Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 735]
| |
Om eene rede van buiten te leeren.Groot is het getal sprekers die, als zij het woord te voeren hebben, zich niet vergenoegen met hun onderwerp ernstig te overwegen en veelzijdig te beschouwen, maar hunne rede heel en gansch schrijven, om ze daarna stipt van buiten te leeren.... Aan dit stelsel is een erge kant, namelijk dat de spreker gansch gebonden vóor zijne aanhoorders verschijnt en geen gebruik kan maken van de zoete en vruchtbare vrijheid om zich naar de veranderlijke gesteltenis en stemming zijner aanhoorders te schikken, ja, zich door hen te laten ingeven. Meer kwaad wil ik er niet van zeggen, want de sprekers die zoo handelen, zijn menschen van goeden wil: zij aanzien hunne taak als te gewichtig om ze, zonder die volgens hen noodzakelijke voorbereiding, aan te vatten; zij zouden zeker van hun stelsel afzien, konden zij eens de overtuiging krijgen dat zij anders goede, misschien betere uitslagen zouden bekomen. En altijd zal men er velen aantreffen die, wanneer zij vóor hun publiek staan, bij gebrek | |
[pagina 736]
| |
aan wel geleide oefening of zelfs na behoorlijke oefening, de noodige stoutheid, dus de noodige vrijheid van geest missen of met het vlugge vinden van woord en uitdrukking te weinig begaafd zijn. Zoo spreekt Antonin Rondelet, blz. 64, in L'Art de parler:
‘.... La vue effrayante de ces regards inquiets et ardents qui de toutes parts convergent sur l'orateur, le bruit qu'on fait, les marques d'improbation qu'on peut redouter, les applaudissements même qui déconcertent, jusqu'au bruit de sa propre voix qui épouvante. Il y a, en effet, dans ces cironstances accessoires et dans beaucoup d'autres qu'on n'énumère point, un fond réel de difficultés contre lesquelles il est nécessaire de s'aguerrir et que l'habitude elle-même ne permet pas toujours de surmonter aisément.’
En hij haalt het voorbeeld aan van eenen generaal die op een feest uitriep: Liever dan te spreken bestorm ik een sterk kasteel! Voor al wie zoo gesteld zijn, staat er geen andere weg open dan heel hunne rede te schrijven... en daarna van buiten te leeren. Dat is voorzeker een lastig werk, en het doel dezer lezing is eenige middelen aan te wijzen om dat werk zoo licht mogelijk te maken. Die middelen heb ik gezocht in mijne persoonlijke ondervinding en in de proeven door erkende zielkundigen gedaan.
***
Eene van buiten te leeren rede mag niet opgesteld worden gelijk eene die zal gelezen worden. | |
[pagina 737]
| |
Verkeerd ware het te denken dat, omdat men zijne rede van buiten leeren zal, het nutteloos zou zijn zich veel om de te verhandelen gedachten en de orde er van te bekommeren. Aangaande dit punt hoeft de spreker veel strenger te zijn dan de lezer. Deze kan, al heeft hij ongelijk, denkbeelden aanhalen die duister zijn, die hoegenaamd niet of al hinkende op malkander volgen. Hij is toch zeker niet te zullen haperen: het papier is zijn getrouwe ingever. Maar op die hulp kan de spreker niet rekenen. Tot eenigen steun heeft hij zijn geheugen, dat hij ten halve ontzenuwt en wankelend maakt, wanneer hij, gelijk hier 't geval zou zijn, de medewerking van het verstand ten grooten deele buitensluit. Het verstandelijk geheugen is gezet op gedachten die de geest verwerkt en zich tot eigen voedsel, tot eigen zelfstandigheid gemaakt heeft: zulke kleven spoedig vast en blijven bij; terwijl het duistere en onbegrepene haast geenen indruk maakt op de ziel en dus ook haast geen spoor achterlaat. Bijgevolg vinden de verzen van Boileau: Ce qui se conçoit bien, s'énonce clairement
Et les mots, pour le dire, arrivent aisément,
hunne volle toepassing ook in de geheugenoefeningen. Dan, de associatiewet beheerscht evenveel het verstandelijk als het zinnelijk geheugen. Zoo- | |
[pagina 738]
| |
haast er eenige band tusschen is, wekken niet alleen de beelden, maar ook de begrippen en de oordeelen malkander op. Verbonden gedachten zijn gelijk een keten waarvan éen schakel al de andere in uwe hand brengt. En hoe inniger het verband is, hoe gemakkelijker het eene door het andere verrijst en te voorschijn treedt. Behendig zal het dus zijn van het eene deel door een natuurlijken overgang tot het andere te komen en liefst gedachten te ontwikkelen die logisch aaneenhangen, gelijk 't het geval is voor oorzaak en gevolgen, geheel en deelen, wet en feiten, doel en middelen, beginsel en gevolgtrekkingen. Zoo verlicht ge het werk van het geheugen, dat, altijd dankbaar, uwe genegenheid beloont door dubbele kracht en getrouwheid. Nuttelooze synonymie, de herhaling van hetzelfde gedacht onder een anderen vorm, bijzonderheden die weinig of geen betrekking hebben op de hoofdzaak, dienen, waar het kan, zorgvuldig vermeden, want het verstandelijk geheugen houdt van samenvatten, niet van oplengen; het laat zich leiden, niet door den vorm, maar door het denkbeeld dat er in zit. Die laatste eigenschap wordt voordeelig ingevolgd ook door de keus der woorden en uitdrukkingen. Binet en Henri stellen, volgens gedane proeven, den volgenden regel vast: ‘L'enfantGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 739]
| |
en reproduisant de mémoire une phrase ou une série de phrases, a une tendance à remplacer les mots entendus par des synonymes appartenant à son langage familier’. Die strekking bestaat zeker in hoogeren graad bij de volgroeide menschen, vermits het hun eigen is meer aan de gedachten en min aan de bloote klanken aandacht te verleenen. Zoekt dus niet te verre uwe woorden en neemt bij voorkeur het zoogenaamde inwendig woord of het woordbeeld dat in uwe hersenen ontstaat als uw geest het begrip peinst. Dat woord en het begrip zijn zoodanig aan malkander gekleefd dat zij gelijk eene eenheid uitmaken, en het noemen gaat even vlug als het denken, zonder verdere inspanning voor het geheugen. Wil men dus zijn opstel gemakkelijk van buiten leeren, dan zorge men voor gedachten - die klaar zijn, - nauw aan malkander verbonden, - pittig uitgedrukt - en in woorden aan wier gebruik men gewoon is.
***
Nu het eigenlijke van buiten leeren. Waarmede moet men beginnen?... Die vraag is belangrijk, want velen denken hier verkeerd en vatten maar aanstonds het eerste deel hunner rede aan. Vóor alle andere oefening is het noodig het plan of de bijzonderste gedachten volgens de bepaalde orde zeer diep in zijnen geest te prenten. | |
[pagina 740]
| |
Daardoor wordt al het volgende werk verlichtvermits het voorop gekende gedacht den te leeren vorm raden doet; daardoor vooral zal later de spreker, moest het woordgeheugen eens falen, wat altijd mogelijk is, den draad zijner rede terugvinden. Nu bij deelen van buiten geleerd, bij deelen, dat is, niet bij enkele woorden, maar bij volledige zinnen. Uit proeven door Binet en Henri gedaan besluit professor J.-J. Van BiervlietGa naar voetnoot(1) dat het geheugen der zinnen een en half dat der afzonderlijke woorden overtreft. En geen wonder, de logische band die tusschen de verschillende zindeelen bestaat, wekt haast vanzelf het volgende door het onmiddellijk voorgaande.
Men zal reeds opgemerkt hebben dat ik overal, waar het mogelijk is, een aandeel aan het verstand tracht te geven. En met reden, meen ik; want het menschelijk geheugen werkt, niet alleen door de zinnen, gelijk bij de dieren, maar ook door het verstand, en het kan dan alleen al zijne krachten toonen, wanneer de beide factors elk op zijne wijze medehelpen. Vlucht alle verstrooienis tijdens het van buiten leeren: de aandacht, die door Mgr. Dupanloup de graveerstift van het geheugen genoemd wordt, is hier vereischt gelijk voor alle waarneming, | |
[pagina 741]
| |
en hoe scherper de aandacht is, hoe dieper ook het spoor, de indruk of het beeld der woorden in de hersenen zal staan. Wundt heeft bewezen dat de gespannen aandacht maar 1/6 vraagt van den tijd voor eene gewone of middelmatige.
***
Op welke wijze zal men de woorden van buiten leeren?... Moet men ze bezien? ze hooren? ze uitspreken of schrijven? Zoo spreekt Mgr. MercierGa naar voetnoot(1): ‘L'image du mot précédemment entendu ou prononcé, le mot intérieur, comme on l'appelle, dont le mot extérieur est le prolongement naturel, est une image complexe qui comprend une image des sons entendus: image auditive ou phonétique; une image des mouvements articulatoires des lèvres, de la langue et du larynx qui ont servi à prononcer le mot: image musculaire ou motrice de la parble; une image des caractères lus et des contractions des muscles de l'oeil nécessaires pour lire: image visuelle et musculaire; enfin, une image des mouvements de la main nécessaires pour écrire: image tactile ou motrice de l'écriture, ou image graphique.’ Van elk woord dus kunnen wij vier verschillende beelden in de hersenen hebben. De zetel van elke dier beeldsoorten kan, door kneuzing of anders, zwak en ziek worden. Vandaar vier verschillende krankheden: 1o de woorddoofheid (surdité verbale), waarbij men de woorden | |
[pagina 742]
| |
hooren, zien, uitspreken, lezen en schrijven, maar niet meer verstaan kan; - de woordblindheid (cécité verbale), waarbij men de woorden hooren, zien, uitspreken en schrijven, maar niet meer lezen kan; - de woordlamheid (aphasie motrice), waarbij men de woorden hooren, zien en schrijven, maar niet meer uitspreken kan; - eindelijk de agraphie, waarbij men de woorden hooren, zien, lezen en uitspreken, maar niet meer schrijven kan.
Enkele voorbeelden die ik vind in Le Langage intérieur et les diverses formes de l'aphasie, par Gilbert Ballet: Halve woorddoofheid: Dokter Trousseau legde zekeren Marcou zijne slaapmuts op zijn bed en vroeg wat dit was. Na ze aandachtig bekeken te hebben, kon hij niet zeggen hoe het voorwerp hiet, en hij riep uit: ‘Ik weet nochtans goed wat het is, maar het gedenkt mij niet meer’. Woordblindheid: Zekere heer P... verstond heel goed wat men hem zei en antwoordde zeer duidelijk op alle vragen; hij schreef met gemak zelfs een langen brief, maar lezen kon hij niet: ‘Ik schrijf’, zeide hij, ‘alsof mijne oogen gesloten waren, ik lees niet wat ik schrijf’. En ja, hij kon de woorden niet lezen, die hij daar straks geschreven had. Woordlamheid: Priester Perier kon hoegenaamd geene zelfstandige naamwoorden meer | |
[pagina 743]
| |
vinden. Om zijn kleed te vragen, zeide hij: Geef mij wat men draagt om gekleed te zijn. Agraphie: Zekere heer L... was helder van geest, kon goed spreken en lezen. Men vraagt hem het woord ‘Bordeaux’ te schrijven. Hij neemt het potlood en houdt het zeer handig vast, maar schrijven gaat niet, al spelt hij zelf de letters die in het woord voorkomen...
Ik verlaat dit punt, omdat het mij voor verschijnsels brengt die tot het gebied der geneeskunde behooren en vreemd zijn aan ons onderwerp, want wij richten ons tot personen die een gezond geheugen hebben. Haastig voeg ik er toch bij dat ieders geheugen, zonder ziek te zijn, toevallig en voor enkele oogenblikken aan eene der besproken krankheden lijden kan. Zoo gebeurt het dat men een woord niet vinden kan, al ligt het ook, gelijk men zeer wel zegt, op de tong of op de lippen. De schrijfwijze van een ons goed bekend woord ontgaat dikwijls en wij komen er maar op met het te schrijven.. zelfs in den donkere.
***
't Is van onze woordbeelden dat wij ons bedienen om de woorden te onthouden. Daaruit volgt dat de waarneming van de woorden, op welke wijze zij ook geschiede, altijd nuttig is, vermits zij ons telkens een beeld verschaft of een middel om ons het woord te herinneren. | |
[pagina 744]
| |
De woorden bezien, ze hooren, ze uitspreken, ze schrijven, 't zijn dus al goede oefeningen, op voorwaarde, gelijk vroeger gezeid is, dat zij met aandacht gebeuren. Ja, hoe meer verschillende beelden van het woord men in het hoofd draagt, hoe beter men het onthouden, hoe vlugger men het zich herinneren zal. Ieder beeld is als een hamerslag om het woord dieper in de hersenen te drukken; als een wekker om het woord uit zijnen slaap te trekken. Van een anderen kant blijkt door de ondervinding dat bij niet iedereen de verschillende beelden altijd dezelfde weerde hebben. Dit verschil heeft menigvuldige oorzaken: langdurige oefening, grooter aandacht, gedweeheid der hersenen, enz.
In dit opzicht verdeelt Charcot de menschen in zieners, in hoorders, in bewegers, in onverschilligen.
De eerste, zegt hij, gebruiken vooral de beelden van het gezicht; de tweede, die van het gehoor; de derde, die der bewegingen, terwijl de vierde nu eens deze, dan eens gene soort van beelden vooral benuttigen.
Te recht merkt J.J. Van BiervlietGa naar voetnoot(1) hierop aan: ‘Cette classification de l'illustre professeur de la Salpêtrière semble beaucoup plus exacte pour la mémoire générale que pour la mémoire du langage. Il est fort facile | |
[pagina 745]
| |
de constater que tel homme retient beaucoup mieux ce qu'il a vu, tel autre ce qu'il a entendu; que d'aucuns sont obligés d'écrire, les autres de prononcer les textes qu'ils veulent fixer profondément. Mais par suite de l'éducation habituelle la plupart des hommes apprennent une foule de choses de la même manière: la géographie par les yeux, la table de multiplication par l'oreille, les lettres et les syllabes par l'oreille d'abord, par l'oeil plus tard. Une enquête faite par M. Georges Saint-Paul sur le langage intérieur confirme nettement cette conclusion: l'auteur a été amené par l'observation des faits à distinguer deux espèces de types visuels; à côté du visuel en général, qui retient la couleur et la forme des objets, mieux que leurs autres propriétés sensibles, se trouvent les verbo-visuels retenant les mots sous forme de signes imprimés ou écrits; les types auditifs purs chez lesquels les sons persistent mieux que les couleurs, sont relativement rares: par contre, les verbo-auditifs, qui gardent la mémoire des mots dans l'oreille, sont beaucoup plus nombreux, mais les verbo-auditifs d'articulation, ceux qui conservent les mots à la fois sous forme de sons et de mouvements phonateurs, forment l'immense majorité des êtres parfaits. Zonder hierover nog nadere bijzonderheden te geven, mogen wij besluiten dat nooit een wel | |
[pagina 746]
| |
gevormd mensch eene enkele soort beelden alleen benuttigen zal, maar dat iedereen nu eens ziener, dan eens hoorder of beweger, ja, terzelfder tijd én ziener, én hoorder, én beweger is.
Wanneer wij dus iemand b.v. hoorder heeten, bedoelen wij eenen persoon die, niet alleenlijk, maar vooral of in zeer veel gevallen op zijne hoorende verbeelding steunt. Dan, het geldt hier uitsluitend het geheugen der woorden, want ieders ondervinding en de proeven der geleerden zijn daar om te zeggen dat, al onthoudt men zeer gemakkelijk eene melodie, men soms zeer lastig en traag zekere woorden van buiten leert.
***
Zijt gij vooral een ziener?... Dan moogt gij zeker niet nalaten uwe oogen herhaaldelijk op de aan te leeren woorden te vestigen. Maar ik haast mij te zeggen dat zulken niet talrijk zijn: dat geheugen der woorden kan immers niet geoefend worden, voordat men lezen kan. Een ziener, wanneer hij denkt, ziet de geschreven woorden in zijnen geest. Hoort hoe een ziener zich beschrijft: ‘QuandGa naar voetnoot(1) je pense à un mot ou à une phrase, je vois as, ez nettement ce mot ou cette phrase impri- | |
[pagina 747]
| |
més en caractères ordinaires, ou écrits de mon écriture ou de toute autre écriture; les lettres d'un mot se détachent assez bien, et les intervalles entre chaque mot écrit en noir m'apparaissent aussi. Je les vois en blanc. Toutes mes représentations de mots sont surtout visuelles. Pour retenir un mot que j'entends pour la première fois, il me faut lui donner tout de suite une orthographe; de même, quand j'écoute une conversation qui m'intéresse et que je veux me rappeler, il m'arrive souvent de me représenter au fur et à mesure la conversation écrite.’ Voor de zieners is dus, gelijk Rivarol zegt, waarlijk de taal eene eenvoudige schilderij. Al zijt gij geen ziener, toch kunnen zekere gezichtsbeelden u grooten dienst bewijzen. Om eenen zin die misschien weinig met de voorgaande betrekking heeft, wel te onthouden, kan 't voordeelig zijn eenige woorden er van te onderlijnen met een gekleurd potlood, ze in grooter letters of met bijzonderen inkt te schrijven, of de plaats goed op te merken die de zin op zekere bladzijde beslaat.
***
Zijt gij vooral een beweger, een beweger voor het schrijven?... Dan steunt gij, bij het herinneren van een woord, op het beeld van de beweging uwer vingeren, wanneer gij het schrijft. Zoo doet E. FourniéGa naar voetnoot(1) zulken beweger spreken: | |
[pagina 748]
| |
‘Je sens, quand je pense, que mes doigts agissent, bien qu'ils soient immobiles. Je voisintérieurement l'image que produit le mouvement de mes doigts.’ Zeer zeldzaam zijn zulke personen. Ik heb er eenen gekend. Het was een studiemakker die weinig bedeeld was. Alle dagen schreef hij herhaalde keeren de verplichte geheugenoefening op zijne lei over: het was, beleed hij mij tot mijne groote verwondering, het was voor hem het eenig middel om zijne les van buiten te leeren. Zeker hielpen hem ook de gezichtsbeelden, want, vooraleer de woorden af te schrijven, moest hij ze bekijken. Dan, de oefening is weinig practisch, omdat zij zooveel tijd vereischt.
***
Zijt gij vooral een hoorder? Waarschijnlijk min of meer, want, aangaande de woorden, is dit wel het geheugen dat ieder eerst van al en meest oefent: het eerste woord dat wij uitbrachten, was afgeluisterd en bijna iedereen hoort alle dagen meer woorden dan hij zelf er spreekt. Een hoorder, wanneer hij peinst, hoort zijne gedachten; wanneer hij stil leest, hoort de geziene woorden; wanneer hij spreekt, hoort voorop wat hij luide gaat zeggen; wanneer hij schrijft, dicteert wat hij inwendig hoort. Die inwendige stem, gelijk Egger getuigt, is duidelijk te vernemen, vooral wanneer men te bed ligt en geerne slapen zou, | |
[pagina 749]
| |
maar ach! niet slapen kan, omdat de gedachten.... niet zwijgen willen.
***
Zijt gij vooral een beweger voor het uitspreken? Iedereen, meen ik, behoort in meerderen of minderen graad tot dit slag. 't Is immers in die wijze dat wij ons noodzakelijk geoefend hebben van als wij leerden spreken, en nog altijd doen wij het voort, ten minste bij het uitbrengen van voor ons nieuwe woorden of van eens anders opstel. Stricker was zulke beweger, en hoort wat hij schrijft: ‘QuandGa naar voetnoot(1), tranquillement assis, je ferme les paupières et les lèvres et que je viens à évoquer dans ma mémoire quelques vers bien connus, il me semble, si je fixe mon attention sur mes organes articulatoires que je parle intérieurement. Mes lèvres sont, il est vrai, closes; mes deux rangées de dents immobiles et presque entièrement rapprochées; ma langue même est immobile, partout en contact immédiat avec tout ce qui l'entoure. Je ne peux même, en concentrant toute mon attention sur mes organes vocaux, découvrir la moindre trace de mouvement. Et cependant il me semble que je prononce le vers auquel je pense.’ Wat Stricker voor zich zelven opmerkt, zullen veel lezers ondervinden, indien zij de moeite willen doen zich zelven gade te slaan, wanneer zij stil aan het lezen of het peinzen zijn. Misschien | |
[pagina 750]
| |
zelfs zullen zij, al blijven hunne lippen stil en opeen, eene lichte beweging van achter op de tong of in de keel voelen. Veel bewegers kunnen haast niet stil lezen, zonder de lippen le verroeren of eenige medeklinkers, b.v.s, te laten hooren; zij praten licht met zich zelven en, wanneer iemand hen aanspreekt, zeggen zij dikwijls met de lippen diens woorden na.
***
Na al deze uitleggingen, mag ik bevestigen dat de beste oefening bestaat in de te onthouden woorden uit te spreken; dit om verscheidene redens waarvan ik de bijzonderste aanstip.
1o Die oefening is dienstig aan hen die tevens hoorders en bewegers zijn, dus, gelijk uit het vroeger aangehaalde blijkt, aan verreweg den grootsten hoop der menschen.
2o Zij verschaft noodzakelijk, als zij goed geleid is, drij gelijktijdige beelden, het gezichts-, het gehoors- en het motorisch articulatiebeeld.
3o ‘Opzeggen, toch bij de eerste oefening, is, gelijk professor Van Biervliet zeer wel schrijftGa naar voetnoot(1), uitspreken, articuleeren, in bewegingen der spraakspieren omzetten wat voorgesteld is onder den vorm van woorden, dus van geziene | |
[pagina 751]
| |
en gehoorde teekens.’ Die omzetting vraagt noodzakelijk én tijd. én inspanning, én aandacht. Maar, wordt het articulatiebeeld, door het uitspreken, diep ingeprent, dan geschiedt het uitspreken even ras als het inwendig zien en hooren, dus tijd gewonnen; dan ook wordt het opzeggen ten deele of geheel werktuiglijk, dus zonder verdere inspanning, gelijk alles wat gewoonte is of er naartoe gaat; dan eindelijk wordt haast alle aandacht overbodig: beginnen is voortgaan; 't is op schaatsen rijden: een enkel stootje en ge glijdt verscheiden meters verre.
Vandaar dan ook dat de spreker, in plaats van heel zijnen geest op de gezichts- en gehoorsbeelden te vestigen, wat veel de vrijheid belemmert, zijne aandacht ook zal mogen wijden aan zijne houding en gebaren, en niet licht, door iets bijzonders te zien of te hooren, uit zijn lood zal geslagen zijn.
***
Wanneer nu zal die oefening goed geleid zijn? Want de waarneming van den gehoors- en bewegingszin moet aan zekere vereischten voldoen, wil zij haar einde bereiken.
Men kan de woorden te stil en te luide lezen; te stil, zoodat men zelf ze niet hoort, en dan vormen zij geen nieuw gehoorsbeeld noch verfrisschen het reeds gevormde; te hard, zoodat zij | |
[pagina 752]
| |
den gehoorszin storen: dan is het beeld ten minste zeer duister; dan ook is het haast onmogelijk wel te articuleeren, vermits wij al onze krachten aan de klinkers verspillen en er geene meer overhouden voor het uitbrengen der medeklinkers. En krachtig articuleeren is volstrekt noodzakelijk. Lezen volgens gewone wijze is niet voldoende, want in het gemeenzaam spreken klinkt menige letter maar half of valt geheel weg. Iedere letter, ook iedere medeklinker, moet volledig uitgesproken worden, zooniet is het beeld der articulatie onvolledig. Juist om, bij het lezen, geen enkel bestanddeel der woorden te verwaarloozen, is het noodig dat men ze, de eerste, zelfs de tweede maal, goed bekijke en ondertusschen zich zelven streng bewake. Door ondervinding is mij gebleken dat veel personen, en zeker de hoorders, al licht door den klank hunner stem verstrooid zijn. Daarom vind ik het goed, voor de kracht der stem, den volgenden regel te geven: Spreek de woorden zoo uit dat gij door u zelven, maar door niemand anders gehoord wordet. Dit bekomt gij gemakkelijk door stil, zonder gerucht uit te spreken en intusschen met uwe handen uwe ooren te stoppen. Daargelaten dat zulke houding zeer voordeelig is om door niets uitwendigs verstrooid te worden, moet gij niet meer vreezen uwe stem te vermoeien of aan de u omgevende personen tot last te dienen. | |
[pagina 753]
| |
Zoo verstaan, kan, zonder het minste bezwaar, het opzeggen in alle genootschappen en onderwijsgestichten aanbevolen en toegepast worden.
Men kan de woorden ook te rap of te traag lezen; te rap, zoodat de waarneming van het eene woord geenen indruk in de hersenen maken kan, omdat, vooraleer zij voltrokken was, reeds die van het volgend woord begon: dus geene volledige beeldenGa naar voetnoot(1); te traag, zoodat de woorden niet meer aaneenhangen, welk aaneenhangen een gemak voor het geheugen is, waarin alles wat voor tijd en ruimte gelijk is, op wonderbare wijze samenkleeft, dus malkander opwekt.
Al wat nu volgt, is eene aaneenschakeling van middelen om die eigenschap van het geheugen te voldoen. Doch eerst een bewijs daarvan. Moest men mij nu vragen eenige gebeden op te zeggen van die welke wij dagelijks in de mis stil van buiten moeten lezen, ik zou waarschijnlijk niet kunnen. En toch nooit faal ik in de mis, juist omdat ik dan, onder andere, geholpen ben én door de plaats waar ik sta, én door de voorwerpen die mij omgeven, én door het gewaad dat ik draag. | |
[pagina 754]
| |
Verbeeld u, wanneer gij de woorden van buiten leert, op de plaats te staan waar gij spreken zult en vóor het publiek dat u hooren moet.
Lees de woorden met dezelfde stembuigingen die gij in uwe voordracht gebruiken zult.
Wek in uw hert de gevoelens op die bij de uitgedrukte gedachten behooren.
Vrees zelfs niet vóor uwen spiegel te gaan staan, regelmatig bij bepaalde deelen dezelfde gebaren te maken en dezelfde gelaatsuitdrukking te hebben, en die wel waar te nemen.
Dan, dan moogt gij rekenen op uw geheugen, want gij hebt het de volheid zijner macht gegeven: het geziene woord, het gehoorde woord, het gesproken woord, de logische, de stoffelijke band tusschen de woorden, de plaats, de toon, het gevoel, het gebaar, de uitdrukking, 't zijn zooveel dienaars die, elk op zijne manier, de van buiten geleerde woorden bij de voordracht op uwe lippen zullen komen leggen.
Kanunnik Amaat Joos. |
|