongvallen van Oost-Vlaanderen en over het Gentsch dialect, daar bedoelde studies een geheel moeten uitmaken met het Zuid-Oostvlaamsch Idioticon van den heer Is. Teirlinck, ons geacht medelid, dat door de Academie in 1903 werd bekroond en waarvan, een paar maanden geleden, de eerste aflevering van de pers is gekomen. Mocht de Academie er toe besluiten, bedoelde prijsvragen voor een volgend jaar opnieuw uit te schrijven, laat ons dan op een meer voldoenden uitslag hopen.
Voor de prijsvraag over de Zeevisscherij werd één antwoord ingezonden, met kenspreuk Rust roest. Met lof spreken de Heeren Verslaggevers over dat werk: ‘De indeeling’, - aldus schrijft Dr. Lecoutere, eerste verslaggever, - ‘bewijst ons dat de Schrijver zijn onderzoek over een ruim gebied heeft uitgebreid.... Zienlijk is het werk samengesteld door iemand die vertrouwd is met de zaken waarover hij spreekt, die ze kent door eigen aanschouwing en niet enkel van hooren-zeggen.....’. Volgens Dr. Julius Mac Leod, tweeden verslaggever, is het ingezonden werk ‘de vrucht van veel arbeid en veel geduld’. De drie Heeren Verslaggevers zijn het evenwel eens om te verklaren dat, kan de Academie aan gezegd antwoord den uitgeloofden prijs | |
[pagina 542]
| |
niet toekennen, het nochtans wenschelijk is dat de vraag aangehouden worde: ‘Laat Schrijver’, zegt Jhr. Dr. Karel de Gheldere, derde verslaggever, ‘zich de bemerkingen te nutte maken van onze geleerde medeleden van den Keurraad, dat hij tevens kennis neme van de hem aangewezen boekwerken, en de Academie, verhopen wij, zal zich het toekomende jaar, in een welgelukt antwoord op de Prijsvraag mogen verheugen’. Die hoop worde verwezenlijkt! Moge de thans onvolmaakte arbeid van Rust roest tot een voortreffelijk boek gedijen, waarin het ons zal gegeven zijn de zoo schoone, kernachtige en veelkleurige vaktaal van onze Vlaamsche visschers te leeren kennen! Ook heeft de Academie, in hare laatste maandelijksche vergadering, den wensch door de Heeren Verslaggevers geuit, naar de Commissie tot het vaststellen van Prijsvragen om advies verzonden.
Bijzonder schitterend mag de uitslag heeten, wat de prijsvraag over het Drukkersvak betreft. De Academie had de vraag als volgt gesteld: ‘Een volledige Nederlandsche vakwoordenlijst van het Drukkersvak, zooveel mogelijk met opgave van de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen en met afbeelding van de vermelde voorwerpen’. Aanvankelijk was die vraag voor het jaar 1905 uitgeschreven geweest, en de Academie had alsdan vier antwoorden ontvangen: zij werd echter, op voorstel der Heeren Verslaggevers, tot | |
[pagina 543]
| |
het jaar 1908 aangehouden, om aldus den inzenders toe te laten, hun werk te wijzigen naar de wenken door die heeren gegeven. Buiten alle verwachting zijn dit jaar vijf antwoorden ingezonden. Twee daarvan kunnen niet in aanmerking komen. De andere zijn alle drie degelijke stukken, die van kennis van het vak getuigen. Na grondige bespreking heeft de Academie besloten deze drie stukken op gelijken voet te bekronen, te weten de antwoorden met de kenspreuken ‘Words! Words! Words!’, ‘Arbeid’ en ‘Labore et Constantia’. De Academie heeft zich bij dat voorstel aangesloten. De schrijver van ‘Words! Words! Words!’ is de heer Prosper Verbaere, typograaf, te Brussel. ‘Arbeid’ is het werk van de heeren Albrecht en Leo Boucherij, boekdrukkers, te Antwerpen. Het doet mij een waar genoegen onzen geachten collega den heer Jan Boucherij geluk te mogen wenschen, met de welverdiende onderscheiding, die heden zijne twee zoons is te beurt gevallen. (Toejuiching.) Het antwoord met motto ‘Labore et Constantia’ doet eer aan zijne schrijvers de heeren A. Quicke, leeraar in Germaansche talen te Andenne, en G. Quicke, proevenlezer, te Brussel. De heeren prijswinnaren worden verzocht het hun toegekende diploma te komen ontvangen.
*** | |
[pagina 544]
| |
De prijswinnaren ontvangen daarop, uit handen van den heer Bestuurder, het diploma aan hun bekroond werk toegekend. Zij worden door de heele vergadering hartelijk toegejuicht. *** De Bestendige Secretaris geeft vervolgens verslag over de werkzaamheid van het Van de Ven-Heremans' Fonds. Vooraleer daartoe over te gaan, meent hij, namens de Academie de innige spijt zijner Medeleden te moeten uitdrukken, omdat de Z.E. Pater Van de Ven, S.J., de milde stichter van het Fonds, welke verleden jaar de Plechtige Vergadering met zijn hoogst gewaardeerde tegenwoordigheid geliefde te vereeren, dit jaar verhinderd is de Plechtigheid bij te wonen. De Academie had dit jaar het genoegen niet, zich vereerd te zien met het aanbod van verhandelingen, ter opname onder de uitgaven van het Van de Ven-Heremans' Fonds. De stichting van den hooggeachten Pater Van de Ven, S.J., heeft echter verschillende studies op wetenschappelijk gebied uitgelokt, aanvankelijk voor het Fonds bestemd, maar die, uit hoofde van hunne beknoptheid, liefst in onze Verslagen en Mededeelingen werden opgenomen. Wij noemen van den heer Dr. A.-J.-J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium te Gent, een Scheikundige | |
[pagina 545]
| |
en bacteriologische studie over de Oesters, en van denzelfden geleerde, met medewerking van de heeren J. Masson en L. Bosmans, eerst eene verhandeling over den Invloed van hulpmeel en hulpgist op de broodgisting, en vervolgens eene studie Over de werking van koolhydraten op de gisting van het brooddeeg.
Dit jaar werd de stichting van het Fonds, door een bijzondere bekendmaking, ter kennis der studeerende jeugd in Noord- en Zuid-Nederland gebracht. De Academie ziet dan ook met het meeste vertrouwen de toekomst te gemoet. Naar vriendschappelijke mededeelingen, die tot ons zijn gekomen, zullen binnenkort nog verschillende werken van jonge geleerden voor het Van de Ven-Heremans' Fonds worden aangeboden. Overigens, van den genoemden heer Dr. A.-J.-J. Vandevelde mogen wij reeds een uitgebreide studie verwachten, getiteld Het Water in het dagelijksch leven: gerust hopen wij, dat zij den Schrijver en tevens onze Koninklijke Instelling evenveel eer zal aandoen.
***
Nu spreekt de heer Gailliard van de inrichting van het Karel Boury-Fonds, gesticht naar den naam van Karel Boury, uit Brugge, door dezes edelmoedige zusters de hooggeachte juffrouwen Sophie en Marie Boury, welke onlangs overleden zijn: | |
[pagina 546]
| |
Mevrouwen, Mijne Heeren,
Eerbiedig breng ik, in naam der Koninklijke Vlaamsche Academie, een laatste en weemoedige hulde aan twee diepbetreurde wezens, sedert onze laatste Plechtige Vergadering overleden, de hooggeachte Juffrouwen Sophie en Marie Boury, uit Brugge, welke onze Koninklijke Instelling met haar eerste fonds, het Karel Boury-Fonds, op de mildste wijze hebben begiftigd. Juffrouw Marie Boury stierf te Brugge den 11 December 1907. Hare oudere zuster, Juffrouw Sophie Boury, volgde haar ten grave den 12 Maart van dit jaar. Aan die echt Vlaamsche en deugdrijke vrouwen, heeft de Academie de heuglijke stichting van dit eerste Fonds te danken. Wel had hun Broeder, de heer Karel Boury zaliger, griffier van het Vredegerecht te Brugge, zijne geboortestad, meermalen den wensch geuit een fonds van fr. 10.000 in de Academie te stichten, ter verspreiding van het Vlaamsche lied, - maar het werd hem niet gegund dien edelaardigen wensch verwezenlijkt te zien: de man werd immers door de dood schielijk aan de zijnen ontrukt, op 21 Juli 1895. Karel Boury, een voorbeeldig burger, tevens een oprechte Vlaming, getrouw aan Vlaamsche taal en aan Vlaamsche zeden, was een der warmste, een der meest overtuigde vrienden en voorstanders der Koninklijke Vlaamsche Academie. | |
[pagina 547]
| |
Zijn wensch werd echter door zijn waarde Zusters niet vergeten, en kort na het overlijden van den betreurden vriend, mocht zich de Academie over de stichting van het Karel Boury-Fonds verheugenGa naar voetnoot(1). Door het afsterven van Juffrouw Sophie Boury is de Academie nu in bezit van de haar gelegateerde som getreden. Derhalve rust voortaan op haar de zware plicht de edelmoedige inzichten van Karel Boury uit de voeren. Wat de brave man door het stichten van zijn Fonds beoogde, was de uitbreiding der Vlaamsche taal en der Vlaamsche zeden, inzonderheid door het aanmoedigen van het dichten en verspreiden van Vlaamsche liederen, gesteld op liefelijke, eenvoudige, gemakkelijke en zangerige wijzen. Onze Koninklijke Instelling zal niets verzuimen, dat strekken kan om die heilzame inzichten te verwezenlijken. Moge zij in haar doen en streven slagen, nu vooral dat ons Vlaamsche Volk, onze Vlaamsche jongens en meisjes, zooveel onvlaamsch zingen, dat een hooggestemd gemoed met droefenis vervult! Voor Karel Boury en zijn edele Zusters zal het een welverdiende eer zijn, daaraan te hebben gedacht!Ga naar voetnoot(2).
*** | |
[pagina 548]
| |
Daarna stelt de Bestendige Secretaris de geachte Vergadering in kennis met den uitslag van den Driejaarlijkschen Prijskamp voor Nederlandsche Tooneelletterkunde (tijdvak 1904-1906), waarvan, sedert het jaar 1886, de beoordeeling aan de Koninklijke Vlaamsche Academie is opgedragen:
Bij koninklijk besluit van 2 October 1886, werd aan de Koninklijke Vlaamsche Academie de hoogst vereerende taak opgedragen, voortaan den Driejaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche Tooneelletterkunde te beoordeelen. Van 10 Juli 1858 dagteekent de inrichting van dien wedstrijd, wier instelling alsdan met een waar genoegen door het Vlaamsche Land werd begroet. Immers, al wie den heilzamen invloed besefte, dien een degelijk Vlaamsch tooneel op het volk uitoefenen kan, moest er zich in verheugen, dat de Regeering hare krachtige medewerking tot dezes opbeuring verleenen wilde. Het mocht ook een voortreffelijke gedachte heeten, onze nationale schrijvers aan te wakkeren, voor hunne tooneelwerken de voorkeur te geven aan onderwerpen, die aan de geschiedenis van ons dierbaar vaderland en aan de zeden van ons wakker en deugdrijk Vlaamsche Volk zouden zijn ontleend. ‘Groot is het belang dat het Vlaamsch tooneel inboezemt. Echter kan men niet betwisten,’ - aldus staat te lezen | |
[pagina 549]
| |
in een stuk van onze Koninklijke Instelling uitgaande, - ‘ dat onze schouwburg onder den invloed van vreemde tooneelen gesticht werd. Ernstige maatregelen dienen genomen te worden, om op ons vaderlandsch tooneel een oorspronkelijken, eigenaardigen stempel te drukken.’ Ook schreef de Academie, reeds ten jare 1887, een wedstrijd uit voor het opstellen van eene Verhandeling over het hedendaagsch Nederlandsch Tooneel in België. Aan de mededingers werd gevraagd, ‘na een bondige historische inleiding, de maatregelen te onderzoeken, sedert 1830 ter opbeuring van dit tooneel genomen, en den weg aan te duiden, dien de schrijvers dienen te volgen om aan hunne gewrochten eene vaderlandsche, degelijke en oorspronkelijke richting te geven’. Hoe jammer, dat die wedstrijd onbeantwoord is gebleven!
Voor het laatst vervallen tijdperk van den wedstrijd (1904-1906), werd de prijs door de jury aan den heer Raphaël Verhulst, uit Antwerpen, toegekend. Ik acht mij gelukkig er aan te mogen herinneren, dat de heer Verhulst ook in het jaar 1903 de eer genoot, den prijs voor het 16de tijdvak weg te dragen, met zijn wel bekend en heerlijk treurspel Jezus de Nazarener. Van dit merkwaardig gewrocht mocht alsdan de Jury getuigen, dat het ‘zoo wel om de majesteit van het onderwerp, als om den adel der gevoelens, | |
[pagina 550]
| |
de degelijkheid der bewerking en de schoonheid der taal’, al de toen ingezonden werken merkelijk overtrof. Voor het Bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie is de bekroning van den heer Raphaël Verhulst een welkome gelegenheid om, als gevolg op eene beslissing in 1905 genomen, hem, in naam der Academie, een verguld eeremetaal en tevens een diploma te schenken. Ik heb de eer den gevierden prijswinnaar te verzoeken, de hem geschonken onderscheidingen te komen ontvangen.
De heer Raphaël Verhulst ontvangt daarop, uit de handen van den weledelgeboren heer Gouverneur der Provincie, het diploma met verguld eeremetaal, hem door de Koninklijke Vlaamsche Academie vereerd.
***
Eindelijk deelt de Bestendige Secretaris aan de Vergadering den uitslag mede van de verkiezingen, door de Academie sedert hare laatste Plechtige Vergadering gedaan:
De Academie had, sedert hare laatste Plechtige Vergadering, het afsterven te betreuren van Dr. Johan-Hendrik Gallée, professor aan de Hoogeschool te Utrecht, den 21 Juli 1893 tot buitenlandsch eerelid onzer Koninklijke Instelling | |
[pagina 551]
| |
verkozen en den 4 Februari laatstleden te Utrecht overleden. Dr. Gallée was een man van buitengewoon talent en van groote verdienste. Daarvan getuigen de vele werken door hem uitgegeven op het gebied der oud-Germaansche en vergelijkende taalstudie alsook der Nederlandsche dialecten.
In de laatste vergadering (17 Juni) der Academie, hebben de jaarlijlksche verkiezingen plaats gehad. Tot vervanging van hoogleeraar Dr. C. Lecoutere, thans werkend lid, werd Dr. Leo Goemans, opziener van het Middelbaar Onderwijs, te Leuven, verkozen. De heer Dr. Gustav Roethe, gewoon hoogleeraar in ‘Deutsche Philologie’ aan de Koninklijk-Keizerlijke Universiteit te Berlijn, werd tot buitenlandsch eerelid verkozen, tot vervanging van den betreurden Dr. Gallée. Die heeren wezen welkom in ons midden!
***
De heer Bestuurder richt ten slotte tot de Vergadering de volgende woorden:
Nu blijft er mij nog over, den dank der Academie te betuigen aan al degenen, die belang genoeg in onze werkzaamheden stellen, om onze openbare zitting met hunne tegenwoordigheid te willen vereeren: den Hoogedelen Heer Gouver- | |
[pagina 552]
| |
neur Baron de Kerchove d'Exaerde, de heeren Eeckhout, Delcroix en Verstraete, afgevaardigden van de Weled. heeren ministers Baron Descamps, Schollaert en Delbeke; kanunnik Segers, afgevaardigde van Z.D.H. den Bisschop van Gent, - en die ik ook wel niet dan bij name ken, de heeren volksvertegenwoordigers, senators, hoogambtenaren van het Bestuur, van de Geestelijkheid en van het Leger, leeraren, advocaten, studenten, de hoop der toekomst, alsook en vooral de vertegenwoordigers der drukpers, die zoo krachtig medewerken tot ondersteuning onzer nationale zaak. En (neen, ik had het niet vergeten; ik wil eindigen gelijk ik begonnen ben) ik dank de aanwezige dames die zich, ter wille van de goede zaak, de moeite getroostten om onze anders nog al strenge feestzitting met hunne tegenwoordigheid te komen opluisteren. Moge in volgende jaren hun voorbeeld vele navolgsters vinden!
Ik verklaar de jaarlijksche openbare zitting der Academie gesloten.
De vergadering werd te 12 1/2 gesloten. |
|