Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1906
(1906)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 28]
| |
Koninklijke Vlaamsche Academie, Verslagen, 1906, blz. 29. Lichtdruk, Edm. Sacré, Gent.
| |
[pagina 29]
| |
Een fragment van Maerlant's ‘Spieghel Historiael’,
| |
[pagina 30]
| |
vers begint met eene hoofdletter, elk afzonderlijk rood doorstreept. Het schrift vertoont verder weinig eigenaardigheden. De u's en de n's zijn vaak moeielijk te onderscheiden; de y's worden regelmatig van een punt voorzien; achteraan het laatste vers van een hoofdstuk staat ook telkens een punt.
Ons dubbel blad moet deel uitgemaakt hebben van een katern, die uit ten minste vier bladen bestond. De inhoud van het eerste blad behoort tot het Eerste boek der Eerste Partie van Maerlant's Spieghel Historiael en loopt van hoofdst. 36, vs. 33 tot hoofdst 43, vs. 15; het tweede blad behelst hoofdst. 25, vs. 11 tot hoofdst. 32, vs. 9 van het tweede Boek van dezelfde Partie. De tekst tusschen die twee fragmenten, omtrent 2150 verzen, moet derhalve zes bladen (of drie dubbele bladen) beslagen hebben; want 6 × 2 × 180 = 2160 verzen. Of ons vel het buitenste was van een katern, is niet te bewijzen; custoden zijn er niet. Bovenaan elk der bladen zijn wel overblijfsels van signaturen, in romeinsche cijfers, respectievelijk van de cijfers 1 (?) en 2 (?). Hebben die bladen behoord tot een bekenden codex? Neen, voor zoover ik weet. Ten minste, zij komen niet overeen met de beschrijvingen die men gegeven heeft van de tot dusver ontdekte fragmenten van den Spieghel.
Tot nog toe heeft niemand de aandacht gevestigd op dit handschrift. Maar de fragmenten, | |
[pagina 31]
| |
die er in voorkomen, zijn toch niet heelemaal onbekend gebleven. Verdam heeft er in 1891 afschrift van genomenGa naar voetnoot(1). De tekst vertoont niet zeer veel afwijkingen van dien door De Vries en Verwijs uitgegeven; op verschillende plaatsen is hij zelfs minder goed verzorgd. Maar op eenige andere daarentegen is hij ontegensprekelijk beter, en draagt wel iets bij tot het juist verstaan van Maerlant's werk: aldus b.v. I1 38, 74-78; 41, 36; 42, 66-67; I2 26, 67; 27, 22 (Cfr. beneden de aanteekeningen bij die plaatsen). Dat is een voldoende reden, dunkt ons, om dit fragment uit te geven.
Wij hebben bij dit uitgeven alleen op te merken, dat de tekst van het Hs. zoo getrouw mogelijk is weergegeven; de afkortingen zijn natuurlijk opgelost, u en v, i en j onderscheiden. Wat wij mochten onderstellen dat in het Hs. stond, maar niet meer te lezen was, is, zonder nadere aanwijzing, tusschen vierkante haakjes bijgevoegd. Ook op andere plaatsen werd herhaaldelijk op dezelfde wijze iets ingelascht om een gezonden zin te verkrijgen, doch dan niet stilzwijgend, zooals trouwens van elke wijziging rekenschap wordt gegeven. Ten slotte betuig ik hier mijnen dank aan mijnen vriend en ambtgenoot, Dr. W.L. de Vreese, te Gent, die mijn afschrift met het hs. heeft vergeleken. | |
[pagina 32]
| |
Eerste blad.33[regelnummer]
Ga naar margenoot+Sulke vaen die elpendiereGa naar margenoot+
Ende levet bi, dats hare maniere;
35[regelnummer]
Sulc, hooric oec bedieden,
Leven van melke van wilden lieden.
Tragoditen en plegen niet
Huus te makene, als ander diet;
In holen wonensi, dats hare sede.
40[regelnummer]
Daernes ghene ghierichede,
Armoede minnensi ghemeene.
Hare begerte es an enen steene;
Exocontaliens heten si bi name.
Die hevet allene te samen,
45[regelnummer]
Dor al dat hi es so clene,
Verwe sulc als .lx. stene.
Dese leven bi serpenten;
Sine spreken no parlementen.
Die van Tratien, diene gheven
50[regelnummer]
Niet of clene om dit leven,
Maer si minnen die doot,
Want hare waen dies so groot.
Sulke waent van hem somen,
Dat die sielen hier weder comen;
55[regelnummer]
Ander wanen vanden keytiven,
Dat si alle salech bliven.
Als hem kindre worden gheboren,
Machmen hem rouwe driven horen;
| |
[pagina 33]
| |
Ende metten doden sien si vroe.
60[regelnummer]
Die wijf minnen die man alsoe,
Alse mense bornt, na de sede,
Dat si int vier springen mede.
| |
Van minnen van wive te manne waert .xxxvij.[I]ndi, seghet sente Jeronimus,
Pleghen ene sede aldus,
Te hebne vele scone wijf.
Die dan meest ints mans lijf
5[regelnummer]
Vanden manne was vercoren,
Gaet met hem int vier, als wijt horen.
Dan dingensi ende vermeten hem das
Elc d[a]t so die lieveste was,
Ende die liefste wort bekent,
10[regelnummer]
Doet an haer beste parement,
Ende helset dien doden altehant,
Ende bornt met hem in den brant.
Het scijnt, die dus doot gaet an,
Of si niene sochte enen andren man.
15[regelnummer]
Dit hebbic van vrouwen seden
Vanden lieden hier ter steden
Gheset, om dat ghi selt verstaen,
Dat die ghene die Gode ontgaen,
Als het dede dit quade diet,
20[regelnummer]
Die God die de tongen alle sciet,
In menighe dolinge comen.
Nu seldi voort horen nomen
Die gheslachten vanden lieden,
Ende hoe hem die rike scieden.
| |
Van beghinne vander Sythen rike .xxxviij.Falech, die Hebers sone was,
Alsemen hier te voren las,
| |
[pagina 34]
| |
In wies tiden dat ghevel
Dat wonder om den torre Babel,
5[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Die wan, als hi hadde .xxx. jaer,
Ragu sinen sone, dats waer,
.C. jaer .xxx. ende een
Na der swaerre lovien ween.
In sinen tiden sekerlike
10[regelnummer]
So beghonden daer Sijten rike,
Die deerste waren ende doudste mede
Die lande wonnen met onvrede.
Nochtan teltment sekerlike
Niet over recht conincrike,
15[regelnummer]
Want wilt volc was ende onbesceden,
Die sonder redene dinc wilden leden.
Hier af scrijft in sine viten
Justinus, ende spreect, dat die Siten
Lange jeghe[n] Egypten streden,
20[regelnummer]
Om voordeel van haerre oudheden,
So dat Vexoris vernoide das,
Die coninc in Egypten was,
Ende sochtse alre eerst met stride.
Die Siten maectene onblide,
25[regelnummer]
Want si hebbene verdreven.
Egypten ware hem op ghegheven,
Maer die marassche hebt hem benomen,
Dat si int lant niene conden comen.
Doe keerden die Siten daer na
30[regelnummer]
Ende verwonnen Asya,
Ende lagher in .xij. jaer,
Ende setten haren tribuut daer.
In desen tribuut Asya stac
Tote dattene Ninus brac,
35[regelnummer]
So dat in dat twaelste jaer,
| |
[pagina 35]
| |
Hare wijf om hem sende daer,
Dat si te lande souden keren.
In desen gheviel, dat .ij. heren,
Twee coninge, jonc, stout in doen,
40[regelnummer]
Scolopitus ende Heylioen,
Ute Siten worden verdreven,
Die met een deel haerre neven
Ende grote heren hem traken na,
Ende quamen in Capadocia,
45[regelnummer]
Daer si met haren here laghen.
Met rove ghinc si hem bejaghen
Ende dwongen dat lant menich jaer.
Doe worden si belaghet al daer
Ende doot ghesleghen, ende hare man.
50[regelnummer]
Hare wijf daden die wapine an
Ende sloeghen dat lantvolc doot,
Ende maecten ene coere groot,
Daer si hare sonen, die si droeghen,
Van hem daden of versloeghen,
55[regelnummer]
Ende houden maghede, die si winnen.
Diene willen si niet leren spinnen,
Maer jaghen ender wapene pleghen.
Over een hebbensi ghedreghen,
Dat si hem in haerre kyntschede
60[regelnummer]
Die rechter borst af bornen mede,
Dat hem die mamme niene let,
Sine slaen ende s[c]ieten te bet.
Dit gheslachte quam ute Sweden.
Van desen es in dien dach heden
65[regelnummer]
Datmen heet der magheden lant,
c In latine Amosonia ghenant.
Twee coninginne makenden si doe,
Marcesica ende Lampeto,
Die haren orbare souden belopen.
| |
[pagina 36]
| |
70[regelnummer]
Vele dwongensi vanden Europen
Ende wonnen Asya dat clene,
Ende maecten steden menich ene.
Haren roof sendensi thuuswaert,
Ende lieten in dien aert
75[regelnummer]
Marcisica ende die sij wouden
Die de lande dwinghen souden.
So dat si ende hare scaren
Alle daer versleghen waren.
Dus wart versleghen Marcesica.
80[regelnummer]
Doe quam [haer] dochter Oricia,
Die van orloghen sere was vroet,
Ende noit nie na man en stoet.
| |
Hoe trike van Egypten beghonste .xxxix.Ragu daer [ic] af seide hier voren
Doen wart Saruch een sone gheboren.
In sinen tiden sekerlike
Beghonde van Egypten trike,
5[regelnummer]
Doe stont, alsment vint voor waer,
Wel na .xvc. jaer,
Onthier men Cambises wan.
Sint quaemt weder op nochtan
| |
[pagina 37]
| |
Ende stont...... den
10[regelnummer]
Doe w..........
Sa............
N............
M............
22[regelnummer]
Als ghi hier....... re.
In Saruchs tiden beghonden mede
In Sicomia die stede
25[regelnummer]
Een conincrike, als ic las,
Dat hovet van Europen was.
Dat gheduurde, alst es bescreven,
.Xxv. co[ni]nge leven
.Dcccc. e[nde] .xl. omtrent
30[regelnummer]
Eert ghevelt was ende ghescent.
Dese viere riken sonder waen
Quamen na die diluvie saen;
Twee in Asya, twee in Europen.
Nu selen wi voort ten jeesten lopen.
| |
Hoe Adams gheslachte doolde [tote Abrahamme] .xl.Nachor wan sinen sone [Thare],
Die wart in sinen lant [gemare],
Ende was van Caldee gheboren.
Nembroch was coninc, als wi horen,
5[regelnummer]
Ende leerde daer int lant, die sot,
Dat vier ware een recht god.
Nachor dienes niet met hem [bleven],
Hier omme es hi des lants verdreven.
Ga naar margenoot+ Dese Nachor wan Abraham;
10[regelnummer]
Dat was deerste diemen vernam
Die dorste segghen openbare,
| |
[pagina 38]
| |
Dat een almachtich God ware.
Hier gaet uut dandre etaet,
Die stont, alst bescreven staet,
15[regelnummer]
.Dcccc. jaer ende .xl. voort
Dus waest vander warelt beghinne,
Doe Abraham quam ter warelt inne,
Een ende .xxx. hondert jaer
20[regelnummer]
Ende .lxxxiiij., over waer.
Sente Clement die seghet, die man,
Hoe die warelt dolen beghan,
Ende seecht, dat int neghende gheslachte
Van Adame quam volc van crachte,
25[regelnummer]
Gygante die Gode maecten gram,
Daer die dyluvie omme quam.
Dat tiende gheslachte ende telfste mede
Bleef staende in die dorperhede.
Dat twaelste nam van Gode
30[regelnummer]
Visch oerlof tetene bi ghebode,
Dat si dat bloet souden laten.
In dit dertiende ward verwaten
Cam om sine dorperhede
Ende die sine na hem mede.
35[regelnummer]
Int viertiende sommeghe liede
Van ghe...... diede
50[regelnummer]
Ende leerden hem.....
Int achtiende muerde men die stede,
Ende scaerde heren ten onvreden,
Ende maecte wapenen ende wet,
Ende sijn baeliu ende temple gheset;
55[regelnummer]
Ende die princen bi ghebode
Anebedemen over gode.
| |
[pagina 39]
| |
[Van Abrahame] ende van [Ninus .xlj.]Thare, als hier voren staet,
Wan Abraham, ende nu gaet
Die derde ewe ende al hier ane.
Tien tiden, doet men ons te verstane,
5[regelnummer]
Maecte Ninus met ghewout,
Alse Abraham was .vij. jaer out,
Die grote stat van Ninive,
Drie dachvarde groot ofte mee.
Dander coninc, alsict vant,
10[regelnummer]
Was hi van Assurien lant,
Want Belus hadde coninc ghewesen,
Sijn vader, voor hem, als wi lesen.
Dese Ninus, dats al waer,
Ga naar margenoot+ Was here .lij. jaer:
15[regelnummer]
.Xlij. voor Abrahams gheboort,
Ende .x. jaer was hijt voort.
Hi waest, daer afgode of sijn vonden,
Als ons vraie jeesten orconden.
In Ninus tiden levede Cham,
20[regelnummer]
Die vanden vader den goodshat nam,
Ende was coninc in Bactren lant.
Hi was die toveren vant
Ende was vanden sterren wijs;
Dies hadde hi ontfanghen prijs,
25[regelnummer]
So dat hi Sorcastres hiet,
Dat meester van sterren bediet.
Die .vij. arten liberale
Vant hi mede also wale.
Clement seghet, dat hi vernam,
30[regelnummer]
Dat hi hadde enen sone, hiet Stram,
Danen tgheslachte van Persi
Ende van Egypten mede of hi,
| |
[pagina 40]
| |
Ende van Babylonie mede.
Hem leerde hi die behendichede
35[regelnummer]
Van toverien ende menich quaet;
Ooc haddi enen duvel privaet.
Sint sloeghene Ninus doot,
Ende bornde clene ende groot
Sine boecke altemale.
40[regelnummer]
Nochtan vintmen bescreven wale,
Dat boeke van hem sijn bleven.
In so onghevallech leven
So viel dat volc, in selker scame,
Sonder die volgheden Abrahame,
45[regelnummer]
Dat si hout, bome ende stene
Ende alle beesten over ene
Over gode menich kende;
Ja, dat luut van haren ende,
Al eest scande datment seghet,
50[regelnummer]
Also alst inden boeken leghet
Dien daer af screef sente Clement,
Hebben si over god bekent.
| |
Hoe Semiramis berechte Assyrien .xlij.Alst aldus dolende wart ghemene,
Abraham ende die sine allene,
Die van sterren sere was vroet,
Die vernam wel ende verstoet
5[regelnummer]
Biden sterren, dat een God ware,
Die maecte dat lichte ende dat sware,
Diet algader oec berecht
Ende al staende houdet echt.
Dies quam hem dingel te voren
| |
[pagina 41]
| |
10[regelnummer]
Ende leerdene ende liet hem horen
Al dat den ghelove lach ane
Ende daer hi was af in wane.
Ninus wart vore sine poort
Ghescoten doot ende so vermoort,
15[regelnummer]
Ende liet een kint, hiet Ninia,
Dan was onghevoech niewer na.
Maer Semirramis, sine moeder,
Die van mordadicheden was vroeder
Dan yemen was, si veinsde hare,
20[regelnummer]
Dat si die sone Ninia ware;
Want luut, ghedane ende lange
c Was harde na van enen gange.
Niewe maniere trac si an
Van cleden, ende gheboot die man
25[regelnummer]
Dat si hem also souden cleden.
Si ende die sone onder hen beden
Berechten doe Assiria
.Xlij. jaer daer na.
Dat Ninnus doot bleven was.
30[regelnummer]
Oec ghenendde si hare das,
Dat si maecte haren man
Van haren sone, ende om dit dan
Was si deerste, segghen boeke,
Die oyt manne maecte broeke,
35[regelnummer]
Want dat si tusschen die dien
Den sone bloot niene souden sien.
Si maecte veste ende menighe stede,
Ende muerde Babylonien mede
Met enen mure van tichlen dicke,
40[regelnummer]
Sterc ende hoech ende onghemicke,
.Xl. ellen hoech ende hondert;
.C. porten, des menighen wondert,
Al gheghoten van metale.
Dits onghelovelic, merkic wale;
45[regelnummer]
Maer ystorien van heylighen lieden
| |
[pagina 42]
| |
Segghen dit ende bedieden,
Ende segghen dat die muer es lanc
.Lx. milen ommeghanc.
Dits een wonder sekerlike
50[regelnummer]
Van den .vij. van aerdrike.
Semirramis, spreect daventure,
Maecte dese wonderlike mure.
Hier voren seldi meer of horen,
Hoe dat die stat wart verloren.
55[regelnummer]
Orosius ghewaghet dus,
Dat dese Semiramus
Bloet begheerde, ende bornde mede
Altoos in die onsuverhede.
Also hadde van enen man
60[regelnummer]
Haren wille, doet sine dan.
Ende want si hare kint hadde te manne,
Ghaf si ene w[e]t ute da[nne],
Dat wat moedere so woude
65[regelnummer]
Haren sone nemen soude.
Justinus die scrivet al bloot,
Datse haer sone sint sloech doot.
| |
Van Abraham ende sinen gheslachte hoe si ruemden haer lant .xliij.Abraham was allene goet
Al was al die warelt verwoet,
| |
[pagina 43]
| |
Sonder hi ende sine mesniede.
Dat rumede hi ende sine liede
5[regelnummer]
Sijn lant, om ons Heren ghebot,
Ende doe so belovede hem God
Dat lant van promissioene
Sinen gheslachte te haren doene.
Twee wijf hadde hi doe twaren,
10[regelnummer]
Agar ende Sarra, ende quamen ghevaren
Te Damasche ende woenden daer.
God belovede hem daer naer,
Dat van sinen vleesche soude comen
Christus der warelt te vromen.
15[regelnummer]
Eerst droech hem Agar enen sone
| |
Tweede blad.11[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dit was een edel sondare,Ga naar margenoot+
Al waest dat hi mesdade sware,
Als hi dede an Urien,
Dien hi dede sijn wijf ontfrien
15[regelnummer]
Enten man oec slaen tere doot.
Sine berouwenisse was so groot
Ende sine grote oetmoedichede,
Dat God hoorde sine bede.
Oec doghede hi oetmoedelike,
20[regelnummer]
Dat hem sijn sone of wan sijn rike,
Ende lachter, diemen hem sprac,
Ende wilde hi niet datmen wrac;
Ende als [hi] hadde ghereet met eren
Den cost toten tempel ons Heren,
| |
[pagina 44]
| |
25[regelnummer]
Dede hi in sijns selves leven
Salomoene die crone gheven.
Hi leerde hem den dienst ons Heren
Ende coninc te sine met eren,
Ende starf heylechlike met vreden
30[regelnummer]
Ende in groter moghentheden.
In Davids tiden, int leven sijn
Was coninc Silvius Latijn
Tote Alben, alsict las,
Daer sint Rome thooft af was.
35[regelnummer]
Van David ende van Salomoene
Ware harde vele te doene
Dan icker of segghen wille,
Want des langs makic .i. ghestille;
Ende dies vele te wetene roect,
40[regelnummer]
Ic wille, hi Scolastica soect,
Die ic dichte hier te voren;
Daer mach hi in dietsche horen,
Wanic, meer dan iewer ten tiden;
Hier moet ict cort overliden.
| |
Van den coninc Salomoene ende van den temple .xxvj.Salomoen was na den vader
Coninc van Israel algader,
Ende droech crone .xl. jaer.
Josepus die spreect over waer,
5[regelnummer]
Dat hi .lxxx. jaer droech c[ron]e
.Xl. jaer wel ende scone,
Ende .xl. jaer dat hi lach in sonden.
Hi nam te wive in dien stonden
Des coninx dochter Pharaoen
10[regelnummer]
Van Egypten, ende wan doen
Een kint, spreect die scrifture daer,
Doe hi out was .xi. jaer;
Dit was jeghen der naturen sede.
Gode bat hi in sine ghebede,
| |
[pagina 45]
| |
15[regelnummer]
Dat hi hem sin ende wijsheit gave;
Dit coes hi voor alle have.
Ende God maectene dies al rike,
Dat noit man en was dies ghelike.
Hi was die eerste die onsen Here
20[regelnummer]
Tempel maecte dor sine ere,
Die was van witten marberstene
Van Fares, ghepolliert rene;
.Lx. ellen was hi lanc
Ende .xx. wijt in sinen ghanc;
25[regelnummer]
.Xxx. ellen hooch, ende dan echt
Enen solre ghemaect recht;
b Daer boven toten decsel dan
.Lx. ellen hooch nochtan;
Dus was die heghe altemale
30[regelnummer]
.C. ende .xx. elnen wale.
Die nederste woninge was utermaten
Scone, ende ghedect met gout platen;
Solre, vloer, weghe bede gader,
So dat goudijn sceen al gader.
35[regelnummer]
Ten oostende was ontdaen
Dese monster, sonder waen,
Ende was die dore van manieren
Wit van masieren te masieren.
Binnen so was over een
40[regelnummer]
Die tempel ghesceden in tween;
Tooster was in sinen ghanc
.Xl. elnen allene lanc;
Dat hietmen sancta bi namen.
Daer plaghen die papen alle te samen
45[regelnummer]
In te ghane na die wet.
Twesterste was ghevisiert bet,
Want dat was .xxx. elnen lanc,
Recht viercant in sinen ghanc;
| |
[pagina 46]
| |
Sancta sanctorum hiet men daer.
50[regelnummer]
Daer ne quam maer eens int jaer
Die bisscop ende niement el.
Daer in was, dat weet men wel,
Die diere arke entie fine,
Die Moyses maecte in die woestine.
55[regelnummer]
Tusscen sancta ende sanctorum sancta
Ghinc een wech, alsict versta,
Cedrijn al met goude gedect,
Daer voren ene [cor]tine ghetrect
Van utermaten dieren saken;
60[regelnummer]
Dits daer dewangelien [af] spraken,
Dattet van boven neder scoorde,
Doe onse God die doot becoorde.
Goudine taflen, goudine outare,
Menich goudijn candelare,
65[regelnummer]
Goudine vate wart altemale,
Daer men mede diende wale.
Paravijs ende andre mure,
Soudicse na die scrifture
Al besceden int ghedichte,
70[regelnummer]
En quaems niet of so lichte;
Maer selc Goods huus ende so diere
En wart nie ghemaect in ghene maniere.
.Vij. jaer ende maende zesse
Wrochtmenre over, seghet die lesse.
| |
Van Salomoene ende sijns wijfs sale .xxvij.Daer na dede Salomoen
Hem selven een huus maken doen,
| |
[pagina 47]
| |
Daer men .xiij. jaer over wrochte,
Ende men wonder of spreken mochte.
5[regelnummer]
.Cc. scilde van finen goude
Dede hi maken, wa[n]t hi woude
Sine coninclike ghewelt
Cont maken, so dat menre of telt
In menech lant, in menighe stede;
10[regelnummer]
Ende .ccc. scilde andre mede,
Die peltes heten in tlatijn,
c Ghescepen na een manekijn,
Zommighe hoecte ende zommighe ront.
Hier mede plaghen talre stont
15[regelnummer]
Die wachters voor die poorte te stane;
Ende als Salomoen plach te ghane
Of te ridene tenigher stede,
So voeren jongelinghe mede
Op paerde, met blonden hare,
20[regelnummer]
Dat sloech neder dan al dare:
Tote op den rugghe vanden paerde
Ghinct, verghult dor die hovaerde,
Ende droeghen dese verghuldine scilde
So quam die coninc, alsi wilde,
25[regelnummer]
Op sinen cierliken waghen naer
Ende voer, wil [hi] hier wil hi daer.
Der coninginne maecte hi mede
Een huus oec al daer ter stede,
Marbrijn, cedrijn ende van goude,
| |
[pagina 48]
| |
30[regelnummer]
Ende som silveren, als hi woude.
Al die vate, daer men uut at,
Waren ghuldijn; voor waer hout dat.
In .xx. jaren volmaect al
Salomoen groot ende smal,
35[regelnummer]
Monster, salen al te samen,
Tesen dingen die allamen.
| |
Van den mure van Jherusalem Ende Salomoens doot .xxviij.Salomoen maecte om die stede
Te Jherusalem den muur mede
Sterc ende dicke, ende oec die straten
Paveerde hi wel utermaten,
5[regelnummer]
Die te Jherusalem waert laghen.
Tevalne steden van ouden daghen
Dede hi vermaken, ende nieuw[e mede]
Sette hi in menighen stede.
Van Joden en maecte hi niemen kne[chte],
10[regelnummer]
Hi deedse leren ten ghevechte;
Maer die waren van Chanaan,
Dien leide hi eyghendoem an.
Sine scepen voeren coopwaert
Tote Afion Gabus waert
15[regelnummer]
(Een eylant eest in die Rode Zee),
Ende brochten gouds van danen mee,
Gout van Ofier, dat best es,
Ende silver mede, des sijt ghewes.
Pauwe, simmen ende stenen diere,
20[regelnummer]
Ende tande van elpendiere.
Tien tiden achtemen silver clene,
Want die sittene ghemene
Te Jherusalem voor die dure
| |
[pagina 49]
| |
Waren silveren tier ure.
25[regelnummer]
Dese mare ghinc verre ende voort,
So dat daer quam in die poort
Van Saba die coninginne;
Si wilde proeven Salomoens sinne.
Maer si vant al openbare
30[regelnummer]
Die waerheit [meerre] dan die mare.
Waer so si in twifle was.
Salomoen maecte hare vroet das,
So dat hare wonderde sere.
Diere prosente gaf si dien here,
35[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ende Salomoen gaf hare mede
Menighe diere clenede,
Ende si keerde te haren rike.
Salomoen was sonder ghelike;
Wijf verkeerde sine zede,
40[regelnummer]
So dat hi afgode anebeedde.
Wijf hadde hi .C. werven sevene,
.Ccc. amyen te sinen levene.
Des gaf hem God voor sine doot
Viande starc ende groot,
45[regelnummer]
Ende ontboot hem over een
Biden propheten, dat hi in tween
Delen soude sijn conincrike
Na sijn leven sekerlike.
| |
[pagina 50]
| |
Doch hevet men ghelove groot,
50[regelnummer]
Dat hi bekeerde voor die doot.
In Salomoens tiden, dat[s] ons cont,
Was. daer sint Rome stont,
Coninc Alba Silvius;
Die jeesten hebbent in aldus.
| |
Hoe trike schiet in tween na sine doot .xxix.Alse Salomoen was bestorven,
Was bi na trike verdorven,
Want sijn sone Roboam
Seide, dat den volke mesquam.
5[regelnummer]
Dies coren die .x. gheslachte ghemene
Jeroboamme, ende .ij. allene
Bleven met Roboam, alsict las:
Benjamins gheslachte ende Judas.
Dus bleef Roboam met hem
10[regelnummer]
Coninc in Jherusalem
Ende regneerde .xvij. jaer.
Jeroboam die maecte daer
Sinen stoel in Samaria,
Ende oec so maecti daer na
15[regelnummer]
.Ij. ghuldine calve, die hi hiet
Anebeden sijn ghediet;
Dus scieden de .x. gheslachte van Gode
Ende lieten die Goods ghebode.
Judas gheslachte in Roboams tiden
20[regelnummer]
Lieten die wet van Meden liden,
Ende maecten menighen valschen outaer.
In Roboams vijfte jaer
Quam van Egypten coninc Sesac
| |
[pagina 51]
| |
Ende dede hem groot onghemac,
25[regelnummer]
Ende rovede den tempel ons Heren,
Dien van Jherusalem tonneren.
Roboam starf, ende daer na
Ward coninc sijn sone Abia.
In Roboams tiden, wi lesent dus,
30[regelnummer]
Was coninc Silvius Epicus
Tote Alba, alsict vernam,
Danen tbeghin van Rome quam.
Abia regneerde voor waer
In Jherusalem .iij. jaer,
35[regelnummer]
Ende volghede sijns vader quaethede.
Hi hadde te viande mede
Jeroboam, die hem was fel,
Ende coninc was van Israel.
In sinen tiden was Silvius Capis
40[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Coninc in Alba, daer nu Rome is.
Asa wert coninc na Abien,
Sinen vader, hooric lien,
Over tlant van Jherusalem.
Int beghin so proevede hi hem
45[regelnummer]
Wel na den coninc Davite:
Der quader liede maect hi quite
Ende dreef dafgode uten lande.
Den Ethyopen dede hi scande,
Want hise uut sinen lande jaghede
50[regelnummer]
Ende verwan ende versaghede.
Hi beghonde versuffen int ende,
Want doe hi hoorde ende bekende,
Dat Basaa, coninc van Israel,
Hem verbolghen was ende fel,
55[regelnummer]
Sende hi den coninc van Surien
Giften ende met sire partien
Verdreef hi die van Israel.
Om dat hem dit ghevel,
Scandene die profete ons Heren;
60[regelnummer]
Dien dede hi doen vele onneren.
| |
[pagina 52]
| |
Doe quam hem in die voete twee;
Nochtoe en wilde hi min no mee
Hem an Gode troosten noch.
Int ende so starf hi doch.
65[regelnummer]
Na hem wart coninc in die stat
Sijn sone een, hiet Josafat.
In sinen tiden was Silvius Capis
In Alba coninc, daer nu Rome is.
| |
Van Josaphat coninc van Jherusalem .xxx.Josaphat was coninc daer
In Jherusalem .xv. jaer.
Hi leedde des vader goede leven;
Afgode dede hi begheven;
5[regelnummer]
Mar anden coninc van Israel,
Achab, en dede hi nie wel,
Dat hi vrienscap an hem sochte,
Want argher niet wesen en mochte.
Hi vacht met hem met sire partien
10[regelnummer]
Jeghen den coninc van Surien,
Daer na Jehu die prophete
Omme scant bi Goods ghehete.
In sinen tiden quamen die Amoniten
Die Arabiene entie Moabiten;
15[regelnummer]
Gode bat hi ende hief op sine hande,
Ende sloech se alle uten lande.
Helyas die prophete was
In sinen tiden, alsict las,
Die menighe miracle dede;
20[regelnummer]
Die God dor sine heylichede
Heeftene in enen vierighen waghen
Uter warelt henen ghedraghen,
| |
[pagina 53]
| |
Ende met Enoc ghedaen.
Noch selhi comen, sonder waen,
25[regelnummer]
Jeghen Antkerste disputeren,
Diene [niet] sal connen verweren.
Dan sal hi se bede verslaen;
Dus sulen si hare enden ontfaen.
In Josaphats tiden, als wi lesen,
30[regelnummer]
Was Silvius Carpentes, ende desen
Hietmen Silvius Tyberijn;
Ga naar margenoot+ Daer omme was selc die name sijn,
Want hi in die Tybre verdranc,
Also als mesval hadde de ghanc.
| |
Van Joram coninc van Jherusalem ende van Elyas .xxxj.Na Josaphat sijn sone Joram
Dat conincrike in hant nam,
Die trac die afgode an hem,
Ende dwanc die van Jherusalem,
5[regelnummer]
Dat si mede dat selve daden.
Hi wart van viande verladen,
Die hem daden scade groot.
Sine .vj. broedre sloeghen si doot.
Die van Arabien namen hem ghinder
10[regelnummer]
Sijn wijf ende sloeghen sine kinder,
Sonder sinen sone Occosien;
Nochtan en wilde hi sijns niet lien.
Doe viel hi in ene quale
Ende rotte binnen al te male.
15[regelnummer]
Crone droech hi .viij. jaer,
Ende starf in tormenten swaer.
| |
[pagina 54]
| |
In sine tiden, in sine daghen,
Was Helyas te hemele ghedraghen,
Ende sine gracie dies bleven
20[regelnummer]
Helyseus in sijn leven,
Die vele scone miracle dede.
Helyas hadde verwect mede
Een kint van dode te live,
Ende Helyseus, daer ic af scrive,
25[regelnummer]
Verwecter .i. oec in sijn leven.
Ende daer na, doe hi doot was bleven,
Dede hi enen dode opstaen,
Teerst dat hi an hem was ghedaen.
In desen tiden was in Alba
30[regelnummer]
Coninc Silvius Agrippa.
Na Joram quam Ochosias,
Die mer .i. jaer coninc was.
Hi hilt hem an die afgode
Ende liet Goods wet entie ghebode;
35[regelnummer]
Die sloeghen die coninc Jehu doot
Van Israel, alst God gheboot,
Ende .xl. sire broedre mede.
Dese mare quam in die stede,
Ende Athalia, sijn quade moeder,
40[regelnummer]
Diene liet leven kint no broeder,
Si en nam hem allen tleven,
Want si gherne ware vrouwe bleven;
Maer datter ene ghestolen was,
Een sughende kint, hiet Joas.
45[regelnummer]
Dus bleef Athalia daer
Vrouwe in die poorte .vij. jaer.
| |
Van Joiadas bisscop van Jherusalem .xxxij.Joiadas, die van Jherusalem
Bisscop was, gaderde an hem
| |
[pagina 55]
| |
Die goede liede van den lande,
Ende namen tkint in hande
5[regelnummer]
Alst .vij. jaer was out,
Ende maectent coninc met ghewout,
Ende men sloech doot Athalien,
Hare afgode ende hare manieren;
Ende si lange in desen levene was.
|
|