3. Den schrijver ontbreekt vooral critische geest.
Er is schier niets van hem zelf. Al de citaten - en er zijn er veel! - komen uit de werken van Rooses, Coopman, Claeys, enz. Dat ontneemt alle oorspronkelijkheid aan deze levensbeschrijving.
4. De schrijver schijnt niet weinig moeite gedaan te hebben om zijn werk te rekken. Vandaar al die uitweidingen, die afwijkingen van de hoofdzaak (over Vervier, Willems, De Hoon, Conscience, ons wetboek, enz.).
5. De taal laat heel wat te wenschen over.
Ik schuif aan kant de dialectische strekking (zal ik maar zeggen) van den schrijver. Enkele voorbeelden: ‘Als ik van haar las...’ - ‘Wij zegden...’ - ‘naarzien...’ - ‘ingeslegen...’ - ‘bijgedregen...’ - ‘te vrijen gong...’ - ‘wierd voor werd, enz. enz.
6. Eenige onnauwkeurigheden vindt men in het werk van den heer Steghers.
Het gedicht van Bilderdijk heet Gibeon en niet Gideon.
‘Onze taal door Willem I verdrukt’! ‘Ghoete’ voor Goethe, enz.