| |
| |
| |
Plechtige vergadering van 8 Juli 1906 in de groote feestzaal van het Gouvernementshotel.
De vergadering vangt te 11 1/4 aan.
Aanwezig: de heeren Jan Broeckaert, bestuurder; K. de Flou, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren Dr. H. Claeys, Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Th. Coopman, J. Bols, Des. Claes, Jhr. Dr. K. de Gheldere, Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Dr. W. de Vreese, Jac. Muyldermans, Jan Boucherij, Baron de Bethune en Amaat Joos, werkende leden;
de heeren Hugo Verriest en Omer Wattez, briefwisselende leden.
De heeren Mr. Julius Obrie, Mr. Edw. Coremans, Dr. L. Simons en Dr. J. Mac Leod, werkende leden, alsook de heeren Dr. Lecoutere, Mr. Paul Bellefroid en Dr. Eug. van Oye, briefwisselende leden,
| |
| |
hebben bericht gezonden, dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
***
Vereeren de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid, de heeren:
Baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen; - Eerw. heer kanunnik Segers, aartsdiaken, als vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr. den Bisschop van Gent; - J. van Cleemputte, volksvertegenwoordiger; - Th. Wouters, advocaat generaal bij het Hof van Beroep; - Marc Baertsoen, schepen der stad; - Jos. Casier en Alf. Siffer, gemeenteraadsleden; - Eerw. heer Pater J. van de Ven, der Societeit Jesu, te Aalst, de stichter van het Van de Ven-Heremans' Fonds; - hoogleeraar Dr. E. Wasteels; - A. Roegiers, bestuurder der Rijks Normaalschool; - E. Busschaert, eereschoolopziener; - Edm. Fabri, arbeidsopziener voor Oost-Vlaanderen; - kanunnik E. de Lepeleer en Dr. V. Fris, leeraars aan het Koninklijk Atheneum; - C. van de Putte, leeraar aan het Koninklijk Atheneum, te Ath; - Lambrecht Lambrechts en Em. de Sorgher, leeraars aan de Rijks Normaalschool; - Eerw. heer A. Jacobs, leeraar aan het Sint- | |
| |
Lievensgesticht; - Eerw. heer Ern. Soens, leeraar aan het Sint-Lievensgesticht en ondervoorzitter van het Gentsche Davidsfonds; - Ph. de Vacht, pastoor van Sint-Pieters-Buiten; - Mr. Edg. Dobbelaere, secretaris der Vlaamsche Balie; - Mr. K. van Acker, zoon; - Eerw. Pater P. de Beck, der Societeit Jesu; - Lievevrouw-Coopman, letterkundige; - Eg. de Backer en G. de Moor, apothekers; - Hipp. Leroy, beeldhouwer; - Edw. Criel en D. van Reysschoot, toonkundigen; - F. van
Bambeke, grondeigenaar; - A.V. Bultynck, hoofdopsteller van het Fondsenblad; - De Coster, voor het Journal de Gand; en Verstraete, voor La Flandre libérale, enz.; - verder verschillende Heeren geestelijken, studenten, letterkundigen en een dertigtal Dames.
***
De heeren J. Ballion, Wilfried Siffer, Victor Vermast en Ivo de Vreese, waren zoo goed, zooals verleden jaar, als Commissarissen dienst in de zaal te doen.
***
De heer J. Broeckaert, bestuurder, verklaart de vergadering geopend; hij zegt den Weled. heer Gouverneur Baron de Kerchove
| |
| |
d'Exaerde een hartelijk woord van dank, omdat hij met de meeste bereidwilligheid de groote feestzaal van het Gouvernementshotel ten dienste der Koninklijke Vlaamsche Academie voor het houden van hare Plechtige Vergadering van heden, heeft gelieven te stellen, en betuigt aan de aanwezige personen den dank der Academie voor hunne hoogst vereerende opkomst. Hij verleent het woord aan den Bestendigen Secretaris, om de vergadering met de ingekomen stukken in kennis te stellen.
Verscheidene hooggeachte personen, zegt de heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, hebben schriftelijk aan het Bestuur der Academie laten weten, hoezeer het hun spijt dat zij verhinderd zijn deze Plechtige Vergadering bij te wonen. Het zijn de Heeren: J. de Trooz, minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs; - Graaf de Smet de Naeyer, minister van Financiën; - Baron van der Bruggen, minister van Landbouw en Schoone Kunsten; - J. van den Heuvel, minister van Justitie; - Staatsminister A. Beernaert, die tot op het laatste oogenblik de hoop koesterde onze Plechtige Vergadering te kunnen bijwonen; - F. Schollaert, voorzitter van de Kamer van Volks- | |
| |
vertegenwoordigers; - C. van Overbergh, algemeen bestuurder bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken; - H. van Maele, eerste voorzitter bij het Hof van Beroep te Gent; - luitenant-generaal Baron Greindl, opperbevelhebber der Burgerwacht voor de provinciën Oost- en West-Vlaanderen; - generaal-majoor Graaf van der Stegen de Putte, bevelhebber van de tweede brigade Ruiterij; - E. Braun, burgemeester der stad Gent; - Cogels-Osy, gouverneur der provincie Antwerpen; - Jules Lammens, oudsenator; - de senatoren Graaf de Kerchove d'Ousselghem, Léger, Graaf t'Kint de Roodenbeke en A. Vercruysse; - V. Begerem, G. Cooreman, J. Maenhaut en A. Verhaegen, volksvertegenwoordigers; - E. de Bast, raadsheer bij het Hof van Beroep; - P. Thomas, rector der Hoogeschool; - hoogleeraren Dr. C. de Bruyne en Dr. Paul Mansion; - de Heem, hoofdingenieur van Bruggen en
Wegen; - O. Bruneel, schepen der stad Gent; - A. de Bock, vicaris-generaal van Z.H. den Bisschop van Gent en aartspriester; - J.D. Domela Nieuwenhuijs, predikant der Evangelisch Hervormde Kerk; - J.H. Laatsman, predikant bij de Vlaamsche Gemeente der Belgische Evangelische Kerk; - A. Solvyns, arrondissements-commissaris
| |
| |
voor de vereenigde arrondissementen van Gent en Eecloo; - kapitein de Leenheer; - Alf. Vermast, bestuurder der Middelbare School; - Alb. Maertens, bestuurder der Bank van Vlaanderen; - Jhr. Robrecht Schoorman, onderarchivaris van den Staat; - Hector Dutordoir, hoofdingenieur, bestuurder van den Provincialen Technischen Dienst; - Baron Casier, en Juffrouw Cordelia van de Wiele, bijzondere te Kortrijk.
***
Daarna opent de heer bestuurder J. Broeckaert de vergadering met eene toespraak over den Spellingsoorlog:
De Koninklijke Vlaamsche Academie, zoo vangt Spreker aan, viert heden den twintigsten verjaardag harer stichting. Met rechtmatige vreugde, alhoewel zonder uiterlijk praalvertoon, herdenkt zij dit heuglijk feit uit de geschiedenis der Vlaamsche Beweging.
Na enkele woorden over die stichting, stuurt hij een hartelijken welkomgroet tot Prof. Dr. Jan te Winkel, die zoo bereidwillig aanvaardde heden in de Academie als feestredenaar op te treden.
Daarna vat Spreker zijn onderwerp aan. Hij herinnert er aan hoe erbarmelijk het in de jaren dertig met de schrijfwijze onzer taal gesteld was. Vaste regels waren onbekend en elke schrijver volgde een hem eigen stelsel. Zulks was natuurlijk
| |
| |
zeer nadeelig voor het onderwijs der moedertaal, en gaf aanleiding tot allerlei klachten en oneenigheid. Er moest kost wat kost een einde aan dien toestand gesteld worden.
Twee partijen stonden echter tegenover elkander: de aanhangers der algemeene Nederlandsche schrijfwijze, met David en Willems aan het hoofd, en de ‘Des Rochisten’, die van de Hollandsche spelling niet hooren wilden. Hun voornaamste aanvoerder was Behaeghel, een Westvlaamsche kostschoolhouder.
De strijd was allervinnigst, voornamelijk van den kant der ‘Des Rochisten’, die de partijgangers der Hollandsche spelling op het hevigste aanvielen en de belachelijkste beschuldigingen naar het hoofd wierpen.
In 1839 verscheen het verslag van den heer Bormans op de spellingquaestie. Hiermede was de strijd echter niet uitgestreden. Wel werden de besluitselen van dit verslag door de overgroote meerderheid der Vlaamsche schrijvers aangenomen; maar de ‘Behaegelisten’ verdubbelden van den anderen kant hunne verwoede aanvallen tegen het stelsel der Taalcommissie.
In 1842 verscheen De Spellingsoorlog van Pr. van Duyse, waarin de taalprotestanten duchtig over den hekel gehaald werden en die niet weinig bijdroeg om de ‘Des Rochisten’ aanhangers te doen verliezen.
Den 1 Januari 1844 verscheen het Koninklijk Besluit waarbij de besluitselen der Taalcommissie
| |
| |
aangenomen werden voor de vertalingen in het Bulletin officiel. Dit was de genadeslag voor de vijanden der eenheid van spelling. Eene laatste poging door een hunner in de Kamer van Volksvertegenwoordigers beproefd, liep tot schande en vernedering der aanhangers van het oude stelsel af.
De Spellingsoorlog had uitgewoed.
De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Dr. Jan te Winkel, hoogleeraar te Amsterdam, buitenlandsch eerelid der Academie, die zal spreken over Taalgeschiedenis als geschiedenis van den geest.
Met den menschelijken geest, - zegt Dr. te Winkel, - groeit de taal gelijk op. De rijkdom der menschelijke gedachten, de helderheid en nauwkeurigheid der begrippen neemt voortdurend toe, en van die ontwikkeling van den menschelijken geest is de taal het spiegelbeeld. De wetenschap der taalvergelijking nu stelt ons in staat den stand der begrippen en denkbeelden van het menschengeslacht te leeren kennen in een tijd, toen er nog geene schriftelijke overlevering bestond. De taal bewijst aan de voorgeschiedenis van den geest denzelfden dienst als de geologische toestand der aarde aan de voorgeschiedenis onzer planeet. Daardoor zal het voor den taalbeoefenaar mogelijk worden, problemen op te lossen, die de bespiegelende wijsbegeerte nog onopgelost heeft moeten laten. Eerst als de taalgeschiedenis ons
| |
| |
zal hebben geleerd, hoe 's menschen begrippen ontstonden en zich ontwikkelden, zullen wij die begrippen begrijpen. Zoo b.v. zal de taalwetenschap veel beter dan de wijsbegeerte ons kunnen leeren wat onder het begrip ‘tijd’ moet worden verstaan, of m.a.w. hoe zich dat begrip geleidelijk heeft gevormd. In bijzonderheden wordt nu uit de geschiedenis der woorden nagegaan, hoe het tijdsbegrip altijd onafscheidelijk verbonden is geweest met het bewegingsbegrip, met het begrip van rustpunt op den weg, met het begrip van teeken voor de herhaling van telkens wederkeerende gebeurtenissen, en ook met de verschillende ruimtebegrippen, die dikwijls met de tijdsbegrippen dezelfde woorden gemeen hebben, en misschien door den oermensch nog niet onderscheiden werden.
***
Het woord is thans aan den heer Edw. Gailliard, bestendigen secretaris, die den uitslag bekend maakt van de Letterkundige Wedstrijden voor het jaar 1906, van den Vijfjaarlijkschen Wedstrijd in Nederlandsche Letterkunde voor het elfde tijdvak (1900-1904), en van de Verkiezingen in de Juni-vergadering:
Voor het jaar 1906 heeft de Koninklijke Vlaamsche Academie zes prijsvragen uitgeschreven. Enkel twee daarvan werden beantwoord, te weten
| |
| |
de prijsvraag over het Zuidlimburgsch dialect en die over het Ambacht van den diamantslijper.
Alhoewel een van de twee antwoorden voor de eerste dier prijsvragen ingezonden niet van verdienste ontbloot is, heeft de Academie die verhandeling niet kunnen bekronen.
Voor de tweede dezer prijsvragen, nl. die over het Diamantvak, heeft onze Koninklijke Instelling ook twee antwoorden ontvangen. De drie keurders, de heeren V. Dela Montagne, J. Boucherij en G. Segers, zijn het eens om aan de Academie voor te stellen aan de verhandeling met kenspreuk ‘De Taal is gansch het Volk’ den uitgeloofden prijs toe te kennen. Derhalve heeft de Academie, met eenparige stemmen, in hare vergadering van 20 Juni, besloten bedoelde studie met goud te bekronen. De schrijver daarvan is gebleken te zijn de heer Dr. Felix Leviticus, reeds in 1890 bekroond voor zijne verhandeling over de Klanken vormleer van het Middelnederlandsch dialect der Sint-Servatiuslegende van Heynrijck van Veldeken.
De prijswinnaar, de heer Dr. Felix Leviticus, privaat-docent aan de Universiteit te Amsterdam en leeraar aan de derde Hoogere Burgerschool met vijfjarigen cursus, ontvangt uit de handen van den heer Bestuurder het Diploma aan zijne bekroonde verhandeling door de Academie toegekend. Hij wordt door de aanwezigen hartelijk toegejuicht.
| |
| |
De Bestendige Secretaris zegt verder:
Toen Z.M. de Koning, ten jare 1845 aan de Académie Royale de Belgique nieuwe standregelen gaf, werd aan dit geleerd genootschap de inrichting opgedragen van een Vijfjaarlijkschen Wedstrijd, met prijs van 5000 fr. voor het beste werk, dat over 's Lands geschiedenis in het verloopen tijdvak van vijf jaar zou verschenen zijn.
Moest het ernstig bestudeeren van onze vroegere tijden aangemoedigd worden, toch achtte minister Rogier en zeker terecht, dat de Nationale Geschiedenis niet alleen het verstandelijk gebied van een volk uitmaakt. Daartoe behooren immers ook de letteren en de wetenschappen, met hunne veelvuldige vertakkingen.
Letterkundige en wetenschappelijke arbeid, meende de minister, verdient insgelijks aanmoediging vanwege den Staat, en, zijns inziens, was het dan ook een strenge plicht voor elk gouvernement, door alle middelen waarover het beschikken kan, tot den vooruitgang van alle vakken van de menschelijke kennis bij te dragen.
Aldus sprak minister Rogier in een vertoog door hem aan den Koning voorgedragen, met het doel de inrichting te bevorderen van een Vijfjaarlijkschen Wedstrijd voor wijsgeerige en staatkundige wetenschappen, voor Vlaamsche en Fransche letterkunde, alsook voor natuur- en wiskundige wetenschappen.
| |
| |
In hunne verschillende uitingen, - zei verder de minister, - dienen de Vlaamsche en Fransche letterkunde door het instellen van bijzondere prijzen aangemoedigd te worden. Welke ook de vorm zij door de schrijvers aangenomen, wat ook het karakter en de strekking van hunne werken moge wezen, zal, het spreekt vanzelf, de palm in de eerste plaats toegekend worden aan hem die, met de verdienstelijkheid van de gedachte den uitstekendsten letterkundigen vorm zal hebben gepaard.
Op voorstel van minister Rogier werd derhalve, bij koninklijk besluit van 6 Juli 1851, de gewenschte Vijfjaarlijksche Wedstrijd ingericht. De mededingende werken zouden beoordeeld worden door een keurraad te benoemen, voor de drie eerste reeksen door de Klas der Letteren bij de Académie Royale de Belgique, en voor de andere door de Klas der Wetenschappen bij de gezegde Académie.
Een Koninklijk besluit van 14 October 1889 belastte echter de Vlaamsche Academie, drie jaar na hare stichting, met de beoordeeling van den Vijfjaarlijkschen Wedstrijd voor Nederlandsche Letterkunde. De aldus aan onze Instelling opgelegde last ging met het achtste tijdvak van den Wedstrijd in. Voor dat tijdvak (1885-1889) kende de keurraad uit haren schoot benoemd den prijs toe aan wijlen Mathilda Ramboux; voor het negende tijdvak (1890-1894) aan Mejuffer Virginie Loveling; voor het tiende tijdvak (1895-1899) aan
| |
| |
wijlen Dr. Guido Gezelle, ons steeds betreurd medelid; en onlangs, voor het elfde tijdvak (1900-1904), aan den heer Frank Lateur, in de letterkundige wereld algemeen onder den naam van Stijn Streuvels bekend.
Voor dit laatste tijdvak werden, bij koninklijk besluit van 20 Januari 1905, de heeren Th. Coopman, Dr. W. de Vreese, Alf. Janssens, kanunnik Muyldermans en G. Segers, allen werkende leden der Academie, tot keurders benoemd. Het verslag, onder handteekening van den heer Segers, verscheen in het Staatsblad van 11 Mei 1906. Uit dit stuk vernemen wij, dat niet minder dan 156 werken aan het oordeel van den Keurraad werden onderworpen. Daaronder waren niet eens begrepen de Nederlandsche boeken over wetenschappen, die hier te lande hoe langer hoe talrijker worden.
De verslaggever neemt in zijn verslag de bijzonderste der mededingende werken in oogenschouw en laat de verdiensten van vele daarvan uitschijnen. Na ‘Langs de wegen’ en ‘Minnehandel’ van Stijn Streuvels breedvoerig besproken te hebben, gaat hij volgenderwijze voort: ‘Geen van deze beide boeken onderscheidt zich echter door zulke uitstekende hoedanigheden, verheft zich zoozeer boven de beste der hooger besproken werken, dat de Keurraad aan “Langs de wegen” of “Minnehandel” den prijs zou kunnen toekennen. De Jury is van meening,
| |
| |
dat er zich daaronder bevinden, welke deze eer meer verdienen. Doch, als men al de werken van Stijn Streuvels als een geheel beschouwt, als men zijn letterkundigen arbeid met dien der andere mededingers vergelijkt, oordeelt de Jury, dat daaraan de prijs van het XIe tijdvak moet toegekend worden.
In hun geheel genomen, vormen Stijn Streuvels' werken als het nieuwere epos van den Vlaamschen boer. Ze zijn tevens de heerlijkste beschrijving der Zuidvlaamsche landouw, die tot heden van dit schoone land werd gegeven.
De voornaamste verdienste van den schrijver is zijne eigenaardigheid, zijne persoonlijkheid; hij heeft het merk daarvan tot op zijne geringste werken geprent...’
In hare vergadering van 19 Juli 1905 besliste de Koninklijke Vlaamsche Academie voortaan aan den met goud bekroonde in den Driejaarlijkschen Wedstrijd voor Nederlandsche Tooneelletterkunde en in den Vijfjaarlijkschen Wedstrijd voor Nederlandsche Letterkunde een verguld eeremetaal met diploma te schenken, welke hem in de eerstvolgende Openbare Plechtige Vergadering zullen uitgereikt worden.
Voor de eerste maal wordt vandaag die beslissing ten uitvoer gebracht. Namens het Bestuur der Academie, heb ik de eer den heer Frank
| |
| |
Lateur uit te noodigen het hem toegekende eeremetaal en diploma uit de handen van haren heer Bestuurder te komen ontvangen.
(De heer Frank Lateur is verhinderd geweest de Vergadering bij te wonen.)
Ten slotte gaat de heer Bestendige Secretaris volgenderwijze voort:
Ik verheug mij zeer, ditmaal verslag te mogen uitbrengen over de werkzaamheid van het Van de Ven-Heremans' Fonds, in de tegenwoordigheid van den Eerw. heer Pater Van de Ven, den edelhartigen stichter van dit Fonds, die ons heden de eer aandoet onze Plechtige Vergadering bij te wonen. Hem zij nogmaals, namens de Academie, een allerhartelijkst woord van welverdienden dank gezegd, voor de zoo milde gift waarmede hij onze Koninklijke Instelling begunstigd heeft.
Binnen kort zal nr 4 van gezegd Fonds van de pers komen. Het is eene studie van den heer Mr. Karel van Acker zoon, over de Staatsinstellingen van België. Vóór het einde van het jaar zal nr 3 verschijnen, zijnde eene merkwaardige verhandeling van den heer Dr. van de Velde, bestuurder van het Stedelijk Laboratorium te Gent, Over Melk en Melkvervalschingen.
Sedert hare laatste Plechtige Vergadering had de Koninklijke Vlaamsche Academie den dood te betreuren van haar buitenlandsch eerelid
| |
| |
Dr. Moritz Heyne, hoogleeraar te Göttingen, den welbekenden en geleerden germanist. In vergadering van 20 Juni, werd ter vervanging verkozen de heer Dr. Kluge, hoogleeraar te Freiburg in Breisgau, een der uitstekendste geleerden van Duitschland. Hij zij welkom in ons midden.
***
De heer Bestuurder richt een hartelijk woord van dank tot de aanwezige personen. Vooral zegt hij dank aan de Weledele heeren Baron de Kerchove d'Exaerde, gouverneur der provincie; kanunnik Segers, vertegenwoordiger van Z.D.H. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent; J. van Cleemputte, volksvertegenwoordiger; advocaat-generaal Th. Wouters; Baertsoen, schepen; hoogleeraar Wasteels, en Pater J. van de Ven, aan wien de Academie zooveel verplichtingen heeft. Verder aan de heeren gemeenteraadsleden en leeraren van het Officieel en van het Vrij Onderwijs, die zoo talrijk opkwamen, alsook aan al de burgerlijke en geestelijke overheden en aan de vele Dames die de Plechtige Vergadering met hunne zeer gewaardeerde en aanmoedigende tegenwoordigheid hebben vereerd.
Hij verklaart te 12 3/4 de vergadering gesloten.
|
|