| |
| |
| |
Vergadering van 1 Augustus 1906.
Aanwezig: de heeren Jan Broeckaert, bestuurder; Karel de Flou, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren Dr. H. Claeys, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Mr. Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Bols, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Dr. L. Simons, Adolf de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Dr. Willem de Vreese, Jac. Muyldermans, Jan Boucherij en Amaat Joos, werkende leden;
de heeren Dr. C. Lecoutere, Mr. Paul Bellefroid en Omer Wattez, briefwisselende leden.
De heer Des. Claes heeft bericht gezonden dat hij verhinderd is de vergadering bij te wonen.
De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, leest het verslag over de Juli-vergadering. - Het wordt goedgekeurd.
Aangeboden boeken. - Daarna legt de Bestendige Secretaris de volgende lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden:
Door de Regeering:
Ministère de l'Industrie et du Travail. Office du Travail. Annuaire de la législation du travail. Publié par l'Office du Travail de Belgique, 9e année, 1905. Bruxelles, 1906.
| |
| |
Id. id. Lois et Règlements concernant la police du travail et le régime des établissements classés. Bruxelles, 1906.
Bibliotheca Belgica. Bibliographie générale des Pays-Bas. Publiée par Ferd. van der Haeghen et R. van den Berghe, avec la collaboration de Victor van der Haeghen et Alph. Roersch. CLXXII-CLXXVe livraisons.
Middelnederlandsch Woordenboek van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam, hoogleeraar te Leiden. Zesde deel, tiende en elfde aflevering. (Recht-Ride.)'s Gravenhage, 1906.
Periodieken: Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archéologie, nos 1-6, 1905. - Le Musée belge, revue de philologie classique, nos 2 et 3, 1906. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, 1906, no 7. - Arbeidsblad, uitgegeven door het Arbeidsambt van België, nr 12, 1906. - Bulletin des Musées Royaux, no 10, 1906. - Revue de l'Université de Bruxelles, 1905-1906, no 10. - Annales de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique, Ve série, t. VIII, 2e livraison. - Bulletin de l'Académie Royale d'Archéologie de Belgique, no 2, 1906.
Door de Société d'Emulation van Brugge:
Cartulaire de l'ancienne estaple de Bruges. Recueil de documents concernant le commerce intérieur et maritime, les relations internationales et l'histoire économique de cette ville, par L. Gilliodts-van Severen, conservateur des Archives de la ville de Bruges. Tome IV. Année 1906. Bruges, 1906.
Door het Leesgezelschap van Hasselt:
Limburgsche Bijdragen, uitgegeven door het Leesgezelschap van Hasselt. Jaargangen 1902-1905. Hasselt, 1903-1905.
Door het Institut historique belge de Rome:
Inventaire analytique des Diversa Cameralia des Archives Vaticanes (1389-1500), au point de vue des anciens diocèses de Cambrai, Liége, Thérouanne et Tournai, par D. Ursmer Berlière, O.S.B. de l'Abbaye de Maredsous. Namur, Rome, Paris, 1906.
Door den heer M. Brants, leeraar aan 't Atheneum te Brussel:
Geschiedenis van 't Onafhankelijk België, door een grootvader aan zijne kleinkinderen verteld. Gent, 1906.
| |
| |
Door den heer I. de Vreese, klerk der Academie:
Slaven! Eene reeks schetsen naar het leven geteekend. Gent, 1906.
Door den heer Pholien, substituut-procureur des Konings, te Bergen:
Het gebruik der Talen in het voormalig Prins-bisdom Luik. (Redevoering door den heer Pholien uitgesproken in het Vlaamsch Pleitgenootschap der Balie te Brussel op 2 December 1905.) Z. pl. of j.
Door den heer Dr. P.J. Blok, hoogleeraar te Leiden:
Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, verzameld en uitgegeven vroeger door Mr. Is. An. Nijhoff, P. Nijhoff, Dr. R. Fruin en Dr. P.L. Muller, thans door Dr. P.J. Blok, hoogleeraar te Leiden. Vierde reeks, vijfde deel, vierde aflevering. 's Gravenhage, 1906.
Door de Redactie:
De Tuinbode, 1906, nr 8.
Ruildienst.
De Belgische School, nr 3, 1906. - Biekorf, nr 14, 1906. - Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant, Juni 1906. - Christene School, 1906, nr 19. - Korrespondenzblatt des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung, 1906, nr 2. - Neerlandia, 1906, Juli. - Onze Kunst, 1906, nr 8. - De Opvoeder, 1906, nrs 21-22. - De Schoolgids, 1906, nrs 29-30, en van blz. 225 tot 240 van ‘Studiën op de paedagogie’ door Roeland van de Casteele. - Sint-Cassianusblad, 15 Juli 1906; Bijvoegsel, nr 13. - Studiën, 1906, nr 4. - De Vlaamsche Gids, 1906, nr 4.
De heer Hugo Verriest, briefwisselend lid, doctor honoris causa. - De Koninklijke Vlaamsche Academie, zegt de heer Bestuurder, zal met innig genoegen vernomen hebben, dat, den 30 Juli, ons geacht medelid, de Eerw. Heer Hugo Verriest, door de Hoogeschool van Leuven met den titel Doctor honoris causa in de Wijsbegeerte en Letteren is vereerd geworden. Ofschoon de heer
| |
| |
Verriest de vergadering niet bijwoont, wenscht hem de heer Bestuurder geluk met die welverdiende onderscheiding. (Toejuiching.)
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de volgende ingekomen brieven:
1o) Dr. Kluge, buitenlandsch eerelid. Goedkeuring der verkiezing. - Brief van 13 Juli 1906, waarbij de Weled. Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs aan de Academie een afschrift stuurt van het Koninklijk Besluit van 8 Juli, houdende goedkeuring der verkiezing van den heer Dr. Friedrich Kluge, leeraar aan de hoogeschool van Freiburg in Breisgau, tot buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen Dr. Moritz Heyne.
2o) Wereldtentoonstelling te Luik in 1905. Diploma. - Een exemplaar van het ‘Diplôme de Grand Prix’ aan de ‘Collectivité des Académies’ toegekend, ter gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van Luik, werd den 24 Juli aan onze Koninklijke Instelling gestuurd. - Het zal, evenals het bijzonder diploma op 26 December 1905 toegezonden (zie boven op blz. 141) in het Archief der Academie bewaard blijven.
3o) Nederlandsche bladen in de Vereenigde Staten van Amerika. - Brief (14 Juli 1906) van den heer Robert Boen, uit Brooklyn (New-York).
| |
| |
De heer Boen deelt aan de Academie een nummer van de volgende bladen mede: nr 58 (Woensdag 11 April 1906) van De Vrije Hollander (jaargang XIV), verschijnende te Orange City, Iowa; Nr 16 (22 April 1906) van De Sabbathschool-Bode (XVIIIe jaargang), verschijnende te Paterson, New Jersey; Nr van Zondag, 6 Mei 1906, van Kleine Bode (IVe jaargang), een godsdienstig blaadje dat wekelijks te Paterson, New Jersey, verschijnt. - Een brief van dankbetuiging werd, namens de Academie, aan den heer Boen geschreven.
| |
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.
1o) Te Deum op 21 Juli. - Hebben de plechtigheid bijgewoond de heeren Edw. Gailliard, bestendige secretaris, Ad. de Ceuleneer en Dr. Willem de Vreese, werkende leden.
2o) Provinciale dienst der werken voor het arrondissement Antwerpen. Examen voor de Nederlandsche taal. - Uit het ‘Verslag over de Candidaten voor de plaats van Ingenieur van den Provincialen Dienst der Werken voor het arrondissement Antwerpen’ (30 Juni 1906), waarvan een afdruk aan de Koninklijke Vlaamsche Academie werd medegedeeld, blijkt, dat acht heeren ingenieurs zich hebben onderworpen aan het examen voor de Nederlandsche taal, dat door het reglement van inwendige orde aan de candidaten wordt opgelegd.
| |
| |
Als onderwerp werd eene korte verhandeling gevraagd, over het nut en de noodzakelijkheid van het vakonderwijs. Het spreekt van zelf, luidt het in bedoeld verslag, dat de gedachten zelve, welke de Candidaten over dit onderwerp zouden uitbrengen, minder in aanmerking moeten komen dan wel ‘de schrijftrant, de zinbouw, de stijl, de spelling, in een woord de taal en de vorm’.
Heel bevredigend mocht de uitslag heeten. Ook oordeelde de meerderheid van de Heeren Leden der Bestendige Deputatie, dat de acht Candidaten, die zich op het examen hadden aangeboden, wat de kennis van de Nederlandsche taal betreft, in aanmerking mochten komen.
3o) Van de Ven-Heremans' Fonds. - Door de zorgen van den Bestendigen Secretaris werd, bij brieve van 31 Juli, kennis gegeven van het tot stand komen, in de Academie, van het Van de Ven-Heremans' Fonds, aan de acht heeren Ingenieurs, die zich, in Juni 11., hebben onderworpen aan het Nederlandsch examen voor de plaats van Ingenieur van den Provincialen dienst der werken voor het arrondissement Antwerpen.
| |
Mededeelingen namens de Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Letteren.
1o) Verslag over de Juni-vergadering. - De heer K. de Flou, secretaris der Commissie,
| |
| |
legt het volgende verslag ter tafel over de vergadering van 20 Juni 1906:
Zijn aanwezig: de HH. Gailliard, voorzitter; Broeckaert, Jhr. de Pauw, Dr. de Vreese, Jhr. de Gheldere, leden, en de Flou, secretaris.
Het verslag over het verhandelde in de vorige zitting wordt voorgelezen en goedgekeurd.
- De H. Gailliard leest eene notitie over een Getijdenboek der XVe eeuw, dat tot de openbare boekerij der stad Brugge behoort; hij wenscht deze notitie te volledigen, eer ze voor den druk worde aangeboden.
Dewijl de vergadering genoeg kennis van de zaak blijkt te hebben, besluit zij de notitie van den H. Gailliard in de Verslagen en Mededeelingen der Academie te laten opnemen.
- Namens den H. Vannérus, archivaris van den Staat, te Antwerpen, wordt door den H. Gailliard aan de Commissie kennis gegeven van een voorstel tot uitgave, door de Academie, van een handschrift van den jare 1333, betreffende de Keure der Wollewevers van Diest.
Er wordt beslist gezegd voorstel, met den tekst der verrhandeling van den Heer Vannérus, aan het oordeel eener sub-commissie van drie leden te onderwerpen.
Worden als leden dier sub-commissie aangewezen: de HH. Jhr. de Pauw, Dr. de Vreese en Gailliard, met last verslag uit te brengen.
- Prijsvragen der Academie. - Door den H. Dr. de Vreese wordt voorgesteld, en door de Commissie aangenomen, aan de Commissie belast met het voorstellen van prijsvragen eene prijsvraag voor te dragen over de Klankleer van het Hollandsch dialect in de middeleeuwen. Een prijs van 600 frank zou voor het beantwoorden dier prijsvraag uitgeloofd worden.
- De verdere bespreking van het ontwerp van reglement voor de Commissie wordt uitgesteld tot de vergadering van Augustus aanstaande.
- De zitting wordt te middag geheven.
| |
| |
2o) De Keure der wollewevers van Diest, (1333). door den heer Jules Vannérus ter uitgave aangeboden. - De heer K. de Flou deelt verder aan de Vergadering mede, dat de Commissie, in hare vergadering van heden morgen, op verslag door de heeren Dr. W. de Vreese, Mr. Nap. de Pauw en Edw. Gailliard uitgebracht, beslist heeft aan de Academie voor te stellen eene bijdrage van den heer Jules Vannérus, staatsarchivaris te Antwerpen, over de Keure der wollewevers van Diest (1333), in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen. - (Goedgekeurd)
| |
Letterkundige Mededeelingen.
1o) Door den heer Adolf de Ceuleneer, werkend lid, over: Vlaamisch Pleitgenootschap der Balie te Brussel: Het gebruik der talen in het voormalig Prinsbisdom Luik. Redevoering uitgesproken door den heer Pholien, substituut-procureur des Konings te Bergen, ter zitting van 2 December 1905.
Herhaaldelijk reeds werd de aandacht gevestigd op de wijze waarop men in vorige tijden in het Bisdom Luik had gepoogd het vraagpunt van het gebruik der talen op te lossen; en het is merkwaardig dat dit hoofdzakelijk door Waalsche schrijvers geschiedde: ik zal slechts de werken van Jottrand en Demarteau aanhalen. Beide geleerden hebben ten klaarste bewezen, dat men in het Bisdom Luik de echte oplossing gevonden had, dat op taalgebied de rechten van eenieder er gewaarborgd waren en dat die handelwijze alle burgers bevredigde. Onlangs werd hetzelfde vraagstuk opnieuw behandeld
| |
| |
en wel weer door een Waal. Maar wat in dit geval het zonderlingste mag heeten is, dat het een substituutprocureur des Konings van Bergen is, de H. Pholien, een geboren Luikenaar, die het vraagpunt ‘Het Gebruik der talen in het voormalig prinsbisdom Luik’ als onderwerp koos van de redevoering die hij in het Vlaamsch uitsprak in het Vlaamsch Pleitgenootschap der Balie te Brussel. Het is bijgevolg in onze taal, dat een Waal in de hoofdstad aan de jonge rechtsgeleerden komt aantoonen wat vroeger op taalgebied in het bisdom Luik geschiedde, oplossing die als een voorbeeld voor de hedendaagsche toestanden kan aanzien worden. De H. Pholien heeft zich op eene uitstekende wijze gekweten van de taak die hij op zich genomen had. De taal is goed, zuiver, zelfs sierlijk, en vele onzer Vlaamsch-geborene magistraten zouden niet in staat zijn zoo behoorlijk het Nederlandsch te schrijven als de H. Pholien het gedaan heeft Ik heb de eer aan de Academie, in naam van den H. Pholien, zijne merkwaardige redevoering aan te bieden. Om aan te toonen op welke wijze en in welken geest de achtbare magistraat zijn onderwerp heeft opgevat, wil ik hier de volgende woorden uit zijne redevoering voerschrijven (blz. 7): ‘Een der groote beginselen die de Luikenaren tot richtsnoer schijnen gediend te hebben is, dat hetgene iedereen aanbelangt door iedereen verstaan en begrepen moet worden; en, bijgevolg, dat de wetten en bevelen binnen eenieders bereik moeten liggen. De ambtenaar is ten dienste der bestuurden aangesteld; het opperhoofd moet zich door zijne onderhoorigen doen verstaan: het is dus in de taal welke dezen spreken of slechts verkiezen, dat hij zich met hen onderhouden moet, hetzij mondelings, hetzij schriftelijk’. Indien deze denkwijze door eenieder nageleefd werd, dan zouden de Vlamingen bijna geene grieven meer hebben: het vraagpunt zou
grootendeels opgelost zijn.
Adolf de Ceuleneer.
| |
| |
2o) Door den heer Amaat Joos, werkend lid, over het boek getiteld Handleiding voor het aankweeken van het geheugen, door J.J. van Biervliet, hoogleeraar te Gent.
Ik heb de eer de Koninklijke Vlaamsche Academie eenen afdruk aan te bieden van Handleiding voor het aankweeken van het geheugen, door J.J. van Biervliet, hoogleeraar in de proëfondervindelijke zielkunde te Gent, uit het Fransch vertaald door Dr. Willem de Vreese, ons geleerd medelid.
Mij is 't een bijzonder genoegen bij dit geschenk eene aanbevelende nota te voegen.
De Vertaler heeft een grooten dienst aan onze onderwijzers bewezen. Dezen immers, al zou hun de studie der proefondervindelijke zielkunde uiterst nuttig zijn, blijven er onverschillig voor, meest omdat bijna al de werken die dit vak behandelen, in eene hun vreemde taal opgesteld zijn en, ja, duur kosten.
De taal, al is het onderwerp abstract, paart bij de juistheid de duidelijkheid en de eenvoudigheid. Door het gezag van Dr. De Vreese op taalgebied, zijn menige uitdrukkingen en samenstellingen, waarvan sommige door mij en anderen al aarzelende gebezigd werden, voor goed gevestigd. Zulke zijn: ziener (visuel), hoorder (auditif), toetsbeeld (test), woordenlamheid (aphasie motrice), enz.
Alhoewel er belangrijke punten bewezen worden én in het 1ste deel, dat ‘de uiteenzetting bevat van de klassiek geworden werkwijzen, om de hoedanigheid te bepalen en de sterkte te meten van het geheugen bij een gegeven persoon, of bij een groep van personen’; én in het 3de deel, dat ‘de middelen beschrijft om 1o het algemeen en 2o het bizonder geheugen der kinderen te ontwikkelen’; blijf ik liefst stil bij het 2de deel, omdat het, niet alleen voor den onder- | |
| |
wijzer, maar voor elkeen die iets van buiten te leeren heeft, rechtstreeks veel nut oplevert. Men vindt er immers ‘een overzicht van de manier waarop, zooals proefondervindelijk gebleken is, het geheugen van elken mensch kan versterkt worden’. En hier onderzoekt de Schrijver achtereenvolgens de rol 1o van de aandacht, 2o van de verscheidenheid der gelijktijdig aanwezige voorstellingen, 3o van de bewegingsbeelden.
Om zooveel mogelijk gelijktijdige voorstellingen te wekken, moet men noodzakelijk zooveel verschillende waarnemingen mogelijk doen. En daarom geven wij aan onze leerlingen-onderwijzers, betreffende aan te leeren woorden, den volgenden algemeenen regel: Vergenoegt u niet het woord uit te spreken; dat uwe leerlingen het woord hooren, is niet voldoende; om er een klaar en krachtig beeld van te hebben, moeten zij het ook zien en schrijven en uitspreken. En dat is waar, niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de ouderen; het bevat dus eene les ook voor de professors van het middelbaar en het hooger onderwijs, die zich o! zoo dikwijls tevreden houden met het aan te leeren woord uit te spreken, als waren al hunne leerlingen louter hoorders.
Verwonderd was ik, toen ik op blz. 79 las, dat de menschen die, om van buiten te leeren, zich bepalen tot kijken of luisteren zonder te articuleeren, alleen bij hooge uitzondering voorkomen. Mijne ondervinding zegt mij gansch het tegendeel. Ik ken er zeer velen, die bij het memoriseeren, niet uitspreken, en maar enkele jaren geleden behoorde ik zelf nog tot hun getal. Ik vind daarvan drie oorzaken: 1o de gemakzucht: kijken alleen gaat lichter dan kijken en uitspreken; 2o de begeerte om tijd te winnen: uitspreken gaat traag; 3o de verplichte stilzwijgendheid, vooral in de studiezaal der internaten.
De talrijke personen door dit gebrek aangedaan, kunnen veel leeren uit de bewijzen en proeven door Prof. Van Biervliet aangehaald.
| |
| |
Zoo blijkt het dat de Handleiding nog voor meer personen dienstig is dan de Schrijver het meende, en begrijp ik ten volle den levendigen wensch van den Vertaler ‘om dit boekje te verspreiden niet alleen onder leeraars en onderwijzers, maar ook onder het beschaafd publiek van Noord- en Zuid-Nederland’.
Kanunnik Am. Joos.
| |
Jaarboek voor 1908.
Levensberichten van wijlen Des. Delcroix en P. Willems. - De heer Bestuurder uit den wensch, dat de Levensberichten van Des. Delcroix en van P. Willems in het Jaarboek voor 1908 zouden verschijnen. Hij herinnert aan de vele diensten door de twee afgestorvenen aan de Academie bewezen: de eerste nam werkelijk deel aan de stichting van onze Koninklijke Instelling; de tweede was haar eerste en ijverige bestuurder. - Op verzoek van den heer Broeckaert verklaart de heer Th. Coopman zich bereid de levensschets van Des. Delcroix, waarmede ons afgestorven medelid J. van Droogenbroeck zich belast had, voor het Jaarboek voor 1908 gereed te maken; van zijnen kant belooft de heer Prof. Ad. de Ceuleneer het hem opgedragen levensbericht van P. Willems voor hetzelfde Jaarboek in te dienen.
| |
Dagorde
1o) Commissie voor Prijsvragen. Verslag van 23 Juli 1906, door den heer Th. Coopman, secretaris
| |
| |
der Commissie. Vaststelling van de uitte schrijven prijsvragen en bepaling der toe te kennen prijzen.
Ingevolge de bepaling der wet (Art. 30), werd dat verslag gedrukt en vóor de Augustus-vergadering den heeren werkende leden vertrouwelijk overgemaakt.
Aan de bespreking van dit verslag nemen deel de heeren Coopman, Dr. de Vreese, Dr. Lecoutere en Mr. Paul Bellefroid. Ten slotte stelt de Academie de Lijst der uit te schrijven Prijsvragen vast. (Zie Bijlage, blz. 703-708.)
2o) Lezing door den heer Omer Wattez, briefwisselend lid: Hoe zoet Horand zong. De zesde ‘Aventiure’ in het Gudrunlied.
De heer Omer Wattez spreekt over de zesde ‘Aventiure’ in het Gudrunlied. Die zesde avontuur is getiteld Hoe zoet Horand zong. Hij doet het karakter van den ridder-minnezanger uitkomen, die als type van den Germaanschen zanger geldt. Hij toont de hooge kunstwaarde van Gudrun en vooral van die zesde ‘Aventiure’, en leidt daaruit den graad van beschaving af tijdens het Germaansche ridderdom.
Hij maakt eene vergelijking met de figuur van Orpheus uit de Oudheid, gelijk Virgilius ze ons in den 4n zang der Georgica heeft voorgesteld. De figuur van Horand is geen mythisch wezen; het is een zanger in vleesch en been, die geene rotsen beweegt, geene wilde dieren doet weenen, maar iedereen verrukt naar zijn lied doet luisteren.
| |
| |
Het werd hem ingegeven door het geruisch der wilde baren; nooit had een christen het gehoord, en hij, wiking, zingt het niet om eene gestorvene Eurydice weer in 't leven te roepen, - hij zingt omdat hij zanger is.
In de volle sereniteit zijner ziel, om eenen dienst aan zijnen Heer te bewijzen, zingt hij in stille avonden om het gansche hof en zelfs den ‘wilden’ Hagen te verrukken. Hij is een kunstenaar van den echten stempel, die ook naar 't zwaard kan grijpen, als 't noodig is, om de bevelen van zijnen vorst te volvoeren. Hij gelijkt op Volker uit het Nevelingenlied, die de rust zijner strijdgenooten verzacht door zijne vedeltonen, als hij 's nachts met Hagen de deur der halle moet bewaken.
De heer Wattez ziet in dat alles, gelijk in de getuigenis van Tacitus, de voorbeschiktheid van het Germaansche ras voor de edele kunst der klanken, - die de Germaansche kunst bij uitnemendheid is geworden.
Een stuk in strofenvorm, dat het beeld van Horand doet uitkomen en een vervolg is op zijne vroeger uitgegeven Germaansche Beelden, besluit de lezing.
Op voorstel van den heer Bestuurder beslist de Academie dat de lezing van den heer Wattez in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
De zitting wordt te 4 uur gesloten.
|
|