2o) Verslag van den heer Jan Boucherij.
Het onderzoek van de twee ingezonden handschriften over het Diamantvak heeft ons bewezen, dat de uitgeschrevene prijsvraag niet duidelijk, niet omstandig genoeg werd voorgesteld, zoodat de twee mededingers, hoe verdienstelijk hun arbeid ook weze, aan de gestelde eischen niet ten volle hebben kunnen beantwoorden.
Het eerste handschrift, onder kenspreuk: ‘'k Zie de sterren geren’, is eene korte, tamelijk volledige ‘verhandeling’ over het Diamantvak; maar het is niet eene vakwoordenlijst, 't is te zeggen een boek, waarin de woorden en zegswijzen betrekkelijk het klooven, snijden, slijpen, zetten, enz. alphabetisch gerangschikt zijn; derhalve kan het niet als een antwoord op de vraag beschouwd worden. Daarenboven schijnen ons de uitleggingen van vele termen al te beknopt, terwijl het aantal medegedeelde vakwoorden zeker onvolledig is.
Het tweede handschrift daarentegen, met de kenspreuk ‘De Taal is gansch het Volk’, bevat een voorwoord van 21 en een tekst van 316 bladzijden, en mag onzes inziens overvolledig genoemd worden. Inderdaad, het behelst niet slechts eenen schat van woorden en uitdrukkingen, met het behandelde onderwerp rechtstreeks in verband, maar het geeft daarbij eene menigte termen, welke in alle woordenboeken en bij alle bedrijven te huis behooren, als daar zijn, om er slechts enkele op te noemen: bondsgebouw, gast, kantien, loon, loonbederver en verdere samenstellingen, weerstandskas, werkplaats, -staker, -staking, enz., voorschoot, zuiver, zwavelzuur, spuwbak, St Eduardus (naam eener vereeniging), bril, leerjongen, baas, onderkruipen, handel, handkar, tarief, enz. enz.
Indien vele dezer woorden geschrapt werden, iets wat gemakkelijk om doen is, dan zou het overblijvende aantal nog verre dat van Nr 1 overtreffen.