Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||
Rede gehouden door den Heer Jan Broeckaert, bestuurder der Academie.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||
mij geoorloofd hier nogmaals ons aller dank uit te spreken aan allen, levenden en dooden, die tot de oprichting der Academie het hunne hebben bijgedragen. Hoe de Academie, van den beginne af, hare taak ernstig heeft opgevat; wat zij gedurende de tien eerste jaren van haar bestaan op het haar voorgeschreven gebied verricht heeft, werd door een mijner geachte voorgangers in het bestuur, onzen huidigen bestendigen secretaris, in de tegenwoordigheid van Z.K.H. Prins Albrecht, naar waarheid uiteengezet. Hoe zij sedertdien niet opgehouden heeft zich verder te ontwikkelen, dank zij de toewijding harer leden, staat te lezen in eene der toespraken van den in 1903 afgetreden bestuurder Mr. Prayon-van Zuylen. Ik meen mij derhalve te mogen bepalen bij de bevestiging dat de Koninklijke Vlaamsche Academie, harer zending getrouw, afdoende blijken heeft gegeven van hare werkzaamheid, dat zij aan het verheven doel harer instelling heeft weten te beantwoorden.
Mochten wij ons vóór vier jaren verheugen in de aanwezigheid op onze plechtige vergadering van een onzer uitstekendste buitenlandsche eereleden, Dr. Kern, na vroeger de eer te hebben gehad Dr. Jan ten Brink, Dr. Schaepman en Dr. Kluyver in ons midden te mogen ontvangen, met fierheid begroet ik heden een ander Noordnederlandsch eerelid van hooge verdienste, prof. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||
Dr. Jan te Winkel, die onze uitnoodiging om hier als spreker op te treden met de meeste bereidwilligheid heeft aangenomen. Ik begroet hem des te hartelijker omdat hij, als voorzitter van het laatste Nederlandsch Congres te Deventer, de daar aanwezige Vlamingen zoo gemoedelijk den welkomstgroet toestuurde, omdat hij er met zooveel ingenomenheid over onzen taalstrijd sprak, en dezen aldus onzen broederen uit het Noorden beter heeft leeren kennen en waardeeren. Om dit blijk van belangstelling in ons streven betuig ik hem onzen diepgevoelden dank. Ware 't niet dat ik mij, als bestuurder der Academie, aan de verplichting niet mag onttrekken hier eveneens het woord te voeren, ik stonde het onmiddellijk af aan den begaafden redenaar, wiens naam ons dien van den geleerden medestichter van het Woordenboek der Nederlandsche taal te binnen roept; van den man, die met Mathijs de Vries de spelling der Nederlandsche taal regelde en uit dien hoofde op ons aller erkentelijkheid recht heeft. In afwachting van zijn optreden, wil ik U eene bladzijde ontvouwen uit de geschiedenis van de eerste jaren der Vlaamsche Beweging, en bepaaldelijk van den zoogeheeten Spellingsoorlog.
Waarom daarover, zal wellicht diegenen bevreemden, die meenen dat er over dit onderwerp, door van Duyse zoo meesterlijk geschetst in zijn luimig heldendicht, niets meer te zeggen valt. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||
Zooveel bijzonderheden uit dien beruchten oorlog zijn evenwel vergeten geraakt, dat het mij niet zonder belang voorkwam ze uit de eventijdige vlug- en tijdschriften, dagbladen en andere bronnen nog eens op te halen. Men weet, hoe het met de taal in de voorlaatste eeuw, tot onder het Fransch keizerrijk, te onzent geschapen stond. Terwijl zij in het gelukkige Holland, met Bilderdijk aan het hoofd, licht en wetenschap verspreidde en in vormen en wendingen was vooruitgegaan, lag zij in de zuidelijke gewesten van het verbrokkelde Nederland deerlijk verwaarloosd. Niet alleen mangelde het hier aan dichters en prozaschrijvers van eenige verdienste, maar het was waarlijk droevig om te zien hoezeer zij, door talrijke basterdwoorden ontsierd, met hare accenten en overtollige letters, hoe langer hoe meer het voorkomen had gekregen van een arlekijnskleed. Schier niemand, ten andere, die er zich om bekreunde. De hoogere standen waren, over het algemeen, franschgezind, of hadden eene zoogenaamde Fransche opvoeding ontvangen; de burgerij was met de letterkunde van Holland zoo goed als onbekend; de rederijkerskamers alleen, sedert de XVIIde eeuw heropgekomen en vermenigvuldigd, waren, om zoo te zeggen, de eenige, die de liefde voor de volkstaal bleven aanvuren. Drie eeuwen van vreemde overheersching drukten op het weleer zoo bloeiend, zelfstandig Vlaanderen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||
Toch klonk er nu en dan eene stem, om het Vlaamsche Volk tot een nieuw leven op te wekken. Door een Brusselschen advocaat, met name Verloo, een der trouwste aanhangers van Vonck, werd in 1788 een vlugschrift uitgegeven, getiteld: Verhandeling over d'onacht der moederlijke tael in de Nederlanden, in welk werkje hij zijne verachterde landgenooten beschuldigde aan eene vreemde spraak de voorkeur te geven. Dertig jaar later, in 1817, toen Jan-Frans Willems, in zijn gedicht Aen de Belgen, den strijdkreet nog niet had aangeheven om tegen de verbasteraars van onzen landaard op te komen, wees de Aalstenaar van den Broeck op de nadeelige gevolgen en de onverschilligheid der Vlamingen en Brabanders voor hunne moedertaal. Wel was er, tijdens onze vereeniging met Holland, eene betere wending in dit opzicht waar te nemen, doch het kwaad, door zoovele bedervers van onzen volksgeest gesticht, was niet zoo makkelijk te herstellen. Totdan toe hadden de Vlamingen bijna allen eene verschillende spelling gevolgd. Terwijl de eenen aan den ouden wagen gespannen bleven of het spellingstelsel van des Roches aankleefden, hielden anderen het met Siegenbeek of Weiland, of wel met de spelling van den eenen of anderen schoolmeester, een ongerijmd mengelmoes van allerlei stelsels, wat het misprijzen vanwege de vijanden onzer taal niet weinig voedsel gaf. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||
Dat het onderwijs der moedertaal hierdoor grootelijks werd belemmerd, is licht te begrijpen; niet te verwonderen dan ook dat zulks tot allerlei klachten en oneenigheid aanleiding gaf. ‘Sedert de gebeurtenissen, welke ons van Holland hebben afgescheyden’ (schreef David in zijne ten jare 1833 verschenen Nederduytsche Spraekkunst) ‘heerschte er eene groote verwarring in het onderwys der landtael. Niemand weet waeraen zich te houden; ieder schoolmeester gebruykt eenen byzonderen leyddraad en maekt zich een taelstelsel naer zyn welgevallen, in afwachting dat er vroeg of laet iemand moge optreden die de belangen der nederduytsche tael ter herte neme en iets voorstelle dat men in het onderwijs kunne volgen.’ Reeds in 1823 had hij, die dit schreef, eene poging aangewend om de taal- en spelregels te onzent op betere grondslagen te vestigen. Zonder zich te bekommeren om de tegenspraak, welke zijn verschil van zienswijze met die der andersdenkenden ging uitlokken, gaf hij ten gemelden jare de eerste vrucht zijner taalkundige studiën uit, onder den titel: Eenige regels over de Vlaemsche tael. De toen nog jonge, maar scherpvooruitziende schrijver had zich in dit werkje voornamelijk tot taak gesteld om het spellingstelsel van Siegenbeek, in Holland bijna algemeen aangenomen, in dien zin te wijzigen, dat het de Vlamingen in zijne oogen bevredigen kon. Hij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||
had echter gerekend zonder de ‘Des Rochisten’, en vooral zonder degenen, die van de Hollandsche spelling niet hooren wilden. Hollandsch en Vlaamsch, beweerden zij, waren immers twee verschillende landtalen! Tevergeefs had Willems in 1818 de pen gevat om de dwalingen dezer laatsten te doen uitschijnen, en er zich op toegelegd om in de schrijfwijze van het Nederlandsch, mits men van beide zijden zich eenigszins toegevend wilde toonen, tot eenparigheid te geraken. Zijne beantwoording der prijsvraag, uitgeschreven door het Brusselsch genootschap Concordia, vond weinig of geen gehoor, hier zoomin als in het Noorden, ofschoon, getuigt Max Rooses, het stelsel van Willems een groote stap van toenadering was tot de Noordnederlandsche spelling.
De verdeeldheid der Zuidnederlanders ten opzichte van de schrijfwijze der taal groeide aan naarmate er vanwege sommige schoolmannen nieuwe stelsels werden vooruitgezet. De Westvlaamsche kostschoolhouder Behaegel, die er naar streefde Vlaanderens taalmeester en toongever te worden, bracht alles nog meer in de war. Als men daarbij bedenkt hoe de Belgen tegen de regeering van Willem I in het harnas werden gejaagd; hoe zij vreesden, dat met de taal van het protestantsche Holland ook de protestantsche denkbeelden in België zouden verspreid geworden zijn, dan valt het te beseffen waarom | |||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||
de katholieke Vlamingen zoo zeer op het Hollandsch gebeten waren en er van eene overeenkomst in het schrijven van hunne taal te dien tijde geene spraak kon wezen. Het zaad, door David en Willems gestrooid, zou echter weldra ten goede gedijen. Door hunne bemiddeling ontstond in 1838 de Maetschappy ter bevordering der Nederduitsche tael- en letterkunde, waarvan het doel volgenderwijze in het prospectus van 't Belgisch Museum werd uiteengezet:
‘Sedert lang heeft men in de Nederduitsch sprekende provinciën van België de behoefte gevoeld, en het verlangen te kennen gegeven, om voor de aldaer nationale tael eene Academie te zien oprichten, by wier verlichte kennis het staatsbestuer, zoowel als elk letterlievend ingezetene, mocht te rade kunnen gaen, wanneer de noodzakelykheid zich voordeed om de uitspraek van taelkundige mannen in te roepen. De geschillen over spelling en taelregeling, de zoo uiteenloopende en eigendenkelyke schryfwyzen van Brabanders en Vlamingen, hebben maer al te veel verwarring gesticht, en zyn nog heden de voorname oorzaek dat de Nederduitsche tael, ondanks hare innerlyke en zelfs by vreemde natiën erkende voortreffelykheid, in België verwaerloosd en misacht blyft. Terwyl Duitsche en Engelsche geleerden hunne landgenooten opmerkzaem maken ten aenzien der heerlyke voortbrengsels van onze oude Vlaemsche dichters, ja zelfs Vlaemsche werken in 't licht geven, die by hen met welgevallen worden gelezen, toonen wy ons maer al te onverschillig omtrent den letterroem onzer voorvaderen en het levendigste kenteeken onzer nationaliteit, de moederspraek! Intusschen zyn er toch in deze laetste jaren verscheidene mannen opgerezen, die het zich niet schaemden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||
het achtergestelde Nederduitsch te verdedigen, en deszelfs rechten te handhaven. Mochten zy, tot dus verre, hunne welgemeende poogingen door geene gelukkigen uitslag bekroond zien, het is omdat zy die poogingen niet gezamenlyk hebben aengewend, en zy aldus, door verschillende inzichten of bedoelingen verdeeld, geen doorslaenden, geen algemeen werkenden invloed konden verkrygen. Eendracht maekt macht, en daerom hebben eindelyk een paer ieverige voorstanders der moedertael, onder medewerking van het gouvernement, de grondslagen gelegd van eene Maetschappy, wier doel het wezen zal in de voorhande zynde gebreken te voorzien en den bloei der vaderlandsche letterkunde te bevorderen.’
Op verzoek dier Maatschappij, van welke, buiten Willems en David, de voornaamste Vlaamsche letterkundigen deel uitmaakten, werd, zooals men weet, door het Staatsbestuur eene prijsvraag uitgeschreven tot oplossing van het belangwekkende vraagstuk der spelling. De gestelde vraag luidde letterlijk als volgt: ‘Men vraegt eene beoordeelende verhandeling over de geschilpunten ten aenzien der spelling en woordverbuyging der nederduytsche tael, met aenwyzing der middelen best geschikt om tot eenparigheid te leyden, volgens de oorspronkelyke gronden der tael, het algemeen spraekgebruyk en het gezag der oude schryvers, in dier voege dat de daerby verkieslykst gevondene schryfwyze aennemelyk zy in alle provincien des ryks, waer die tael gesproken wordt.’ Nauwelijks kenden zij de samenstelling der Commissie, belast met de beoordeeling der ingezonden antwoorden, en bestaande uit de heeren David, Willems, de Smet, D'Hulster, Bor- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||
mans, Verspreeuwen en Ledeganck, of de ‘Des Rochisten’, aangevoerd door Behaegel, die in den prijskamp had medegedongen, begonnen tegen haar eenen veldtocht, alsof de nationaliteit van België op het spel stond! Zij beweerden noch min noch meer dan dat het een bestoken spel was geweest, de aanhangers van den ‘kundigsten onzer taelkenners’ te hebben buitengesloten; dat de leden der Commissie tot eene coterie behoorden, waarvan de hollandschgezindheid meer dan verdacht voorkwam; dat zij onbevoegd waren om in eene zaak van zulk groot belang te beslissen, en meer andere hatelijkheden. Tot zelfs het Brusselsch dagblad l'Émancipation trad tegen haar in het krijt. ‘A la vue des hommes qui composent ce jury’ (schreef het in zijn nummer van 13 Augustus 1837) ‘on ne peut s'empêcher de se demander quelle marche le gouvernement a pu suivre dans leur nomination? A tout examiner de près, le gouvernement paraît avoir consulté des intérêts personnels, plutôt que les intérêts généraux, et il est hors de doute que l'influence d'un littérateur d'assez grande autorité en cette matière, y a été pour beaucoup; ou c'est peutêtre lui qui a composé tout le jury.’ Indien er iemand was, die in deze zaak met de grootste belangloosheid en onpartijdigheid was te werk gegaan, niets anders beoogende dan den welbegrepen vooruitgang en den bloei der vaderlandsche taal, dan was het wel Willems. Daar- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||
van getuigde niet alleen zijn edel, rechtschapen karakter, maar alles wat hij totdan toe, ten bate zijner land- en taalgenooten, gedaan had. Dat hij klaarder zag dan de meesten die hem bekampten, is buiten kijf. Men leze, onder andere, zijn opstel Over den oorsprong, den aerd en de natuerlyke vorming der Nederduitsche tael, opgenomen in het eerste deel van het Belgisch Museum, maar inzonderheid zijne gedachten over de geschilpunten ten aanzien van het schrijven onzer taal, voorkomende in den tweeden jaargang van gemeld tijdschrift, en waarin hij, op wetenschappelijke wijze, vrij en vrank, aantoonde waarom wij door de taal met de Hollanders behoorden vereenigd te blijven. In 't voorbijgaan weze hier herinnerd dat Willems en David intusschen pogingen hadden aangewend om hunne Maatschappij door de Regeering te laten inrichten tot eene Nederduitsche Academie, ten einde de uitspraak der Commissie het noodige gezag bij te zetten. Aan dit ontwerp werd, ongelukkig, geen gevolg gegeven. Als iets zonderlings zij aangestipt, dat de hardnekkigste tegenkanter der Spellingscommissie, de evengenoemde Westvlaamsche grammaticaster, gemeend had naar de uitspraak der beoordeelaars niet te moeten wachten, om zijne verhandeling in het licht te zenden. Zij vormt een lijvig boekdeel van niet min dan 582 blz. 8o, gevolgd van een eerste en een tweede Aenhangsel, vol van persoonlijke aanvallen tegen Wil- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||
lems, dien hij allerlei onvaderlandsche bedoelingen toeschrijft. ‘Hadde den Koning Willem - (zoo luidt het blz. 40) - eene commissie kunnen benoemen om de tael onzer voorvaderen door het hedendaegsch hollandsch te doen vervangen, wy twyfelen grootelyks of hy een meerder getal leden onder de hollandschgezinde, en meer leden uyt zyne geliefkoosde stad van Gent zoude hebben durven kiezen, dan er tegenwoordig gekozen zyn, tot het vestigen van onze moedertael, die in naeuw verband staet met onze nationaliteyt en met hetgeen er van afhangt.’ Op Behaegel's verlangen tot het kennen der beweegredens waarom de Commissie ‘over elken artikel zoo en niet anders geoordeeld heeft’, met andere woorden, waarom de voorkeur niet gegeven werd aan zijn spellingstelsel, dat al de andere, in zijne waanwijsheid, overtrof, werd door D'Hulster in zijn Verslag over de Verhandeling van den heer Behaegel tot dezes beschaming geantwoord. Toen het gebleken was dat geene der ingezonden verhandelingen aan de prijsvraag voldaan had, achtte de Commissie zich er als vanzelf toe gehouden het vraagstuk te onderzoeken en op te lossen. Zij kweet zich met eenen prijzenswaardigen ijver van die taak. De haar onderworpen verhandelingen zouden daarom niet onbesproken blijven, en 't was de Luiksche hoogleeraar Bormans, die er verslag moest over uitbrengen. Dit verslag, een meesterlijk gewrocht van taalgeleerdheid en logiek, verscheen eerst in 1841, en sloeg | |||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||
de wanstaltige stelsels, waarmede men was voor den dag gekomen, den bodem in. De verbittering der taalprotestanten, zooals men ze noemde, groeide aan toen zij vernamen dat de Commissie op de voornaamste der betwiste punten was overeengekomen. Voortaan zou het stelsel van Siegenbeek hier ook worden ingevoerd, met dit verschil nochtans dat men ae, ue, in plaats van aa, uu, - y in stede van ij, zou blijven bezigen, denkelijk (zegt Micheels) ‘om zekere heetgebakerde patriotten niet te zeer in het harnas te jagen’. De verschijning van het verslag der Commissie in het Staatsblad van 6 September 1839, deed al aanstonds eenen vloed van protestatiën ontstaan. ‘Het waren (zegt Dr. Snellaert) ‘vooral de drukkers van kerken gebedenboeken, die chorus maekten met eenige Brabantsche en Westvlaemsche schoolmeesters.’ Op alle tonen herhaalden zij dat er eene Vlaamsche taal bestond, heel en gansch onderscheiden van de Hollandsche, en dat het een aanslag tegen de nationaliteit was, deze laatste aan de Vlamingen te willen opdringen. De spelling was de weg geworden langs waar men het beproeven zou België met Holland weder te vereenigen! Zóó zeer wisten de ‘Des Rochisten’ te schreeuwen en te fluisteren (zegt nog Dr. Snellaert) ‘dat vele gemoederen zich ontstelden, als droeg het partikel de het geheele leger van den prins van Oranje op de schouders’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||
Reeds den 29 Augustus 1839, weinige dagen na de uitspraak der Commissie, onderteekenden eenige leden van de Vlaemsche Tael- en Letterkundige Maetschappy te Brugge, waaronder Behaegel en de Foere, een eerste protest tegen de aangenomen spelregels, welke zij zegden ‘niet overeenkomstig te zyn met de gronden, den aerd, de wortels en het gebruyk der Vlaemsche tael’, er bijvoegende ‘dat de regels, door de Commissië voórgesteld en aenbevolen, verre zyn van doór het gezag der beste schryvers gewettigd te weézen en met het oud gebruyk onzer voorvaderen overeen te stemmen; dat de eenheyd van tael en spelling niet kan gevestigd worden door eene Commissië, zamengesteld van leden, die alle, of bynae alle, regters en partyen in hunne eygene zaek zyn; en dat de billykheyd en het belang onzer schoone tael vereyschen dat de tegenparty gehoord worde’. Weinige dagen nadien las men in den Standaerd van Vlaenderen, het orgaan van genoemde Maatschappij: ‘De Maetschappy van Vlaemsche Tael- en Letterkunde, te Brugge, ingenoodigd om te beraemen over de spelling, voórgesteld door de Commissië van Brussel, verwerpt, in haere zitting van den 4 September, by eenstemmigheyd van de byzynde leden, meest alle de beslissingen van de gezegde Commissië. De Maetschappy verzoekt wyders de Vlaemsche schryvers, schoól- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||
meesters en drukkers de brusselsche spelling niet aen te neémen, voórdat de tael- en letterkundige de gronden, op welke die spelling getimmerd is, onderzogt en betwist hebben.’
Niet te verwonderen dat deze oproep, vooral onder de Westvlaamsche geestelijkheid, talrijke bijtreders ontmoette. Het Seminarie van Roeselare voegde dan ook weldra zijne stem bij die van de Brugsche ontevredenen. Of de heeren van dit gesticht hunne protestatie eerst in 't Vlaamsch hadden geschreven, is meer dan twijfelachtig. Ziehier hoe zij zich in den Nouvelliste des Flandres van 29 September des gemelden jaars uitdrukten: ‘Nous avons pu jusqu'ici nous abstenir de protester publiquement contre les décisions de la Commission qui fixe quelques règles d'orthographe flamande: parce que cette Commission se déclare dépourvue de toute autorité pour décider les points en litige et que nous étions persuadés que le public ne reconnaît pas plus que nous, ni à la Commission ni à la Société de langue flamande à Bruxelles, l'impartialité nécessaire pour conduire à bonne fin l'oeuvre de conciliation dont on s'est chargé. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||
Ook het Journal d'Anvers nam in een zijner Octobernummers eene protestatie op tegen de beslissing der Taalcommissie. Tot de onderteekenaars behoorden de priesters Eliaerts en Buelens, den gewezen onderwijzer Somers, advocaat, Snyers, leeraar der Academie, den boekdrukker Janssens en een veertiental schoolmeesters, waaronder den geboren Hollander Zilgens, die sedert 1803 in de Scheldestad aan het hoofd stond van een bloeiend onderwijsgesticht. Een Gentenaar, wiens naam tot het nageslacht niet is overgegaan, ging nog verder in zijne beschuldigingen en predikte in den Nouvelliste de Bruges van 20 September 1839 openlijk den oorlog tegen de besluitselen der Spellingscommissie. ‘... L'étendard de la révolte est planté (riep hij uit), point de concession. Les Flamands continueront à écrire la langue de leurs pères, en dépit de toutes les commissions passées, présentes et futures. Car il importe aux Flamands de conserver leur langue, et de repousser un gâchis d'orthographe tel que celui dont est si malheureusement accouchée la fameuse Commission.’ In zijn Epître aux hommes de lettres en Belgique viel de advocaat Somers nogmaals afzonderlijk uit tegen de Taalcommisie. ‘Elle (l'oeuvre de la Commission) ne passera pas (zegde hij), parce que la Constitution s'y oppose et que l'indépendance en matière de langage est garantie, outre que le Gouvernement ne voudra pas se | |||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||
mettre à dos la nation entière, pour laisser à sept personnes l'honneur d'avoir fait adopter comme système officiel le résultat de leur opinion personnelle.’
J. de Voldere, van Brugge, meende het beter: er zou eene nieuwe prijsvraag worden uitgeschreven, te beoordeelen door eene commissie van twee of drie taalkundigen, welke ieder eene der verschillende Vlaamschsprekende provinciën des Rijks vertegenwoordigen zouden. Dit voorstel vond in de Petites Affiches de Bruxelles en elders weinig of geenen bijval. Te Brussel, alwaar men zich anders om de taal der Vlamingen weinig gelegen liet, zong men tijdens de Septemberfeesten, op de wijze der Brabançonne: Qui l'aurait cru, noble Belgique,
Libre du joug de l'étranger!
Par un projet impolitique
On vient encore te troubler.
Au milieu d'une ère de calme,
Quand nous goûtons les doux fruits de la paix,
Belges, on a jeté l'alarme
En évoquant le néerlandais!
Mais mille voix patriotiques
Déjà condamnent à la fois
D'étranges règles linguistiques
Que nous abhorrions autrefois.
Prôneurs d'un trop antique usage,
Gardez pour vous votre galimatias;
Laissez aux Flamands leur langage,
Pédans, ne le corrompez pas!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||
Qu'ils éctivent comme leurs pères:
Vivat, vivat onze vryheyd!
Ne vous en inquiétez guères,
Ils font fi de votre fraaiheid.
Pédans, non plus de néerlandisme
Que le vrai Belge a toujours repoussé,
Comme la main du despotisme
Qui sur nous a longtemps pesé.
Gelukkig dat er in Vlaamsch-België mannen gevonden werden, die er anders over dachten en zich door de oproerigen niet lieten medesleepen. Onder dezen dient in de eerste plaats te worden vermeld de bestuurder van het Mechelsch Seminarie, kanunnik van Hemel, die met achttien zijner leeraars de voorgestelde spelregels zonder aarzelen was bijgetreden. De Maatschappij van Vlaamsche letteroefening De Taal is gansch het Volk, te Gent, evenals het Letterkundig Genootschap Blancefloer, te Assenede, hadden zich, op hunne beurt, er bij aangesloten, terwijl de kring Tael en Broedermin, samengesteld uit al de onderwijzers van het Oudenaardsche, de acht regels onvoorwaardelijk had aangenomen. Eene andere merkwaardige toetreding tot het taalstelsel der Commissie was die van pastoor Visschers, die zijne bijzondere begrippen van spelling en taal ‘op het altaer van broederlyke vereeniging, onderlinge beschaving en volmaking’ slachtofferde. Meer andere Vlaamsche letterkundigen, overigens, volgden weldra het goede voorbeeld en lieten de oude, veroordeelde spelling ter zijde. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||
De Antwerpsche Olijftak alleen verklaarde de verschijning van Bormans' verslag te zullen afwachten, vooraleer eene bepaalde beslissing te nemen. Zoo hevig werd intusschen de tegenkanting der ‘Behaegelisten’, dat Willems, op wien zij bijzonderlijk gebeten waren, het noodig achtte de verdediging der Commissie op zich te nemen. Met zijnen helderen geest wederlegde hij, punt voor punt, de tegen haar uitgebrachte beschuldigingen, terwijl David, van zijnen kant, in De Middelaer, de twee partijen aanzette tot wederzijdsche toenadering. Met Behaegel en zijne trawanten was er echter geene overeenkomst mogelijk. Meer dan ooit scherpten zij hunne wapens tot het voortzetten van den oorlog. De dubbelzinnige houding van het Staatsbestuur scheen hen daarbij te begunstigen; althans kloeg Willems terecht in eenen brief aan zijnen Antwerpschen vriend Mertens hoe verkeerd het Gouvernement handelde met in de vertaling van het Bulletin des lois de spelling van des Roches weder te hebben ingevoerd. De Franschgezinde minister Rogier, zegde hij, wilde maar volstrekt van geen Vlaamsch hooren. ‘Je ne connais pas le flamand’, had een der hooge ambtenaren van zijn ministerie zich laten ontvallen, ‘le Gouvernement ne veut pas se mêler des disputes qui ont lieu entre les amateurs de cette langue’, en van dan af mocht Willems de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||
ervaring opdoen dat er hem in zijn ijveren voor de goede zaak nog meer dan éenen struikelblok zou in den weg gelegd worden. Met het doel tegen de Maetschappy ter bevordering van tael- en letterkunde op te komen, hadden de ‘Des Rochisten’ op hunne beurt, te Brussel een genootschap gesticht, Vaderlandsliefde, welks leden den verleidenden naam voerden van ‘Vaderlanders’. Aan het hoofd van dit genootschap stond de onvermijdelijke Behaegel, met zijnen luitenant Bôn, die zich den titel gaf van ‘gebreveteerden taelmeester’. Beiden, zoo zij overal rondbazuinden, gingen het de Vlamingen anders leeren dan de zeven ‘onbevoegden’, die het niet konden verhelen spijt te gevoelen omdat 1830 ons van Holland had afgescheiden! Zooveel invloed hadden die mannen in de hoofdstad weten te verkrijgen, dat niet alleen het raadhuis te hunner beschikking werd gesteld om er hunne vergaderingen te houden, maar dat de gemeenteraad, op hun voorstel, eene Spellingscommissie benoemde, welke - natuurlijk! - het stelsel der ‘zoogenoemde Koninglijke Commissie’ veroordeelde. Men moet hun manifest, of Verklaeringsschrift, lezen, dat zij, na hunne vergadering ten stadhuize van Brussel, den 15 October 1840, in de wereld zonden, om te zien welke verschrikkelijke rampen zij voorspelden, moesten de onvaderlandsche pogingen der Taalcommissie, ondanks hun verzet, zegevieren. Na | |||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||
eene heele reeks van overwegingen, te lang om hier te worden aangehaald, verklaarden zij ex professo: ‘Dat de beslissingen en verdere pogingen der onbevoegde Taelcommissië en der andere overdreévene voórstanders van het hollandsch niet overeenkomen met den aerd, het gebruyk en de gronden der Vlaemsche tael; tegenstrydig zijn aen onze vaderlandsche instellingen en zeden; strekken om vreémde gebruyken en zeden in te brengen; om het afdruksel van het beéld onzer voórvaderen te verbryzelen; om de hoofdtrekken van ons vaderlandsch karakter en het leévendigste kenmerk onzer nationaliteyt te doen verdwynen, en, met deze, onze zelfstandigheyd en onafhangelykheyd zelve te vernietigen.’ Om deze redenen verhoopten zij ‘dat al de Vlaemingen, die hunne nationaliteyt op prys stellen, het systema der onbevoegde Taelhervormers niet zullen aenkleéven: maer zich vasthouden aen het nationael stelsel van Des Roches, 't welk gevestigd is op de ligtst moógelyke verstaenbaerheyd, de woordóorspronkelykheyd en de regelmaet; steunt op den aerd, de zeden en de gebruyken der Belgen, en 't welk, naer vereyschten van tyd, toelaet de tael, volgens die algemeen erkende en aengenoómene gronden, meer en meer volmaektheyd by te zetten’.
Niet alleen David en Willems, maar meer anderen, waaronder Pieterz, bestuurder der lagere middelbare scholen van Brussel, getroostten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||
zich de moeite de talrijke ongerijmdheden, welke in gemeld Manifest voorkomen, te wederleggen. Het was al boter aan de galg. Moest alles aangehaald worden wat te dien tijde, voor en tegen de spelling der Taalcommissie, geschreven en gedrukt werd, er kwam schier geen einde aan. Vooral de ‘Behaegelisten’ hielden niet op de Vlaamsche bevolking tegen haar op te ruien. Zonder te spreken van hun tijdschrift Den Waeren Belg, in hetwelk de hoofdman der ‘Vaderlanders’ den hoogen toon voerde, noch van de Lettres pour servir de matériaux à l'histoire des deux introductions du système linguistique néerlandais en Belgique, verzameld door meester Bôn, alias ‘Vaderlander’, zij alleen gewezen op het schotschrift, in den loop van 1841, uit de drukkerij van T.J. Janssens, te Antwerpen, verschenen, onder den titel: Samenspraeken tusschen den minister van oorlog, den generael Vander Smissen en den minister der binnenlandsche zaeken, door Y.X... L.M. Het lust me, om er slechts éen staaltje van te geven, uit de eerste dier Samenspraeken te knippen wat de minister van oorlog den evengenoemden generaal toesnauwt: ‘... Gy hebt den troon van onzen geliefden Koning willen omwerpen. - Gy hebt de hollandsche moord- en plundertroepen in ons Vaderland willen terug brengen. - Gy hebt onze Grondwet, de wet des Volks, het Palladium of den Heyligen Waerborg onzer borgerlyke en godsdienstige vryheden en de grondzuyl onzer wettige | |||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||
gelykheyd en broederlykheyd, willen verscheuren. - Gy hebt het gróotmoedig Belgisch volk wederom willen den hals doen buygen en gekromd doen gaen onder het harde Bataefsche slaevenjok, met zóo véel moeyte en arbeyd, met zóo véel goed en bloed over weynige jaeren af geschud en verbryzeld. - Gy hebt, Landverrader!...’ En hier onderbreekt hem Van der Smissen: ‘Gy, Minister, hebt het Belgisch volk, voor wiens vryheyd ik ook in den tyd... als eenen vroómen held gevogten hebt, een andermael zoeken op te dringen de uyt ons land verjaegde en verbannen Orangistische Tael- en Letterkunde... Hoe geheel anders klonk het in de verweerschriften der vrienden en verdedigers van de Commissie, die wel hekelend en bijtend waren, doch nooit, het dient te hunner eer gezegd, de palen der deftigste polemiek te buiten gingen. Eén dier verweerschriften zij hier vermeld, omdat het uiterst zeldzaam is geworden; het verscheen onder den zonderlingen titel Mannekenpis. Doctor, door M. van Loven, deknaam van den pastoor van Drogenbosch, M.H. Davidts, die | |||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||
zich later door meer andere werkjes, in verband met de taalbeweging te onzent, verdienstelijk maakte. Alhoewel van moeilijk te begrijpen zinspelingen krielende, haalde hij in dit schotschrift de ‘Des Rochisten’ niet weinig over den hekel. Ten overvloede bewees hij er in dat Vlaamsch en Hollandsch wel degelijk eéne taal uitmaken, verre dus dat het zoogenoemde Hollandsch verdiende eene ‘kettersche taal’ genoemd te worden, verderfelijk voor alle ware Roomsch-Katholieke Vlamingen. Had men tot Z.H. den paus toe tegen de invoering der nieuwe spelling niet opgemaakt?Ga naar voetnoot(1).
Zóó stonden de zaken, toen eindelijk het zoo lang met ongeduld verwachte verslag van Bormans het licht zag. De Maetschappy ter bevordering der Nederduitsche tael- en letterkunde achtte thans het oogenblik gekomen om een einde te stellen aan de zooveel gerucht gemaakt hebbende spellingsquaestie. Met dit doel beriep zij hare leden en de afgevaardigden harer afdeelingen uit Antwerpen, Brugge, Gent en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||
Leuven, op eene algemeene vergadering, ten einde over te gaan tot een goed- of afkeurend besluit betreffende de in 1839 aanbevolen spellingregels. Die vergadering, waartoe de taalkundigen van Oost- en West-Vlaanderen, waaronder Behaegel, werden uitgenoodigd, had plaats in het paleis der Hoogeschool te Gent den 23 October 1841, en staat in de geschiedenis onzer letteren bekend onder den naam van Taelcongres. Een twaalftal dagen te voren had de gouverneur van Antwerpen, de heer De Brouckere, op eigen hand eene bijeenkomst belegd van de schrijvers en onderwijzers dier provincie, met dit gelukkig gevolg dat de acht regels der Commissie, één uitgezonderd, door die vergadering werden aangenomen. De uitspraak van het Congres, even gunstig als die van Antwerpen, was voor David en Willems de bekroning van twintig jaren onverpoosd streven naar eenheid in het schrijven van de hun dierbare moedertaal. Toen, daags na de heuglijke bijeenkomst, de bekende plechtige zitting plaats had, door tal van voorname personen, letterkundigen en staatslieden bijgewoond, mocht de vader der Vlaamsche Beweging zich te recht verheugen in de zoo glansrijk behaalde zegepraal. ‘Een nieuw tijdperk begint,’ - zoo riep hij ten slotte zijner toespraak in vervoering uit, - ‘eene betere toe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||
komst opent zich voor het Vlaemsch. Jonge schryvers, kloeke verstanden zyn opgetreden om de regten der geliefde moederspraek te verdedigen en te staven... Welaen dan, slaen wy de handen aen het werk, tot verdere beschaving en veredeling van eene zoo dierbare en tevens zoo schoone tael. God heeft ze ons daertoe gegeven. Hy zal onzen arbeid zegenen, en zoo zal dan het Vlaemsche feest van heden loffelyk aengeteekend worden in de jaerboeken van het Vaderland.’ Maar het was vooral op het feestmaal in de ruime zaal van het Casino, dat de geestdrift der talrijke aanwezigen ten top steeg. Zoo zeer werd Willems er gevierd, dat men hem in triomf op de schouders droeg en dat de Nederlandsche gezant Falck, die tot de uitgenoodigden en de deelnemers behoorde, aan zijnen vriend van Lennep over dit feest schreef, dat het allen weldenkenden boven verwachting voldaen had. ‘Na twintig jaren - voegde hij er bij - triomfeert Willems over de Walen (en hij had daarbij mogen zeggen: over de Protestanten). Eer tien jaren verder,’ - zoo zeiden velen onbewimpeld en wilden er op wedden - ‘zal alle onderscheid met de Hollandsche spelling verdwenen zijn.’ ‘De toekomst’ (schrijft Max Rooses in zijne Levensschets van Jan-Frans Willems) ‘moest bewijzen, dat de Noord-Nederlandsche staatsman goed gezien had; maer van toen af was reeds | |||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||
tusschen de letterkundigen het vergelijk getroffen, dat een einde moest stellen aan de kleingeestige lettertwisten en den genadeslag brengen aan de dwaze spelling van Des Roches’. Zoo de meeste Vlaamsche schrijvers nu voorgoed met het oude spellingstelsel afbraken, niet zoo de ‘Behaegelisten’, die, in hunne verbittering over de geleden neerlaag, nieuwe krachten verzamelden om te beletten, dat de uitspraak van het Taalcongres door het Staatsbestuur officieël werd bekrachtigd. Als men de schriften van dien tijd leest, dan staat men verbaasd over de hardnekkigheid, waarmede de taalprotestanten in hun opzet te werk gingen. Te Brussel vooral, alwaar Bôn en Behaegel met de Foere, de leiders der beweging waren, regende het schier zonder ophouden allerlei gekleurde losse blaadjes en boekjes, nog altijd tegen de Commissie gericht en opgesteld, de meeste in gebroken Fransch, andere in 't zoogeheeten Flamand moderne belge, de geliefkoosde uitdrukking der misnoegden. Zooveel walg verwekten die ‘laffe, dikwijls naamlooze, en doorgaans gemeene hatelijke schotschriften’, zooals ze door Coopman en Scharpé genoemd worden, dat een lezer van De Middelaer, ‘vriend van de Vlamingen, maer niet van 't bastaerdvlaemsch’, zegde ze van de straat niet meer te durven oprapen, uit vrees er zijne handen aan te bevuilen. Een brief, door zekeren N.... Belge catholique, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||
den 26 December 1841 aan het Journal de la Belgique gezonden, eindigt met de volgende woorden, die eens te meer aantoonen welke booze, verraderlijke inzichten men aan Willems en zijne vrienden toeschreef: ‘Maintenant j'aperçois (schrijft hij) ‘que les Orangistes applaudissent à cette tentative littéraire hollandaise, et que le ministre hollandais ait été présent au fameux Congrès de Gand du mois d'octobre passé, tenu à la même époque de l'affaire de M. Van der Smissen et de M. Van der Meeren, et qu'il y ait goûté une grande satisfaction’. Dat de franschgezinden met dit alles niet weinig in hun schik waren, valt gereedelijk te begrijpen. Indien men het Kunst- en Letterblad mag gelooven - en waarom niet? - zou een te Brussel ingericht geheim comiteit de volgende plannen destijds hebben beraamd, om de Vlaamsche taal te onderdrukken en de Fransche alleenheerschend te maken:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||
Een naar hier overgewaaide Franschman, Eug. Robin, gaf gedurende verscheidene jaren den toon aan de verfranschers van ons volk, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||
voorgangers onzer hedendaagsche vulgarisateurs. ‘Il faut (schreef hij, o.a. den 10 Januari 1842 in den Indépendant) que tous les jeunes Belges qui se destinent aux professions libérales, sachent écrire, et bien écrire en français. Cette opinion qui, en dépit de la querelle palpitante du de ou du den, a toujours été la nôtre, nous l'avons vu avec un vif sentiment de plaisir partagé par l'une des deux universités de l'Etat, par celle qui est précisément située en pleine Flandre flamingante.’ En hij voegde er bij, als om met onze Belgische franschschrijvenden den spot te drijven: ‘Hâtez-vous de vous disperser par le monde, jeunes gens formés à la grande et belle littérature, et que dans quelques années d'ici nous puissions voir disparaître de la chaire, de la presse et de la tribune, le français provisoire dont la Belgique est bien forcée de se contenter si souvent, en attendant mieux...’
Terwijl de taalprotestanten in de hoofdstad hunne laatste pijlen verschoten, ging het er te Antwerpen nog immer duchtig op los. Daar ook klonk het dat het vaderland in gevaar was en sloeg men de trom om tegen den vijand op te rukken. De verdwaalden! Zij zagen niet, of wilden niet zien dat, zoo wezenlijk eenig gevaar onze nationaliteit bedreigde, dit niet van het Noorden, maar wel van het Zuiden te duchten was. En inderdaad, het is bewezen dat België in den loop van de tweede helft der verledene eeuw | |||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||
meer dan eens op het punt gestaan heeft door Frankrijk te worden ingepalmd. ‘De tijd zal menige listen aen den dag brengen (schreef Dr. Snellaert), maer het is thans geen geheim meer dat eenige mannen te Brussel, die zich voor liberalen willen doen gelden, doch in den grond anders niet zijn dan de vrienden van Frankrijk, onderscheidene Des Rochisten tegen de spelling aenzetten.’ Aan het hoofd der Antwerpsche spitsbroeders stonden de hooger genoemde Somers en Buelens, wier geweldige taal tegen de voorstanders der nieuwere schrijfwijze bij die van meester Bôn en de zijnen niet moest onderdoen. Men vindt er het bewijs van in hunnen Tael- en Letterminnenden Protestant, wien het te doen was om, evenals Den Waeren Belg van Behaegel, ‘de Overmoerdyksche Tael, welke men ons zocht op te dringen, zoo spoedig mogelijk te begraeven, en dit zonder eenige hoop van verrijzenis’.
Op onze beurt walgt het ons den inhoud van dit tijd- of liever prulschrift te ontleden of er uittreksels van mede te deelen. Genoeg zij het te vernemen dat het Nederlandsch er in uitgekreten wordt voor ‘scheurzieke, verketterde en verketterende bastaerdspraek; dominés- en geuzentael, door het Bybelsch genoótschap aengenomen om ons volk in den afgrond der dwaelingen neder te storten’, en dergelijke lieve benamingen meer. Hare beoefenaars heeten er ‘Venusjonkers en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||
klugtspeélders, verdedigers der verwyfde aepentael’, intriganten en oproermakers enz., terwijl hij, Protestant, zich uitgeeft voor den eenigen waren verdediger van het kostelijkst erfdeel onzer voorvaderen, ‘de aloude, onverbasterde Roomsch-Katholieke Moedertael’. Tot zelfs Michiel van der Voort, den toen nog jongen, maar onverschrokken voorvechter van de taalrechten zijner landgenooten, worden in gemeld tijdschrift allerlei scheldwoorden naar het hoofd geslingerd. Het zou hier de plaats zijn om eenigszins breedvoerig gewag te maken van een werkje, dat bij zijne verschijning in 1842 niet weinig opzien baarde en er toe bijdroeg om de taalprotestanten in het stof te doen bijten; ik bedoel den hooger genoemden Spellingsoorlog van Pr. van Duyse, in onze literatuur uitblinkende als een meesterstuk in zijne soort, waarin, zegt Micheels, ‘fijne, geestige scherts met scherpen, bijtenden spot tegen de woelwaters en dwarsdrijvers afwisselt.’ De mij afgemeten tijd laat mij ongelukkig niet toe van dit gedicht meer te zeggen dan dat Behaegel er op het ongenadigst in afgetakeld wordt. Met zijne ondeugende pen schoot de Dendermondsche dichter dezen laatste, onder meer andere, het volgende epigram toe: Heer van Accentenburg, en meester van de spelling,
Die duizend woorden in gesplitste benden schaert,
Hadt gij u nooit belast met zulk een hersenkwelling,
Wat moeite hadt gij niet en u en ons gespaard!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||
Ook de zooveel lawijd gemaakt hebbende meester Bôn krijgt in den Spellingsoorlog, naar verdienste, van de plak en de roede. Maar het was vooral in een ander even belangrijk werkje, in verband met den Spellingsoorlog, dat de vermaarde magister als een andere Don Quichotte wordt afgeschetst. Het verscheen onder den titel: Meester Jochems lotgevallen en reistogt naer Gheel, oorspronkelyk werk over de Vlaemsche tael, op de wyze van den Donquichotte van Cervantes verveerdigd en in eenen luimigen trant opgesteld, door J.B. Straatman. Wie er meer van weten wil, leze, bij gebrek aan het boekje zelf, de Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde van het jaar 1830 tot heden, door Coopman en Scharpé, alwaar de hoofdinhoud met hunne welbesneden pen bekend gemaakt wordt.
Zoo naderde van lieverlede de tijd dat het laatste spellingschroot ging afgeschoten worden. Wel hoorde men hier en daar nog eene schermutseling, doch het grof geschut had zoo geweldig gespeeld, dat kruit en lood weldra ontbraken en de verklaarders van den oorlog het moesten opgeven. Voor David en Willems moet het een blijde, heuglijke dag geweest zijn, toen eindelijk, op voorstel van den toenmaligen minister baron d'Anethan, het Koninklijk Besluit verscheen, waarbij de spelling van het Gentsche Taalcongres voor de vertaling van het Bulletin officiel des lois et arrêtés werd aangenomen. Indien ooit | |||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||
eene beslissing der regeering ten voordeele der anders diep miskende taal van het Vlaamsche volk met voldoening onthaald werd, dan was het wel die van den 1 Januari 1844, welke een einde stelde aan de kleingeestige lettertwisten, die zoo nadeelig waren voor de verdere ontwikkeling onzer herboren letterkunde. Nu mochten alle weldenkende Vlamingen ter eere hunner leiders het zegelied aanheffen; nu, ja, had van Duyse mogen herhalen wat hij zoo pittig geschreven had ten slotte van zijn epos: Bôn staet verplet; Behaegel zelf verstomd;
Van Loo vergeet Apollo vol van gratie;
Het land erkend den wil der Letternatie!
De spellingstwist, gemuilband, uitgegromd,
Zwijgt stil, en Gent, dat voor geen dwazen kromt,
Schrijft op den schild der Taal: Pacificatie!
Het besluit van minister d'Anethan bracht den genadeslag toe aan de ‘Des Rochisten’. Deze zouden het echter niet opgeven zonder tegen den genomen maatregel eene laatste maal hunne gal te hebben uitgespuwd. Wie het meest van allen er tegen opkwam, ditmaal op de nationale tribuun, was niemand anders dan de Brugsche afgevaardigde de Foere, dezelfde, die vroeger in den Spectateur Belge de versmelting van Hollandsch en Vlaamsch had aangeprezen, ‘ten einde de broederlijke banden tusschen Noord en Zuid vaster toe te halen’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||
Nauwelijks had de Kamer van Volksvertegenwoordigers hare werkzaamheden hernomen, of de man viel in de hevigste bewoordingen uit tegen de Regeering, die het had durven bestaan de ‘Hollandsche’ spelling hier weder in te voeren. Wat al onzin hij daarbij uitkraamde grenst aan het ongelooflijke: de minister was de palen zijner bevoegdheid te buiten gegaan; hij had het recht niet aan het Vlaamsche land eene spelling, of liever eene taal op te dringen, welke door de meerderheid der bevolking was verafschuwd; de verordening van 1 Januari 1844 was in strijd met het 23e artikel der grondwet, een staatsaanslag; - met een woord, al de onnoozele praatjes, welke sedert jaren schering en inslag waren geweest van de Taalprotestanten, werden door de Foere met eene verregaande verwaandheid in de Kamer herhaald. Wat de eerbiedwaardige hoofdmannen der Vlaamsche Beweging betreft, die overlaadde hij met scheldwoorden en beleedigingen, en beschuldigde hen zelfs aan Orangistische samenzweringen in 't geheim te hebben deel genomen. Onnoodig te zeggen, dat de heldhaftige voorvechter der taalonafhankelijkheid door Vlamingen van het echte bloed, als de Decker en de Corswarem, op zijne plaats werd gesteld. De zweepslag, hem door Th. van Rijswijck toegediend, zal nog lang daarna in 's mans lenden genepen hebben. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||
Men kent de strophen van den geestigen volksdichter. ‘Zoo is er’ (beet hij den Brugschen afgevaardigde toe): Zoo is er nooit een Franskiljon
Ons in 't gezigt gevlogen...
O leerling van de school van Bôn,
Wat heeft u toch bewogen,
Er zoo op eens maer door te slaen
Met uwen zwarten tikkenhaen?
Gy twistapostel daer ge zyt,
Zoo zwart van hart als kleêren;
Is dit den vrede wyd en zyd
Naer Godes voorschrift leeren?
Gy voert de tweedragt in uw vaen,
Gy booze zwarte tikkenhaen.
Gy zyt geen Vlaming! by myn ziel,
Dat zult gy nimmer heeten;
Wie eens zoo diep en schandig viel
Is vast zyn land vergeten
Met wat de voorzaet heeft gedaen;
Onthoud dit, zwarte tikkenhaen!
Hoe de beruchte ondervraging tot schande en vernedering van de Foere afliep, blijkt uit het feit, dat de zoo lang gevoerde tegenkanting, onder hare belachelijkheid bezweken, welhaast teenemaal ophield. De Spellingsoorlog had uitgewoed.
Deze schets van een der hoofdstukken uit de geschiedenis der Vlaamsche Beweging zou onvolledig zijn, indien ik er niet eenige woorden bijvoegde ter eere van de Nederlandsche taal- en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||
letterkundige Congressen, weinige jaren later, door de bemoeiingen van Dr. Snellaert, tot stand gekomen. Dank zij deze Congressen werd de band, die alle Nederlanders door eenheid van atkomst en taal omsnoert, nauwer toegehaald, en zagen wij de Hollandsche en Vlaamsche geleerden, hand in hand, er naar streven om den gemeenschappelijken volkszin en de gemeenschappelijke moedertaal, krachtiger dan ooit, op te beuren. Weldra vonden vele Zuidnederlandsche letterkundigen het nu ook ongerijmd, eene Vlaamsche spelling, onderscheiden van eene Hollandsche, te blijven handhaven. De leus van Willems: ééne taal, ééne spelling, werd weldra die van alwie het wel meende met de taal van het Nederlandsche volk. Op het Congres van Brugge, in 1862, maakte het vraagstuk der spellingseenheid de bijzonderste stof uit der beraadslagingen, met dit gelukkig gevolg, dat de laatste scheidspaal die tusschen het Zuid- en het Noordnederlandsch bestond, ditmaal zonder slag of stoot, werd weggeruimd. Op voorstel eener bijzondere Commissie, door het Belgische Staatsbestuur aangesteld, werd de nieuwe, thans overal in zwang zijnde spelling, welke die is van het Woordenboek der Nederlandsche taal, - deze andere vrucht der Nederlandsche Congressen, - bij Koninklijk Besluit van den 21 November 1864 bekrachtigd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||
Laten wij allen, ter wille der eenheid, dit besluit voortdurend eerbiedigen, opdat wij van eenen nieuwen Spellingsoorlog, van welken aard ook, voortaan mogen bevrijd blijven. Laten wij niet vergeten wat de geschiedenis ons leert, dat die langdurige strijd den nadeeligsten invloed heeft uitgeoefend op de herkenning onzer taalrechten in en na 1830. Tegen onze taal zaaide hij vooroordeelen, die aangekweekt werden door onze tegenstrevers, en die heden, eilaas! nog niet gansch zijn uitgeroeid. Evenals in 1830, hoort en leest men nog al te dikwijls in den Vlaming vijandiggezinde Belgisch-Fransche bladen: het Vlaamsch is geene taal; het Vlaamsch is een patois, dat niets gemeens heeft met het Nederlandsch!! Laten allen, die den wezenlijken toestand in België beseffen, hun best doen om de taal te doen eerbiedigen en zorgvuldig alles te vermijden wat aanleiding zou kunnen geven tot eenen nieuwen strijd over de spelling. Moet deze gewijzigd worden, het geschiede langzamerhand, volgens den natuurlijken gang der zaken, zonder horten of stooten, zonder onzinnig gekibbel en gekijf, dat voortaan doodelijk zou kunnen zijn voor onze geliefde Moedertaal. |
|