Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1907
(1907)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 415]
| |
Plechtige vergadering van 30 Juli 1907
| |
[pagina 416]
| |
De heeren Dr. Hansen, Mr. Edw. Coremans en J. Helleputte, werkende leden, alsook Mr. Paul Bellefroid en Dr. Eug. van Oye, briefwisselende leden, hebben laten weten dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen. ***
Vereeren de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid, de heeren: Baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen; - Alfr. Delcroix, ambtenaar aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, afgevaardigde van den Weled. Heer J. de Trooz, minister van Binnenlandsche Zaken, hoofd van het Kabinet; - Em. Braun, burgemeester der stad Gent; - Z.E. kanunnik Segers, aartsdiaken, als vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr. den Bisschop van Gent; - A. Ligy, generaal-majoor der Burgerwacht; - A. Vercruysse, senator; - J. van der Linden, beheerder-opziener der Hoogeschool; - E. de Bie, raadsheer bij het Hof van Beroep; - C. de Heem, hoofdingenieur-bestuurder van Bruggen en Wegen; - K. Stassinet, majoor-bevelhebber van de artillerie | |
[pagina 417]
| |
der Burgerwacht; - S. Hertog, rabbijn der Israëlitische kerk; - A. Siffer, K. Lybaert en P. Zenner, gemeenteraadsleden; - H. Logeman, P. Mansion en C. de Bruyne, hoogleeraren; - A. de Groote, substituutkrijgsauditeur; - A. van Herstraeten, hoofdschoolopziener; - L. Loos, kantonale schoolopziener, te Oudenaarde; - Am. Cassiers, opperdeken der stad Gent; - E.H.E. Soens, Dr. V. Fris en Dr. L. van Puyvelde, leeraars aan het Koninklijk Atheneum; - Fl. van Keirsbilck en Lambrecht Lambrechts, leeraars aan de Rijksnormaalschool; - Eerw. heeren R. Goethals, O. Eeckman, Bruggeman en Audenaert, leeraars aan het St.-Lievensgesticht; - Edg. Dobbelaere, secretaris der Vlaamsche Balie; - V. van der Haeghen, stadsarchivaris; - Herm. Ronse, bestuurder der Hofbouwschool van den Staat; - Eerw. Paters Axters en Schippers, der Societeit Jesu; - Ph. de Munnynck, G. d'Hondt, Pol. Maes, Oct. Steghers, Joz. van Hoorde en Jan Verschueren letterkundigen; - Dr. Remouchamfs en Dr. Stocké, geneesheeren; - Eg. de Backer en Gabriel de Moor, apothekers; - Mrs. L. Willems, van | |
[pagina 418]
| |
der Mensbrugge en Th. van Hauwermeiren, advocaten; - A. van der Schelden, drukkeruitgever; - verder de heeren vertegenwoordigers van: Fondsenblad, Gazette van Gent, Het Volk; - Vlaamsche Gazet en Laatste Nieuws (van Brussel); - Bien public, Flandre libérale, Journal de Gand en Le Matin (van Antwerpen); - verder nog Mevr. J.W. Muller en een veertigtal dames, alsook verschillende heeren geestelijken, theologanten, studenten en letterkundigen.
***
De heeren Wilfried Siffer, Victor Vermast en Ivo de Vreese waren zoo goed, zooals de voorgaande jaren, als Commissarissen dienst te doen in de zaal. - De heer J. Ballion, vroeger ook Commissaris bij de plechtigheid, was dit jaar verhinderd dien last aan te nemen. ***
De heer Karel de Flou, bestuurder, opent de vergadering:
Mevrouwen, Mijne Heeren,
Ik verklaar de jaarlijksche openbare zitting der Koninklijke Vlaamsche Academie geopend. | |
[pagina 419]
| |
Alvorens met de aangekondigde werkzaamheden aanvang te nemen, moet ik een eersten plicht vervullen, met, namens de Academie, een woord van dank te richten tot den weled. Baron R. de Kerchove d'Exaerde, Gouverneur der Provincie, wien het behaagd heeft de feestzaal van het Gouvernementshotel te harer beschikking te stellen. Dank zeg ik ook aan het geëerde publiek, dat zóó talrijk hier aanwezig is, en waaronder het schoone geslacht zoovele vertegenwoordigers telt, dat er de feestzaal oprecht verheugend uit ziet. Aan waardigheidsbekleeders en andere voorname personen, die ons door hunne aanwezigheid een blijk van waardeering geven, ontbreekt het evenmin. Aan allen zij hartelijk dank betuigd! Doch, nu is het méér dan tijd geworden het woord te verleenen aan den Heer Bestendigen Secretaris, die kennis zal geven van de ingekomen stukken.
Vanwege verschillende hooggeachte personen, zegt de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, heeft het Bestuur der Academie schriftelijk bericht ontvangen, dat het hun ten zeerste spijt deze Plechtige Vergadering niet te kunnen bijwonen. Het zijn de Heeren: J. De Trooz, minister van Binnen- | |
[pagina 420]
| |
landsche Zaken, hoofd van het Kabinet, die zich echter laat vertegenwoordigen door den heer Alfred Delcroix, ambtenaar aan zijn Departement; - Baron Descamps, minister van Wetenschappen, Letteren en Kunsten; - Liebaert, minister van Financiën; - J. Helleputte, ons hooggeacht medelid, minister van Spoorwegen en waarnemend minister van Landbouw; - Staatsminister P. Tack, lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers; - F. Schollaert, voorzitter der Kamer van Volksvertegenwoordigers; - C. van Overbergh, algemeen bestuurder bij het Ministerie van Wetenschappen, Letteren en Kunsten; - luitenant-generaal Baron C. Greindl, opperbevelhebber der Burgerwacht voor de provinciën Oost- en West-Vlaanderen; - Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, die evenwel, tot bewijs van het belang dat hij in de werkzaamheid der Koninklijke Vlaamsche Academie stelt, zich op de plechtigheid door zijn groot-vicaris, den Z. Eerw. Heer kanunnik Segers, deken van het Kapittel van Sint-Baafs, laat vertegenwoordigen; - generaal-majoor Graaf F. van der Stegen de Putte, bevelhebber van de tweede brigade Ruiterij; - Baron | |
[pagina 421]
| |
Ruzette, gouverneur der provincie West-Vlaanderen; - J. Peeters-Lacroix, dienstdoende gouverneur der provincie Antwerpen; - Jules Lammens, oud-senator; - De zeer E.H. Pater van de Ven, te Aalst, wien de Academie de stichting van het Vande Ven-Heremans' Fonds, te danken heeft; - Thomas, rector der Gentsche Hoogeschool; - D. Berten en E. de Bast, raadsheeren bij het Hof van Beroep; - H. Boddaert, provincieraadslid; - Gustaaf Claeys Boúúaert, oud-provincieraadslid; - kolonel-adjunct bevelhebber Nenquin, van het 2de linie-regiment; - hoogleeraar L. de la Vallée Poussin; - Z.E. kanunnik A. de Bock, vicaris-generaal van Z.D.H. Mgr. den Bisschop van Gent; - Eerw. Pater C. de Beck, S.J.; - E.H.J. Crombé, pastoor van Sinte-Anna; - E.H.F. Cap, pastoor van Sint-Amandsberg; - J.H. Laatsman, predikant bij de Vlaamsche Gemeente der Belgische Evangelische Kerk; - L. Goemans, opziener van het Middelbaar Onderwijs, te Leuven; - O. de Grave, eere-griffier der provincie Oost-Vlaanderen; - A. Vermast, bestuurder der Middelbare School; - A. van Werveke, conservator van het Museum van | |
[pagina 422]
| |
Oudheden en van het Museum van Steenen Voorwerpen; - Dr. A.-J.-J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium; - Oscar Roels, leeraar aan de Koninklijke Muziekschool.
***
Nu verleent de heer Bestuurder het woord aan den heer Prof. Dr. Muller, ons hooggeacht buitenlandsch eerelid, een welbekend figuur in de geleerde wereld. ‘De heer Dr. Muller’ - zegt de heer K. de Flou, - ‘zal ons heden spreken over de Spelen van den Brugschen rederijker Cornelis Everaert, die hij zoo grondig bestudeerd heeft, ter gelegenheid van zijne volledige uitgave der werken van dien Schrijver’.
De heer Dr. Muller komt aan het woord en spreekt over ‘Cornelis Everaert's Spelen, als spiegel van de maatschappelijke toestanden zijns tijds’. (Zie beneden blz. 433-491.) De 35 spelen door dezen Brugschen rederijker uit de eerste helft der 16de eeuw geschreven en door Spreker in vereeniging met Prof. Scharpé uit Leuven, uitgegeven, | |
[pagina 423]
| |
hebben bovenal belang voor de geschiedenis, niet alleen onzer letterkunde, maar ook der maatschappelijke toestanden in dien tijd. Twaalf dier spelen handelen, in den gewonen allegorischen vorm der spelen van sinne, over de kwijnende welvaart, de werkeloosheid, de lage loonen, de hooge prijzen, kortom de armoede en ellende des volks, gelijk Spreker, door de ontleding van een enkel spel als voorbeeld, aantoonde. De blijkbare waarheid der schildering, de echtheid van het gevoel van den dichter, zelf voller en verver, treft en ontroert ook den hedendaagschen lezer, terwijl de levendige dialoog en de echte volkstaal vooral der sinnekens aan deze spelen ook literair-historische waarde geven: het is waarlijk nationale, democratische gemeenschapskunst. Spreker liet door enkele voorbeelden zien hoe Cornelis Everaert de oorzaken dier ellende ziet, vooreerst in de eindelooze oorlogen door Karel V gevoerd, die het volk met telkens grooter nadruk om vrede doen vragen; maar ook in de veranderde economische omstandigheden: het innerlijk verval van Brugge, gevolg van de opkomst van de Engel- | |
[pagina 424]
| |
sche wolnijverheid, de Antwerpsche handel, en ook de ‘nieuwe draperie’ van het platteland: kortom de overgang van de middeleeuwen tot den nieuwen tijd ook op dit gebied. Ten slotte deed Spreker uitkomen hoe moeilijk het is Everaert's eigen meening en oordeel over deze toestanden te begrijpen. Zijne stukken zijn niet alleen vol roerende klachten, maar zij vloeien ook over van bittere spot en hoon, vlijmende satire en ironie; hier en daar doen zij denken aan een sociaaldemocratisch geschrift uit onze dagen, aan een tooneelspel als van Heyermans: het is sociale tendenz-literatuur. En toch, wanneer het er op aankomt uit die klachten en aanklachten de voor de hand liggende gevolgen te trekken, eischen te stellen, haalt Everaert bakzeil en zingt een palinodie. De critiek der sinnekens wordt ten slotte gebrandmerkt als voortvloeiende uit onzuivere bron, en aan 't eind der spelen worden zij òf verjaagd òf tot zwijgen gebracht, - òf wel zij bekeeren zich plotseling, evenals de morrende arbeiders, en stemmen in met den lofzang ter eere der christelijke deugden, die de bestaande toestanden verdedigen of vergoelijken, en met de aanma- | |
[pagina 425]
| |
ning tot ‘patiencie’. Een oproerkraaier is Everaert niet, wil hij ook niet zijn; tegenover de wereldlijke en kerkelijke overheid durft, maar wil hij ook eigenlijk zijn critiek niet handhaven; te goeder trouw tracht hij ten slotte, als een geloovig Christen, te berusten in de benarde omstandigheden, die zijn gemoed wel in opstand brengen, maar die hij toch noch verbeteren, noch ook afdoende verklaren kan; alles moet toch voortkomen uit de menschelijke zonde. Eene oplossing van het vraagstuk, en desnoods van zijne tegenstrijdige aandoeningen, heeft hij niet gevonden. Hij is geen martelaar, maar een kind zijns volks en zijns tijds, een Christen-democraat. Als zoodanig stelde Spreker Everaert ten slotte naast en tegenover zijn tijd- en stadgenoot, den Christen-humanist J.L. Vives.
‘De Academie,’ - zegt de heer Bestuurder - ‘en de geheele Vergadering met haar, wenscht Prof. Dr. Muller geluk met zijne voortreffelijke studie over Cornelis Everaert en zijne werken. Dat stuk zal in de Verslagen en Mededeelingen der Academie worden opgenomen.’
*** | |
[pagina 426]
| |
Het woord is thans aan den heer Edw. Gailliard, bestendigen secretaris, om den uitslag der wedstrijden door de Academie voor het jaar 1907 uitgeschreven bekend te maken, tevens om over de werkzaamheid van het Van de Ven-Heremans' Fonds verslag uit te brengen, en eindelijk om den uitslag der verkiezingen sedert de laatste Plechtige Vergadering mede te deelen:
Zeven prijsvragen werden voor het jaar 1907 door de Koninklijke Vlaamsche Academie uitgeschreven. De Academie betreurt ten zeerste, dat alleen vier daarvan beantwoord werden, namelijk de prijsvragen over het Landbouwbedrijf, over de Zuidnederlandsche Folklore, over Onderwijs en over Geschiedenis.
Om verschillende redenen kon het ingezonden antwoord over het Landbouwbedrijf niet in aanmerking komen. De Academie heeft echter beslist, dat de vraag voor het jaar 1909 zal aangehouden worden, en zij heeft, op bepaalde voorwaarden, den schrijver van het ingekomen stuk de toelating vergund zijn handschrift terug te halen.
Uit de verslagen van de heeren keurders over het antwoord op de vraag betrekkelijk de Geschiedenis van het onderwijs in België tijdens de Fransche | |
[pagina 427]
| |
overheersching en onder de regeering van Willem den Ie, blijkt dat het werk van den inzender wezenlijk groote verdienste heeft: te veel leemten komen er evenwel in voor en, jammer genoeg, in het opzicht van de taal, laat het stuk veel te wenschen over. De Academie heeft zich derhalve bij het voorstel aangesloten de vraag voor een volgend jaar aan te houden en dit voorstel naar de Commissie voor Prijsvragen verzonden.
Minder gunstig was het oordeel der heeren verslaggevers omtrent het antwoord op de uitgeschreven prijsvraag, voor het opstellen van eene Geschiedenis van België ten dienste van het Middelbaar Onderwijs. De drie verslaggevers verklaarden eenparig, dat aan het ingezonden antwoord de uitgeloofde prijs niet kon toegekend worden.
Met het antwoord op de prijsvraag over Folklore was het, God lof! beter gesteld. De Academie had gevraagd: Een zoo volledig mogelijk Geographisch Sagenboek, met inbegrip der legenden, van Vlaamsch-Brabant. Aan den wensch onzer Koninklijke Instelling werd ruimschoots alle voldoening gegeven. Van het lijvig handschrift, dat ter beantwoording werd ingezonden, mocht immers de heer Coopman, eerste verslaggever zeggen, dat het zoo vernuftig gerangschikt was, zoo kiesch en zoo keurig behandeld, dat deze verzameling tot model kan dienen voor verder uit te schrijven prijsvragen van denzelfden aard. Met | |
[pagina 428]
| |
den meesten lof lieten zich insgelijks de andere verslaggevers, de heeren Amaat Joos en Prof. Dr. C. Lecoutere over bedoeld handschrift uit. Ook stelden alle drie aan de Academie voor, het ingekomen antwoord te bekronen, dat ‘een bewonderenswaardig werk mag geheeten worden, dat blijk geeft van uitnemenden ijver, groote belezenheid en uitgebreide kennis der Folkloristische literatuur’. Ik acht mij gelukkig aan de geëerde Vergadering te mogen mededeelen, dat de schrijvers van het door de Academie met goud bekroonde werk zijn de heer A. de Cock, letterkundige te Brussel, die door onze Koninklijke Instelling, in hare vergadering van 19n dezer, tot briefwisselend lid werd verkozen, en de heer Is. Teirlinck, leeraar te Sint-Jans-Molenbeek, oud-briefwisselend lid der Academie, die, sedert de inzending van het antwoord tot werkend lid werd benoemd. Met een innig genoegen voeg ik hierbij, dat de heeren A. de Cock en Is. Teirlinck reeds ten jare 1901 door de Academie bekroond werden voor hun meesterlijk werk over de Kinderspelen in Zuid-Nederland, waarvan het zevende en voorlaatste deel onlangs van de pers kwam, en dat de heer Is. Teirlinck in het jaar 1903 nogmaals bekroond werd voor zijn Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, thans ter pers, dat ‘een kostbare bijdrage tot de studie onzer Zuidnederlandsche | |
[pagina 429]
| |
dialecten zijn zal, en tevens een schat voor den woordvorscher’Ga naar voetnoot(1).
De prijswinnaren, de heeren A. de Cock en Is. Teirlinck, ontvangen daarop, uit handen van den heer Bestuurder, elk een exemplaar van het diploma aan hun bekroond werk toegekend. De Vergadering juicht ze hartelijk toe,
De Bestendige Secretaris zegt verder:
Met een waar genoegen breng ik verslag uit over de werkzaamheid van het Van de Ven-Heremans' Fonds, waarvan de Koninklijke Vlaamsche Academie de stichting aan de edelmoedigheid van den zeer Eerw. Pater Van de Ven, S.J., verschuldigd is. Dit jaar zijn de Nrs 3 en 4 van dit Fonds verschenen, te weten een goed bezorgde verhandeling door den heer Mr. Karel van Acker zoon over de Staatsinstellingen van België, en een merkwaardige wetenschappelijke uitgave Over Melk en Melkvervalsching: Eene studie tot voorlichting van burger en ambtenaar, door den heer Dr. A.J.J. Vandevelde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium te Gent. | |
[pagina 430]
| |
Pas had de Plechtige Vergadering verleden jaar plaats gegrepen, of de Koninklijke Vlaamsche Academie had een zware beproeving te ondergaan, door het zoo vroegtijdig afsterven van haar geacht medelid den gemoedelijken en gevoeligen Vlaamschen dichter Alfons Janssens, die den 1n September 1906 te Lucern in Zwitserland overleden was.
Kort daarop, den 4 November, werd haar nogmaals een harer oudste werkende leden door de dood ontnomen, Dr. Amand de Vos, meer onder den naam van Wazenaar in de letterkundige wereld bekend, een man van groot talent, die onder de Nederlandsche schrijvers een eervolle plaats had ingenomen.
Den 14 November daaropvolgend, stierf te Bussum, in Noord-Nederland, een van onze verdienstelijkste buitenlandsche eereleden, de heer H.-J. Schimmel, de welbekende romanschrijver, die sedert 1897 deel van ons Genootschap uitmaakte.
Welhaast moest weêr een hoogst gevoelig verlies de Koninklijke Vlaamsche Academie treffen: den 24 Maart 1907 werd inderdaad uit haar midden ontrukt haar hooggeacht werkend lid Baron de Bethune, de diepbetreurde gouverneur der provincie West-Vlaanderen, van wiens wakkere medewerking de Vlaamsche Academie op het ge- | |
[pagina 431]
| |
bied der middelnederlandsche taal en letteren zoo veel mocht verwachten.
Aan onze dierbare en steeds betreurde afgestorvenen, aan die ons te vroeg ontvallen medewerkers, breng ik een laatsten groet, als een eerbiedige hulde onzer innige dankbaarheid voor de vele diensten door hen aan onze Koninklijke Instelling bewezen.
Tot vervanging van de heeren Janssens, Dr. de Vos en Baron de Bethune, werden de heeren Dr. Hugo Verriest, Is. Teirlinck en hoogleeraar Dr. C. Lecoutere tot werkend Lid verkozen. In hare vergadering van 19 Juni werden de heeren Frank Lateur en A. de Cock tot briefwisselend lid verkozen, en Prof. P.-J. Blok, uit Leiden, tot buitenlandsch eerelid. Ik heet die heeren welkom in ons midden. Ik ben overigens overtuigd, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie steeds op hunne krachtige medewerking zal mogen rekenen.
***
De heer Bestuurder richt ten slotte tot de Vergadering de volgende woorden:
‘Nu rest mij nog een laatste plicht te vervullen, namelijk de erkentelijkheid der Academie te betuigen aan allen, die deze vergadering met | |
[pagina 432]
| |
hunne aanwezigheid vereerd hebben en zoodoende bewijs gaven van hunne belangstelling in de werkzaamheden van ons koninklijk Genootschap. Met name moet ik dank betuigen aan de weledele heeren Gouverneur Baron de Kerchove d'Exaerde; Alf. Delcroix, afgevaardigde van den Weled. Minister J. de Trooz; Em. Braun, burgemeester der stad Gent; Kanunnik Segers, vertegenwoordiger van Z.D.H. den Bisschop van Gent; A. Ligy, generaal-majoor der Burgerwacht; A. Vercruysse, senator; J. van der Linden, beheerderopziener der Hoogeschool; raadsheer E. de Bie; hoofdingenieur C. de Heem; majoor K. Stassinet, alsook aan de talrijke heeren gemeenteraadsleden, hoogleeraren, leeraren, burgerlijke en geestelijke overheden hier aanwezig. De Pers is dit jaar door verschillende dagbladen vertegenwoordigd: haar zij een bijzonder woord van dank toegestuurd. Eindelijk, ofschoon het wel in de eerste plaats hadde moeten geschieden, betuig ik den innigen dank der Academie aan al de aanwezige Dames, en inzonderheid aan Mevrouw Muller, die de verre reis uit Utrecht niet ontzien heeft om Ons met hare gewaardeerde aanwezigheid te komen vereeren.
Daarop verklaart de heer de Flou de openbare vergadering der Koninklijke Vlaamsche Academie gesloten. |
|