| |
| |
| |
Bestendige commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie.
Verhandeling over de ‘Misericordia's’ van de koorgestoelten uit de kerk te Hoogstraten, door den heer L. Maeterlinck, bestuurder van het Stedelijk Museum te Gent, ter uitgave aangeboden.
Verslagen.
1o) Verslag van den heer Baron de Bethune.
Volgens de vroegste kerkgebruiken moesten de aanwezige geloovigen rechtstaande blijven gedurende de goddelijke diensten.
Dit voorschrift blijft nog in voege voor hen, die gerekend worden als werkelijk deel te nemen aan de plechtigheid, zooals de kanunniken, geestelijken of kloosterlingen, welke hunne plaatsen in het koor of in de zitsels bekleeden. Enkel wordt hun toegelaten gedurende de minder belangrijke deelen van den dienst neder te zitten.
Opdat zulks zonder veel stoornis of groot gedruisch zou gebeuren, dienden de zitbanken derwijze vervaardigd te wezen, dat men ze gemakkelijk opheffen of neêrlaten kon. De zaat is dus gewoonlijk met gangen of scharnieren aan het gestoelte gehecht, en aan het onderdeel daarvan vindt men gemeenlijk een houten kles of handvat om deze beweging zonder moeite te verrichten.
Aan dergelijke klessen of handvatten hebben de Fransche oudheidkundigen den naam van Misericordia's gegeven, en wel om de volgende reden:
| |
| |
Als de zaat opgeheven is, komt bedoelde kles iets of wat voorwaarts; de rechtstaande koorlieden vonden het weldra niet onaangenaam er op te leunen en te rusten, zonder evenwel te kort te doen aan de liturgische voorschriften; deze bleven aldus in voege, alhoewel zekere verzachting of toegevendheid (misericordia) in 't naleven ervan aangenomen werd.
Heeft onze Vlaamsche taal een bijzonder woord om dit gedeelte van 't koorgestoelte - de kles onder de zitbanken - aan te duiden?
Men zou mogelijks in oude kerkrekeningen of in de keure van een schrijnwerkersambacht het beslissend antwoord aantreffen? Meermalen heb ik door een grijzen kerkbediende, van Zitterkes hooren spreken, en deze naam komt mij niet kwalijk geschikt voor, dewijl hij de bedoelde zaak klaar aanwijst.
De middeleeuwsche kunstoefenaren namen graag elke gelegenheid te baat om aan hunnen lust voor versiering en verbeelding lucht te geven. Men kwam des te gemakkelijker tot het besluit de zitterkes met snijwerk op te smukken, daar zij gewoonlijk goed in 't zicht stonden, terwijl de zitbanken meerendeels opgehaald bleven.
Bij de vroegste zittens bestaat deze versiering enkel uit lijstwerk, in den aard van korbeelen of kraagsteenen uitgevoerd. Later nog vindt men dergelijke zitterkes voor de gestoelten welke in eenvoudigen trant opgevat worden.
Aan de neiging - welke gedurende het laatste tijdperk der middeleeuwen meer en meer opkwam - tot eene overvloedige, ja soms overbodige versiering, ontsnapten ook de zitterkes niet. Wel integendeel! Het is alsof de optooizuchtige beeldhouwers deze klessen tot een geliefkoosd veld verkozen hadden om hier allerhande verbeeldingen, niet alleen bloemen en ranken maar ook
| |
| |
dieren en wangedrochten, menschengedaanten, ja zelfs volledige tafereelen in snijwerk uit te voeren.
In dit laatste vak treft men er soms de vertooning aan van verhalen uit het oude of het nieuwe Testament, ofwel uit de legenden der Heiligen. Elders vindt men de deugden of de driften op zinnebeeldige wijze voorgesteld. Doch meestal zijn het spitszinnige of boertige, ook wel schertsende tafereeltjes, waardoor bitsige of koddige volksspreuken, luimige of grappige, ja soms schaamtelooze inbeeldingen, verlevendigd voorkomen. Deze vielen niet minst in den smaak van het volk!
Die kleine beeldhouwstukken leveren derhalve groot belang op, niet alleen voor den oudheidkundige en den kunstoefenaar, maar ook voor den navorscher van voorouderlijken volksaard of folklore.
In menige middeleeuwsche kerken vindt men nog destijdige koorgestoelten waarop dit gezegde past, zoo wel in onze Nederlanden als elders. Verschillende boekwerken zijn over dat onderwerp uitgegeven geweest, voornamelijk in Frankrijk en Duitschland.
In weerwil van de droevige voorvallen waarbij ons België van zooveel kunstwerken beroofd werd, bewaren wij nog een zeker getal middeleeuwsche koorgestoelten, die alleszins meldenswaardig zijn. Ik zal enkel in 't voorbijgaan deze noemen van Sint-Salvators- en Onze Lieve Vrouwkerken te Brugge, van Sint-Pieters en Sinte-Geertruid te Leuven, van Aarschot, van Sint-Kruis en Sint-Jacobs in Luik, enz.
De prachtige kerk van Hoogstraten, over wier uitstekende kunstwaarde onze hooggeachte oudbestuurder M. Segers, in eene onzer jongste zittingen met kinderlijke liefde sprak, telt onder meer andere gedenkstukken van haar vroeger sieraad, een merkwaardig koorgestoelte, dat onder de schoonste schrijnwerken in ons land mag medegerekend worden.
| |
| |
Dit werk, door Albrecht Gelmers, tusschen de jaren 1532-1540, met wondere behendigheid en kunstvollen zin vervaardigd, bevat namelijk eene rij zitterkes, welke alleszins aan hetgeen wij zooeven bemerkten nopens den aard van dezer versiering, beantwoorden.
Deze gebeeldhouwde Misericordia's, alsmede het snijwerk, dat men op de afscheidsels van het koorgestoelte vindt, hebben de aandacht opgewekt van den heer L. Maeterlinck, bewaarder van het Museum van schilderijen der stad Gent, die zich reeds aan de Koninklijke Vlaamsche Academie heeft doen kennen als een ieverig en goed ingelicht zoeker op het stuk van vroegere kunstwerk in betrekking met den ‘schalkschen Vlaamschen geest’ door onze eeuwenoude spreekwoorden uitgedrukt.
De 43 zeer welgelukte lichtprenten door den heer Maeterlinck aangeboden, leveren een afdoende bewijs, dat meester Albrecht Gelmers, benevens een zeer vernuftige kunstvaardigheid, ook eene geestrijke bekwaamheid bezat om eenige der koddigste of vinnigste volksspreuken zijner tijdgenooten in levendige en duidelijke tafereelen te vertolken.
In het dubbel opzicht dus van kunstervarenheid en volkskunde diende Gelmers' gewrocht in het licht gesteld te worden.
De heer Maeterlinck heeft wel gedaan met er de aandacht der navorschers van gedenkstukken voor kunst en voor taal op te vestigen. Hem zij daarvoor dank!
Benevens de lichtprenten, heeft de verdienstelijke kunstvriend eene verhandeling ingediend, waarin de uitleg der gesnedene tafereelen door middel van vroegere Vlaamsche spreekwoorden opgezocht wordt. Dit opstel ook levert het bewijs, dat de schrijver in 't algemeen goed over de zaak is ingelicht.
Evenwel moet ik bekennen, dat er hier en daar mocht gewenscht worden naar meer omstandige uitleggingen, alsook doorgaans naar zorgvuldigere taal- | |
| |
kennis. Wegens dit laatste punt is het werk vatbaar voor eene aandachtige nalezing vooraleer het in druk gegeven worde.
De vraag rijst nu of het door den heer Maeterlinck ingediende opstel, benevens de medegaande lichtprenten, door de Academie in de rij harer uitgaven kan opgenomen worden?
Ware er alleenlijk spraak van deze mededeeling in onze Verslagen te laten verschijnen en ze met enkele prenten op te luisteren, dan zou ik er heel graag in toestemmen. Het valt immers in den kring onzer werkzaamheid alles op te zoeken wat in verband staat met de volksspreuken van onzen Dietschen stam.
Doch het voornaamste dat wij hier voorhanden hebben is - onbetwistbaar - de verzameling van lichtprenten, 43 in getal en zeer kunstig uitgevoerd, waartoe de 17 bladzijden tekst enkel tot inleiding of verklaring dienen.
't Gewrocht van den heer Maeterlinck, zooals wij het reeds aangewezen hebben, behandelt immers maar oppervlakkig, ja soms onvolledig, de voorgestelde vraag, te weten: ‘de zeer aardige snijderijen van het koorgestoelte te Hoogstraten bieden de verbeeldingen aan van oude Dietsche spreekwoorden of volksspreuken’.
Welnu, het uitgeven dezer 43 platen zou tamelijk zware onkosten bijbrengen; de geldmiddelen der Academie zijn beperkt en moeten vooral besteed worden voor uitgaven van letterkundigen aard.
Werken als de beschrijving van de merkwaardige koorzitsels van Hoogstraten zouden zich eerst en vooral tot oudheidkundigen en kunstoefenaars moeten richten. Het letterkundig gedeelte komt er immers op de tweede plaats in voor; op de eerste, de bestudeering met betrekking tot kunstzin, samenstelling en uitvoering der gesnedene tafereelen.
Pars major trahit minorem.
| |
| |
Het is mijn diepgemeende wensch, dat de leerzame studie van den heer Maeterlinck, benevens de uitstekende lichtprenten die ze vergezellen, veeleer in eenen kunstminnenden kring, waar ze ongetwijfeld met veel aandacht zouden onthaald worden, ter uitgave mochten verschijnen.
De rechte en echte plaats voor zoo eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis en de vakbekwaamheid van onze vroegere kunstoefenaars, ware in de Bulletin des Commissions Royales d'art et d'archéologie, ofwel in de Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique. Daar kan ze met alle recht te huis hooren.
Mocht het evenwel der Koninklijke Vlaamsche Academie behagen de mededeeling des heeren Maeterlinck onder hare uitgaven op te nemen, dan zou ik er willen op aandringen, dat de studie, die tot verklaring der platen moet dienen, eens weder op het getouw gesteld worde, vooraleer ze in druk verschijne. Dit is immers wenschelijk, en wel met het doel om de stof wat breedvoeriger behandeld en met duidelijkeren uitleg gestaafd te zien, ten einde de toepassing grondig te bespreken van deze of gene onzer oude spreekwoorden op de kunstvolle zitterkes van Hoogstraten.
Baron de Bethune.
| |
2o) Verslag van den heer Gustaaf Segers.
De photogravuren der Misericordia's van het gestoelte der collegiale kerk te Hoogstraten zijn alleszins geslaagd; zij geven een juist denkbeeld van het prachtig snijwerk van Antoon Gelmers.
Over het algemeen komt de verklarende tekst mij juist voor; enkele malen kunnen de zienswijzen van den heer Maeterlinck betwist worden.
Van de voordracht, van den stijl is weinig werk gemaakt; zelfs laat de taal, in het opzicht der zuiverheid, te wenschen over.
| |
| |
Ik veroorloof mij den schrijver aan te raden zijn werk te volledigen. Evenals ons hooggeacht medelid, de Weledele heer Baron de Bethune, denk ik echter, dat deze verhandeling op hare plaats zou zijn in de Bulletin des Commissions Royales d'art et d'archéologie ofwel in de Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique.
Gelijk het werk thans is, kan het, niettegenstaande zijne wezenlijke verdienste, door de Koninklijke Vlaamsche Academie niet uitgegeven worden.
Gustaaf Segers.
| |
3o) Verslag van den heer De Ceuleneer.
Ik treed volkomen de denkwijze bij mijner geleerde collega's, de HH. Baron de Bethune en Segers. Het werk van den heer Maeterlinck mag door de Academie niet gedrukt worden gelijk de schrijver het heeft opgesteld. De stijl laat veel te wenschen over en het onderwerp is niet op voldoende wijze bestudeerd.
De verklaringen van de Misericordia's zijn al te oppervlakkig; meer dan eene komt mij als niet juist voor. Meermaals doet de schrijver opmerken, dat eene soortgelijke voorstelling bij Misericordia's van andere koorstoelen voorkomt, zonder evenwel aan te duiden in hoeverre de voorstelling op dezelfde wijze is opgevat, of de afwijkingen aan te wijzen die er zich in voordoen; met andere woorden, eene vergelijkende studie bekomen we in den opstel van den heer Maeterlinck niet.
Het ware hoogst belangrijk geweest, had de schrijver ons de voornaamste koorstoelen doen kennen, waarop gebeeldhouwde Misericordia's voorkomen, niet enkel hier ten lande maar ook in Duitschland, Frankrijk en Engeland; en had hij ons door eene vergelijkende studie in de mogelijkheid gesteld na te gaan of het humoristisch karakter der groepjes van Albrecht Gelmers ook in andere landen bij de Misericordia's op te merken is. M. Maeterlinck spreekt meermaals van de Misericordia's der
| |
| |
koorstoelen uit de hoofdkerk van Rouaan. Deze waren voor zijne studie van des te grooter gewicht, daar zij gedeeltelijk door Vlaamsche meesters uitgevoerd werden. Schrijver bepaalt zich met te zeggen: ‘Men weet dat deze laatste koorstoelen ook door Vlaamsche kunstenaars gebeiteld werden in de XVde eeuw’. Eenige uitleggingen zouden hier van pas geweest zijn. De schrijver had slechts het boek te raadplegen van H. Langlois, Les Stalles de la Cathédrale de Rouen (Rouen, 1838); Ch. Cochet, Répertoire archéologique du département de la Seine Inférieure (Paris, 1871, blz. 434), en Bulletin de la Gilde de Saint-Thomas et de Saint-Luc (IX, blz. 425). De Vlaamsche meesters die er aan werkten waren Lorin IJsbre (of van IJperen) met den bijnaam ‘le Flamenc’, Gilles Duchastel, met ‘le Flamant’ als bijnaam, Johan Hermann en Pol Mosselman.
M. Maeterlinck haalt enkel de namen aan der schrijvers die hij raadpleegde, zonder den titel der boeken over te schrijven; zulke methode kan niet aangeprezen worden, daar zij niet wetenschappelijk is. Alzoo De Martonne (welk werk?); Didron (waarschijnlijk Annales archéologiques); Wright (waarschijnlijk Histoire de la caricature et du grotesque dans la littérature et dans l'art, traduit par Fachot, Parijs, 1875). Heel het VIIIste kapittel van Wright zou door den schrijver dienen ernstig bestudeerd te worden. Ik moet nog doen opmerken dat de schrijver over de kunstwaarde der Misericordia's geen enkel woord rept. Het was toch noodig Albrecht Gelmers als kunstenaar te beoordeelen, daar hij tot nog toe heel en al onbekend gebleven is. Zijn naam komt niet voor in het alleszins zoo volledig Niederländische Künstler-Lexikon van von Wurzbach (Weenen, 1904). Marchal (La sculpture et les chefs-d'oeuvre de l'orfèvrerie belge, Brussel, 1895, blz. 236) vermeldt zijnen naam niet en bepaalt zich met over de koorstoelen van Hoogstraten te zeggen: ‘L'église à Hoogstraeten renferme des stalles gothiques d'un précieux travail, qui offrent une grande analogie avec celles de l'église Sainte Gertrude, à Lou- | |
| |
vain’. Een klaar bewijs, dat het hoogst nuttig zou zijn over de koorstoelen van Hoogstraten breedvoerig te handelen.
Wij moeten nu de vraag stellen, of het van wetenschappelijk belang is eene grondige studie over die Misericordia's door de Academie te laten uitgeven. Op die vraag moet ik bevestigend antwoorden. Mijne collega's denken dat de studie van den heer Maeterlinck in de Annales de l'Académie d'archéologie of wel in het Bulletin des Commissions d'art et d'archéologie allerbest op zijne plaats zou zijn. Men zou er ook nog Taxandria: Gedenkschriften van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring der Kempen, kunnen bijvoegen. Enkel moet ik doen opmerken dat voor de Annales evenals voor Taxandria de kosten der uitgaaf wellicht te hoog zouden beloopen, en dat het Bulletin des Commissions d'art sedert eenige jaren niets meer opneemt dan de verslagen der zittingen van de Koninklijke Commissie van Monumenten. Ten anderen, moest het werk in een dezer drie Verzamelingen verschijnen, dan is het hoogst waarschijnlijk dat zulks in 't Fransch zou geschieden. Welnu, is het niet van het grootste belang, dat men eindelijk in onze taal, en niet in eene vreemde, de voortbrengselen onzer Vlaamsche meesters bestudeere.
De kosten van uitgaaf zouden waarschijnlijk niet al te hoog beloopen, daar de heer Maeterlinck de lichtdrukken reeds bezit. Mocht de Academie er toe besluiten zich die uitgave te getroosten, dan zou zij aan den heer Maeterlinck kunnen voorstellen zijn onderwerp grondig en wetenschappelijk te bewerken en het alsdan aan de goedkeuring der Commissie opnieuw te onderwerpen. Het is van belang voor onze Vaderlandsche kunst en voor onze taal dat de Academie over al de wetenschappen boeken in het Nederlandsch late verschijnen, om aldus een klaar bewijs te leveren, dat de Vlaamsche taal niet enkel eene letterkundige maar ook eene wetenschappelijke taal is.
Ad. de Ceuleneer.
|
|