Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 754]
| |
Koninklijke Vlaamsche Academie, Verslagen, 1906, blz. 755. Lichtdruk Edm. Sacré, Gent.
| |
[pagina 755]
| |
Een nieuw fragment van Lodewijk van Velthem's ‘Spiegel Historiael’.Dit nieuw fragment van Lodewijk van Velthem's Spiegel Historiael, waarvan op de volgende bladzijden een afdruk voorkomt, bestaat uit een dubbel blad perkament, dat onlangs ontdekt werd in een foliant van de bibliotheek der Leuvensche hoogeschool. Het zat daar als achterste schutbladGa naar voetnoot(1) vastgelijmd in een exemplaar der Parijsche uitgave van 1544 van de Opera Omnia van den hl. Epiphanus (310-403)Ga naar voetnoot(2), met welk werk nog een ander van theologischen inhoud werd samengebondenGa naar voetnoot(3). Dit boek heeft vroeger deel uitge- | |
[pagina 756]
| |
maakt van de bibliotheek van het Collegium Atrebatense of het ‘Atrechts college’, een der talrijke ‘Colleges’ van de oude universiteitGa naar voetnoot(1); dat blijkt uit den lederen band zelf, waarop het wapen van dit college staat ingeprent, met het opschrift Collegium Atrebatense, alsmede uit eene aanteekening op het titelblad van eerstgenoemd werk: Bibliotheca Collegij Atrebatensis. Ons blad perkament is eigenlijk een stuk van een in tweeën geplooid vel, dat het binnenste van een katern geweest is; de rechter kant en de bovenste zijde zijn afgesneden, ten gevolge waarvan aan elke kolom bovenaan negen of tien regels ontbreken. Het meet nu nog 325 millim. bij 217 (grootste breedte); op elke zijde staan twee kolommen van elk omtrent 40 verzen. Blijkens het schrift, dat regelmatig, duidelijk en goed leesbaar is, moet dit hs. uit het midden van de 14de eeuw dagteekenen. Het fragment is te klein van omvang om vele eigenaardigheden te vertoonen; de voorkomende afkortingen zijn de gewone voor m en n, voor er, ar en aer, voor et, con (oste, groot) en quam (q̃m); voorts nog de zeldzamer R's (= ridders) en ged' (= gedaen). | |
[pagina 757]
| |
Ieder hoofdstuk begint met een roode of blauwe hoofdletter, over drie versregels verdeeld, maar zonder eenige versiering. De opschriften der hoofdstukken zijn met zwarten inkt door den kopiïst zelf geschreven; het er bij behoorend cijfer is telkens rood doorstreept (met uitzondering van hoofdst. xlv). Rood doorstreept, elk afzonderlijk, zijn ook de hoofdletters waarmede ieder vers aanvangt.
De tekst van ons fragment, acht kolommen van omtrent 40 verzen, dat is dus ± 320 verzen, op malkaar volgende met achtmaal een kleine leemte van telkens een tiental regels, behoort tot het vijfde boek van Lodewijk van Velthem's Spiegel historiael; hij loopt van ongeveer het midden van het 44e hoofdstuk tot bijna het einde van het 49e. Men weet, dat op deze plaats het teksths., door Le Long uitgegeven, eene nog al aanzienlijke leemte heeft, nl. van het begin van het 42e tot midden in het 46e hoofdstuk. De Gentsche fragmenten, door M. de Vries en E. Verwijs beschreven en uitgegeven in hunnen Spiegel historiael van Maerlant, 3e deel (Leiden, 1863), blz. 455 en vlg., vullen deze leemte gedeeltelijk aan, terwijl naar hunne berekening, er nog omtrent 120 regels blijven ontbreken. Welnu, van die 120 ontbrekende verzen doet ons fragment er ons de kleine helft van aan de hand, nl. 53 regels; dat is wel eene niet onbelangrijke aanwinst. Nieuw zijn: 1o) het einde van het 44e hoofdstuk en het eerste vers van het 45e, waardoor - althans voor het grootste gedeelte - het | |
[pagina 758]
| |
ontbrekende wordt aangevuld van den tekst voorkomende bij de Vries en Verwijs op blz. 459, eerste kolom; 2o) de tweede helft van het 45e hoofdstuk en gedeeltelijk het begin van het 46e, dat volgt, bij de Vries en Verwijs, op den tekst van dezelfde bladzijde, tweede kolom, na v. 40, en alzoo deze gaping vult.
Brengen de vijf zesden van het Leuvensche fragment ons echter geen nieuwen tekst, toch is eene tweede, respect, derde lezing van den bekenden niet onwelkom; immers, al zijn de afwijkingen niet buitengewoon gewichtig, al zijn enkele zelfs minder goed dan de lezing van den uitgegeven tekst, op eenige plaatsen nochtans verdienen zij de voorkeur. Daarom scheen het ons de moeite waard dit stuk bekend te maken, in afwachting dat het worde opgenomen, ten minste voor zoover nuttig zal geoordeeld worden, in Prof. De Vreese's nieuwe uitgave van Velthem's Spiegel. Wij hebben nog alleen op te merken dat deze uitgave zoo getrouw mogelijk den tekst van het hs. weergeeft, met dien verstande, dat de afkortingen opgelost zijn, i en j, u en v naar hunne hedendaagsche klankwaarde gebruikt, hoofdletters en leesteekens aangebracht. Van elke verandering aan de lezing van het hs. is rekenschap gegeven in de aanteekeningen (die veranderingen zijn in den tekst met cursieve letter gedrukt); toevoegingen staan tusschen rechte haakjes.
C. Lecoutere.
Leuven, 20 September 1906. | |
[pagina 759]
| |
Ga naar margenoot+ Wel met .ccc. man
Doe maecten si groot geruchte dan
Al offer .M. hadden gewesen.
Die viande worden doe in vresen
5[regelnummer]
Ende worden daer of te barenteerd
So seere, dat si worden ghesconfierd,
Ende vloen alle dattere was,
Ende lieten also den pas.
Dus wan dien keyser den pas gereet
10[regelnummer]
So datmen daer niet ne street,
Want si .ccc. ofte min
Die vanden berge togen in,
Ende daden se vlien met scanden groot.
Nu vloe dus gheent conroot
15[regelnummer]
Te Florensen waert met haesten,
Want daer doe ten alre naesten
Ghetogen was; daer toghen si in.
Daer ontsagen si den keyser min
Dan si ten passe daden, godweet.
20[regelnummer]
Hier sulsi seggen ghereet
Den keyser te weder stane van al;
Al hebben si voren ghehadt mesval,
Si sullen[t] wreken hier te stat:
‘Want hi es nu in onse gewat
25[regelnummer]
So verre comen, dat verstaet,
Dat hi van hier niet ontgaet’.
| |
[pagina 760]
| |
Hoe die keyser Florensen belach ende haren wijngaert af dede houwen .xlv.Doe dese dus gevloen waren,
So trac die keyser ooc daer naren
Ende volgedem upten voet
Tote Florensen der stede goet,
5[regelnummer]
Ende in enen cloostre bider stat
So nam hi sine herberge na dat.
Daer lach hi in wel te ghemake
Ende visierde in welker zake
Hoe hi die stede mochte winnen.
10[regelnummer]
Te heme ne conste niemen van binnen
Ghecomen no niemen uter stat
Ne conde ontfaren na dat
Ga naar margenoot+ ..............
22[regelnummer]
Men scoot seere ......
Ende warp met bliden grote steene.
Daer wart .i. assaut ghemeene,
25[regelnummer]
Maer hen ha[i]p niet, weet dat wel.
Het was nochtan herde fel
In beeden ziden, uptie ure,
Maer die vesten entie mure
Waren so groot ende so vast,
30[regelnummer]
Dat niet besloot .i. bast
Wat dat si daer ane daden.
Si moetent anders sins begaden,
Sullen sijt winnen, dat weet wel.
Dus laghen si daer altenen rebel,
35[regelnummer]
Tote dat al vertert was mede
| |
[pagina 761]
| |
Dat gheleghen was om die stede,
So dat menne vant wat verteren
Negherande dinc van lijfneren.
Als dit die keyser heeft vernomen
40[regelnummer]
Es hi banderside der stat comen,
Ende heeft daer sijn licgen anevaen
Ende sine viande al daer bestaen
Ende asselgierde alle dage,
Ende leide daer so nouwe lage,
45[regelnummer]
Dat si niewer ne conden uut.
Haren wijngaert ooc al over luut
Dedi houwen vor haer ogen;
Nochtan ne dorren si niet pogen
Ute te comene tenen stride.
50[regelnummer]
Dus lach die keyser tesen tide
Vor die stat met here groot
Ende maket daer omme so bloot,
Datmen gheene dinc daer vant,
Het was ghewoest daer omtrant.
55[regelnummer]
Men hadde waar an slaen die hant.
Die lieden worden seere ghescant
Die omtrent die stat saten;
Si begonden hem ooc seere maten
Die in die stat beleghen waren;
60[regelnummer]
Hadden si gheweten hoe ontfaren,
Som die daer binnen quamen
Ga naar margenoot+ ...........
Ende nieme[n] ne conde verstaen
De... den... gene saen
Die vrouwen mede vander minnen
Dies ic u een deel dede bekinnen
5[regelnummer]
H[i]er voren. Nu hort hier die zake,
| |
[pagina 762]
| |
Waerof dat quam dese sprake.
Rudders waren hier toe vercoren,
Alsic u seide daer te voren,
Dat si den keyser souden bestriden
10[regelnummer]
Vro ende spade in allen tiden
Entie passe so belecgen,
Dat sise hem souden wederseggen,
Ende daer omme was hem te lone
Van edelen vrouwen ende scone
15[regelnummer]
Juweele ende ghiften ghegheven,
Dat si te vroyliker souden leven;
Ende hare minne was hem beheten
Ende atle vrienscap, wildijt weten,
Die vrouwen met lieve mogen doen.
20[regelnummer]
Daer jeghen ne soude gheen occuzoen
Wesen, waert so dat si
Wederstaen mochten den keyser vri,
Dat hi te Rome ne come niet.
Dit was haer ghelof. Nu ziet,
25[regelnummer]
Hoe wel si dat hebben ghedaen.
Ende hier up hebben st ontfaen
Der vrouwen sconede ende up minne.
Maer dese minne dochte mi dinne,
Dat si noch nie in geenen pas
30[regelnummer]
Ne bestreden den keyser vor das;
Ende waer dat si lagen voren
Ende si vanden keyser horen,
Ghingen si vlien eer hem quam noot.
Dese minne dinct mi niet groot,
35[regelnummer]
Ofte si waren alte blode.
Nu seitmen, dat in groten node
Die minne menege hevet brocht,
Daer hi wonder omme heeft gewrocht.
Ooc seitmen, dat soe maket coene
40[regelnummer]
Den man in goeden saysoene
| |
[pagina 763]
| |
50[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ghedaen also scone belof
Van sulken vrouwen alse dat waren,
Ende si mi hadden gegeven daer naren
Hare sconeit up rechte minne,
Ende vort te sine mine vriendinne
55[regelnummer]
Te minen live also vort an,
Ende .1. ruddere ware dan,
Die mi des hadde vermeten,
Ende ict der vrouwen hadde beheten:
Ic hadt gheaventurt dor hare,
60[regelnummer]
Watter mi af comen ware,
Om te blivene in haer minne,
Ende sulke vrouwe daer mede te gewinne;
Dat haddic emmer daer anegaen,
Al hadder mijn leven anegestaen,
65[regelnummer]
Alst ooc hadde bi aventuren;
[Maer] haddic mogen gheduren
[I]nden strijt ende ute comen,
[E]nde mire vrouwen mogen begomen
Eene werf anden strijt vermaert,
70[regelnummer]
Dat ware mi .c. dode waert;
Entie soudic daer omme liden
Met rechte om haer soete verbliden.
Fy! die minne hebben wouden
Ende hem niet dorsten verbouden,
75[regelnummer]
Dat si eens hadden ghestreden
Dor der minnen werdich[ed]en,
Hets wel recht datmense hate
Ende om dese sticken late,
Alst ooc sal met rechten trouwen.
Nu hort vert van den vrouwen.
| |
[pagina 764]
| |
Hoe dese vrouwen die rudders verspraken ende hare sconede weder hiesschen .xlvij.Die vrouwen nu hebben vernomen,
Dat die keyser vort es comen
Tote Florensen met stouten moede,
Ende dat hi leden es al die hoede
5[regelnummer]
Ende alle passe, dat verstaet,
Daer si toe hadden toeverlaet.
Ga naar margenoot+ ..............
16[regelnummer]
Ghine durt nemmeer wanen
Van onser minnen, dat verstaet,
Want uwe blode, vule daet
Heeft u nu vele eeren benomen.
20[regelnummer]
Ghi hadt ghelovet, dat soude comen
Die keyser te Rome nemmermeer;
.iij. passe haddi te lidene meer,
Daer ghine altoos sout weder striden;
Ende ghine dorst sijns niet ombiden!
25[regelnummer]
Ende dese es hi alle nu noch leden
Ende van u ooc ombestreden.
Te Grosset gincdi vlien;
Te Pont Amolle gindi na dien,
Ende vermaet u te wrekene daer;
30[regelnummer]
Ende doe die keyser u quam naer
Vlodi doe te Rome binnen,
Ende daer lieti up u winnen
Tcapitoel vander stede,
Ende daer na die stat ooc mede,
35[regelnummer]
Ende lietene die cardenale dwingen,
Ende moest ooc mede des ghehingen,
Dat menne croonde in die stat;
Ende daer na weder tooch na dat
In u lant wide ende zide,
| |
[pagina 765]
| |
40[regelnummer]
Ende hevet al ghewoest met stride,
Ende es ghevaren met ghewoude
Also verre alsi selve woude.
Ghi die onse sconeit naemt,
Die u te hebbene niet betaemt,
40[regelnummer]
Noch onse minne, dat wel weet,
Nes niet wel an u besteet,
Want ghine sijt niewets wert.
Nu gheeft ons weder nu ter vert
Onse prosent, dat gi hebt nu,
50[regelnummer]
Wi sullent geven, segwi u,
Des keysers rudders, diet al durvechten,
Ende sullen wi hem verplechten
Onser minnen, si u cont;
Si hebbent verdient in alre stont
Ga naar margenoot+ .............
| |
Der rudders antworde hier up dese sprake .xlviij.Deser rudders .c. was,
Die hem beromt hadden das
Ende waren Chatelongeeren,
Ende hadden ghemaect, den vrouwen teren.
5[regelnummer]
Wapijnrocke ende wapine,
Allegader van enen tekine
Ende van ere paruren mede.
Dese, doe si horden ter stede
Dat se die vrouwen dus versprak[en]
10[regelnummer]
Ende hem verweren dese saken,
Antworden si, dat si noch bet
Hare sconeit souden berechten met;
Want nu es hi comen her upt velt
Recht binnen onser ghewelt,
15[regelnummer]
Ende wilde hi hier iet gheduren,
Wi sullen prouven onse aventuren.
| |
[pagina 766]
| |
Hiers noch waer .i. begin gedaen:
Sine weten noch niet sonder waen
Waer ane dat si sijn ghesparret.
20[regelnummer]
‘Ghi hebt nu te lange gemerret,
Spraken die vrouwen alle doe,
Dat es hi, hi es comen toe.
So doedi halen best .i. net
Daer ghise alle vaet hier met.
25[regelnummer]
Wi duchten, si sullen u ontflien,
Dat wi niet ne sulle[n] zien
Van u die grote pongise ende scone;
Maer wi wanen bat dat gone,
Dat ghi niet uut sult trecken durren
30[regelnummer]
(Want ghi sijt van crancken purren)
T[e hem] waert iet te doene.
Maer te vliene sidi coene;
Daer af gheven wi u den prijs.
Wi sien u int vlien herde jolijs.
35[regelnummer]
Entrouwen, ghi hebt recht daer an,
Want ombeidi sijns, weet dan,
Dat ghi gheslegen wezen sout.
Ga naar margenoot+ ..............
43[regelnummer]
Comdi hem bi, ghi sijt verdomt’.
Die rudders antwordden den vrouwen fier:
45[regelnummer]
‘Onser nes maer .c. hier,
Ende haerre es .i. here groot’.
Daer up antwordden die vrouwen bloot:
‘Daer wert noch toe .i. prouven gedaen’.
Alle die vrouwen ghemeenlike zaen
50[regelnummer]
Willen uter stat ombieden
Te prouvene an skeysers lieden
In derre manieren, alsic u
Ter wilen sal seggen nu.
| |
[pagina 767]
| |
Van ere lettren die de vrouwen sendden an skeysers rudders ende die rudders weder toten vrouwen .xlix.‘An edele liede ende vroede,
Crachtich ende stout van moede,
Des keysers rudders, di wi loven
Van alre vromicheden boven!
5[regelnummer]
U groeten die vrouwen van Florensen
Ende ombieden u alse tenen wense
Hare vrienscap ende hare houde,
Ende bidden u, heren, menichfoude,
Dat ghi ons doet ene bede
10[regelnummer]
In alte vrouwen werdichede
Dat wi u bidden sullen ter stont.
Ghi heren, gi rudders, wi doen u cont,
Dat hier .c. rudders sijn binnen,
Die gerne eren souden gewinnen,
15[regelnummer]
Ende ute souden comen jegen u,
In dien dat uwer .c. nu
Comen willen alleene upt velt
Sonder enich ander ghewelt.
Woudt dit doen dor onse bede,
20[regelnummer]
Wi soudens u danken mede
Ende soudens ons beloven zeere’.
Doe dese bodscap quam int here
Wasser daer so vele van dien
Die te stride waert wilden tien,
25[regelnummer]
Dat sire o[m]me vechten wilden vorwaer
Ga naar margenoot+ .............
‘Wi die u in rechter trouwen
Groeten ende doen ooc bekinnen,
Dat wi om loon van uwer minne
Ende vele dor alre vrouwen eere
40[regelnummer]
Willen doen, noch vele meere
Dan gi hebt ons omboden nu.
| |
[pagina 768]
| |
Vrouwen, wi doen verstaen hier u:
Sent hem honderden nu hier uut;
Wi willen verzekeren over luut,
45[regelnummer]
Dat onser maer .lxxx. sullen comen,
Ende willen die .c. heren begomen
Dat hem dat leven rouwen sal.
Ooc willen wi nu zekerheit doen van al,
Dat ons niemen in staden sta
50[regelnummer]
(Hoe so die dinc verga)
Van onsen lieden, verstaet wel dat.
Ooc willen wi, dat uter stat
Hem te hulpen niemen come an.
Dit willen wi blidelike doen dan,
55[regelnummer]
Ghi vrouwen fijn, dor uwe bede
Ende dor uwe minnen te hebne mede’.
Doe dese lettren ane scouwen
Vander stat die edele vrouwen,
Waren sijns blide herde seere,
60[regelnummer]
Ende ghingen met enen curten kere
Toten .c. rudders saen,
Ende daden hem dese dinc ve[r]staen.
Maer sine wildens in ghere maniere
Daer ane vaen. Doe seiden sciere
65[regelnummer]
Die vrouwen: ‘Ghi hebt nu recht;
Hets quaet comen int ghevecht.
Ghevet ons onse sconeit weder saen:
Ghi hebt tsippaus ghenouch gedaen.
Soudere iet baten of sijn comen,
70[regelnummer]
Mer hadt hier wel an vernomen.
Hens niewets wert u vermeten.
Waren si also beseten
Van u als gi hier van hem nu sijt,
Ic weet, dat gi niet lange tijt
|
|