| |
| |
| |
Vergadering van 17 Januari 1906.
Aanwezig: de heeren Jan Broeckaert, bestuurder; Karel de Flou, onderbestuurder, en Edw. Gailliard, bestendige secretaris;
de heeren Dr. H. Claeys, Jhr. Nap. de Pauw, Mr Julius Obrie, Th. Coopman, Jan Bols, Des. Claes, Alf. Janssens, Jhr. Dr. Karel de Gheldere, Dr. L. Simons, Ad. de Ceuleneer, Gustaaf Segers, Dr. Willem de Vreese, J. Muyldermans, Jan Boucherij en Amaat Joos, werkende leden;
de heeren Dr. C. Lecoutere en Omer Wattez, briefwisselende leden.
De heeren Mr. Edw. Coremans, Mr. Prayonvan Zuylen en Baron de Bethune, werkende leden, hebben laten weten dat zij verhinderd zijn de vergadering bij te wonen.
De heer Edw. Gailliard, bestendige secretaris, leest het verslag over de December-vergadering van 1905. - Het wordt goedgekeurd.
De heer J. Broeckaert, bestuurder, staat recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak:
| |
| |
Waarde Medeleden,
Vooraleer tot onze werkzaamheden over te gaan zij het mij vergund, in uw aller naam, een hartelijk woord van dank uit te spreken aan mijnen hooggeachten voorganger en vriend, den heer Gustaaf Segers, voor de vele en belangrijke diensten, welke hij niet opgehouden heeft te bewijzen aan de Koninklijke Vlaamsche Academie.
Het is u bekend in welke omstandigheden de heer Segers geroepen werd om de leiding onzer vergaderingen op zich te nemen. Door het onverwacht afsterven, op min dan twee weken tijds, van den bestuurder en den bestendigen secretaris, rustte op den toenmaligen onderbestuurder de niet weinig lastige taak de belangen onzer instelling te behartigen. Meer dan iemand kan ik er van getuigen hoe behendig en met welke toewijding hij in de noodwendigheden der Academie wist te voorzien. Gedurende de vijf maanden dat ik, op uwe vereerende lastgeving, het secretariaat bediende, was hij mij een trouwe leidsman en raadgever. Met hem, door uwe stemming van 16 November 1904, te bevorderen tot de waardigheid van bestuurder, of liever, met hem in dit ambt te bevestigen, heeft de Academie hulde willen brengen aan de buitengewone verdiensten van den heer Segers. Ik moet U niet zeggen met hoeveel onderscheiding hij den voorzitterszetel bekleed heeft, hoezeer hij zich uwer keuze heeft waardig getoond. In den loop van zijn bestuursjaar heeft hij daarenboven, als altijd, eene voorbeeldige werkzaamheid aan den dag gelegd. Daarvan getuigen, onder andere, zijne meesterlijke toespraak van den 18 Januari 1905; zijne verslagen aan de Commissie van onderwijs; zijne levensschets van Dr. Aug. Snieders, maar inzonderheid zijne prachtige vaderlandsche redevoering ten dage onzer laatste plechtige zitting.
| |
| |
Moge de heer Segers, in wien ik den knappen onderwijskundige, den uitstekenden Vondelkenner, den talentvollen novellist en redenaar begroet, zich nog lange jaren verheugen in de achting en de toegenegenheid zijner collega's.
Het zal geene gemakkelijke taak zijn voor uwen nieuwen bestuurder de kiesche zending te vervullen, welke hem is opgelegd. Ook is het niet zonder schroom dat hij voor de eerste maal plaats neemt in den zetel, dien zijn achtbare voorganger, volgens onze wetten, verlaten moest. Hij zal echter, ondanks zijne drukke ambtsbezigheden en zijne reeds gevorderde jaren, alles doen wat mogelijk is om te beantwoorden aan het vertrouwen, waarmede gij hem hebt gelieven te vereeren. Wat hem aan de noodige geschiktheid ontbreekt, hoopt hij door eene volkomen toewijding aan de belangen der Academie, met de hulp van den geachten heer onderbestuurder en van onzen waakzamen bestendigen Secretaris, te zullen aanvullen. Het zij hem toegelaten te rekenen op uwe welwillende toegevendheid, op uw aller vriendelijke medewerking.
Mijne Heeren,
Den 8 Juli aanstaande, samenvallende met den dag onzer jaarlijksche plechtige vergadering, zal het twintig jaren geleden zijn dat de Koninklijke Vlaamsche Academie gesticht werd. Vijftig jaren lang hadden de Vlamingen moeten wachten eer er aan de stem van den vader der Vlaamsche Beweging, van kanunnik David en zoovele andere verdienstelijke taal- en letterkundigen om eene dergelijke instelling te bekomen, gehoor geleend werd. Gedurende meer dan eene halve eeuw was de taal van het Vlaamsche volk stiefmoederlijk behandeld geworden, en moest zij zich tevreden houden met de kruimels, ontvallen aan den disch van de eenige bevoorrechte onzer landstalen. Het dient echter te worden
| |
| |
erkend: langzamerhand, alhoewel niet zonder moeite, werden vele der bestaande grieven, die tot den Vlaamschen taalstrijd hadden aanleiding gegeven, geweerd, en, zoo wij ons nog niet mogen verblijden in eene volledige zegepraal, dan toch zien wij aan de oosterkim de stralen opschieten van de zon, die ons zal opwekken om met den middeleeuwschen dichter uit te roepen: ‘Sijt vrolic, 't is geworden dach!’
Het is mijn inzicht niet in deze toespraak eene schets op te hangen van de wording onzer Academie, zoo meesterlijk, ten andere, voorgedragen door haren eersten bestuurder, den te vroeg ons ontrukten geleerde, professor P. Willems. Evenmin zal ik het wagen op te sommen wat zij gedurende haar negentienjarig bestaan op het haar voorgeschreven gebied verricht heeft. Dit alleen mag luid worden verkondigd, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie de bewijzen heeft geleverd dat zij niet nutteloos in het leven werd geroepen, dat zij aan het verheven doel harer instelling heeft beantwoord. Niet alleen ten onzent, maar ook in het buitenland worden hare werken ten hoogste gewaardeerd.
Zoo de Academie er zich op mag beroemen tot de verheerlijking onzer taal en het versterken van den nationalen geest ruimschoots te hebben bijgedragen; zoo zij thans, meer dan ooit, op stevige grondslagen gevestigd is, zij werd, eilaas, ook zwaar en dikwijls beproefd. De lijst harer dooden beslaat reeds niet min dan twee bladzijden van haar Jaarboek. Met die geliefde afgestorvenen, wier beeltenissen ons nog zoo levendig voor den geest staan, te herdenken, voldoe ik aan eenen diepgevoelden plicht, in het hart van iederen rechtgeaarden Vlaming geschreven, den plicht der erkentelijkheid.
Nog geen jaar na hare instelling, den 4 October 1887, had de Academie het verlies te betreuren van eenen harer verdienstelijkste leden, den onvergetelijken Désiré
| |
| |
Delcroix. Door de hooge, invloedrijke betrekking, welke hij in het ministerie van binnenlandsche zaken bekleedde, was hij geroepen om aan onze instelling de grootste diensten te bewijzen. De ziekte en het afsterven van zijnen even betreurden opvolger J. van Droogenbroeck, die met zijne levensschets gelast was, zijn de oorzaak geweest dat deze tot nog toe in ons Jaarboek niet verschenen is. Laat er mij op aandringen opdat zij niet langer van alle zijden verlangd worde.
Het jaar daarna, den 21 Juni 1888, onderging de Koninklijke Vlaamsche Academie een nieuw gevoelig verlies door het overlijden van Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland. Dubbel dierbaar is ons zijne nagedachtenis, omdat hij de eerste was die met zijne scherpe pen de Academie tegen hare kleingeestige aanranders verdedigde.
Ook de brave Dodd, dien de Academie gelukkig geweest was in haar midden te roepen als eene hulde aan zijne veelzijdige verdiensten, werd ons in den loop van hetzelfde jaar door den dood ontrukt.
Zes maanden later, den 5 Mei 1889, was het de beurt van ons geliefd medelid, vader Eugeen Stroobant, wiens leven éene toewijding geweest was aan de Vlaamsche taal- en volksbelangen. Heeft hij in de Academie, uit hoofde van zijnen ziekelijken toestand en zijne ambtelijke bezigheden, niet veel arbeids verricht, zijn naam is er niettemin in gezegend aandenken gebleven.
Het jaar 1891 was onze reeds zoo diep beproefde instelling ten zeerste noodlottig. Niet min dan drie werkende leden volgden elkander op zes maanden tijd in het graf: de grijze kamper J. de Laet, de eerbiedwaardige pastoor Schuermans en de geleerde professor der Luiksche Hoogeschool, Lodewijk Roersch. De naam van den eerstgenoemde is onafscheidbaar verbonden met dien van Conscience, van Th. van Ryswyck en meer
| |
| |
anderen, in de geschiedenis van de eerste jaren der Vlaamsche Beweging. Op een man van zulke verdienste mocht de Academie te recht trotsch zijn, en zij was het ook, inderdaad, toen zij hem, na het aftreden van haren eersten gekozen bestuurder, de leiding onzer vergaderingen opdroeg. Het nuttige, werkzame leven van pastoor Schuermans, door wiens zorgen het eerste Vlaamsch Idioticon tot stand kwam, heb ik niet noodig hier te herinneren. Hij ook was een der verdienstelijkste leden onzer Academie. Wat Lodewijk Roersch betreft, wij allen, die hem gekend hebben, weten, hoe gaarne hij onze zittingen bijwoonde, met hoeveel vlijt hij aan onze werkzaamheden deel nam. Zijn afsterven was een groot verlies voor de Commissie der Middelnederlandsche letteren, in welk vak hij getoond heeft als weinigen ervaren te zijn.
Zoo de dood in 1892 onze rangen niet verdunde, des te ongenadiger sneed zij het volgende jaar den levensdraad af van den man, dien wij allen om het meest hoogachtten en lief hadden, den zedigen, in de kennis der oude taal doorkneedden Karel-Frans-Stallaert. Wat hij voor de hem dierbare Academie gedaan heeft, hoe zeer hij zijne beste gaven heeft gewijd aan Vaderland en Moedertaal, werd door zijnen vriend Coopman aandoenlijk geschetst in het levensbericht van den betreurden overledene.
Het afsterven van Lodewijk Mathot in den zomer van 1895 was een nieuw gevoelig verlies voor de Koninklijke Vlaamsche Academie; eveneens dit van haren oud-bestuurder Jan Micheels, dien wij den 2 September 1897 ten grave droegen. Beide hoogst verdienstelijke leden hebben met woord en daad geijverd om den bloei onzer instelling te bevorderen.
Waarom, eilaas, moest ons in 't voorjaar van 1898 ook de schrandere P. Willems zoo vroeg en zoo onverwacht ontnomen worden, hij, die door zijne veelomvat- | |
| |
tende kennissen en zijn gezaghebbend woord zoo hoog bij zijne collega's stond aangeschreven? Te bejammeren is het dat de levensschets van dezen uitmuntenden Vlaming tot nog toe ook niet in ons Jaarboek kon worden opgenomen.
Den 4 Maart 1899 was het de twaalfde maal dat de Academie in de meest geachte harer leden getroffen werd. Ditmaal ontnam de onverbiddelijke dood ons alweer een van de besten, den alom geachten Pieter Génard, onder zijne medeleden uitblinkende door zijn braaf, aanminnig karakter, door zijne diepe geleerdheid, zijne grondige en uitgebreide wetenschap.
Nauwelijks rustte de ervaren Antwerpsche geschiedschrijver een zestal weken in het graf, of hij werd er in opgevolgd door een ander verdienstelijk lid, den om zijne wetenschap op het gebied der bibliographie hoog aangeschreven Theodoor Arnold. Het verlies van dezen nederigen geleerde was des te grooter, daar hij ons zijne gewaardeerde medewerking aan de levensschetsen der Zuidnederlandsche schrijvers met de meeste bereidwilligheid had toegezegd.
Nu toch, meenden wij, zou de Academie in lang niet meer worden beproefd. IJdele hoop! Den dag zelven dat men te Gent het gedenkteeken onthulde van Jan-Frans-Willems, ging de droeve mare in het rond dat een onzer meest gevierde dichters, Emmanuël Hiel, op zijne beurt het rijk der dooden was ingegaan. En alsof deze nieuwe slag nog niet pijnlijk genoeg was, moesten wij weldra vernemen dat ook Guido Gezelle naar het land van hiernamaals was heengetogen, omstraald met den glans der onsterfelijkheid.
Toen in 1849 onze beroemde romanschrijver Conscience het laatste vaarwel uitsprak op het graf van Theodoor van Ryswyck, begon hij zijne lijkrede met deze woorden: ‘o Heer! voor welk onbekend verbreken boeten wij dan, dat Uwe hand zoo loodzwaar op ons
| |
| |
nederzakt?’ Die kreet mochten de leden der Koninklijke Vlaamsche Academie herhalen toen het bericht toekwam dat alweer een hunner meest geachte collega's, de edele baron de Maere, het tijdelijke met het eeuwige had verwisseld. Met zijnen lijkredenaar, den heer Coopman, herhaal ik hier volgaarne ‘dat de leden der Academie in de Maere's nagedachtenis steeds het beeld zullen bewonderen en vereeren van den man, die eene zeldzame vereeniging was van hart en geest, van schrander oordeel en fijn gevoel, van rechtzinnigheid en overtuiging, en bovenal van die uitstekende welwillendheid en verdraagzaamheid, die kenmerken zijn van de edelste goedheid en de hoogste beschaving. ‘Het bestuursjaar van de Maere’, voegde hij er bij, ‘staat met gouden letteren geboekt in de geschiedenis onzer Academie.’
Geen twee jaren waren verloopen toen de Academie het onverwacht afsterven had te betreuren van eenen harer oudst verkozen leden, den voortreffelijken onderbestuurder Jan van Droogenbroeck. Ook de nagedachtenis van dit verdienstelijk medelid zal, om zijn ijveren voor de zaak van het Vlaamsche volk, in onze harten onuitwischbaar geprent blijven.
Indien er onder de leden der Academie een man was, die door zijnen voorbeeldigen ijver, zijne uitgebreide kennis en zijne beminnelijke inborst, de onverdeelde achting en toegenegenheid genoot van zijne collega's, dan was het wel de eerw. kanunnik Servaas Daems. Hoe pijnlijk waren wij niet aangedaan toen ons de droeve tijding van zijn overlijden in de ooren klonk, wij, die de hoop koesterden hem nog gedurende verscheidene jaren, frisch van hart en geest, in ons midden te zien!
Maar het was vooral in 1904 dat de Academie de zwaarste verliezen onderging. Achtereenvolgens ontnam de dood ons het veelgeacht medelid, prof. Alberdingk Thijm, den geliefden bestuurder Hendrik Sermon, den
| |
| |
onvermoeibaren bestendigen secretaris Frans de Potter, en, naast Conscience, den beroemdsten onzer romanschrijvers, Dr Aug. Snieders. Den lof dezer leden uit te spreken heb ik niet noodig, daar hij nog op aller lippen ligt.
Met den eerbiedwaardigen nestor der Academie, den in de studie der kunstgeschiedenis vergrijsden Edward van Even, in 't voorjaar van 1905 ten grave gedaald, is de lijst onzer dooden nog niet volledig. De namen van twee briefwisselende leden, Dr Lod. Delgeur, de geleerde aardrijkskundige, en Frans Willems, die zooveel voor de toekomst beloofde, moeten er worden bijgevoegd.
Ook de afgestorven buitenlandsche eereleden: Dr Renier Snieders, J. Alberdingk Thijm, de Coussemaker, ten Kate, Campbell, Scherpenzeel, Mathijs de Vries, Habets, Pastoor Brouwers, Nuyens, Moltzer, Acquoy, de Backer, Fruyn, Cosyn, Klaus Groth, Bonvarlet, Burgersdijk, Everts, Jan ten Brink, Schaepman, Nicolaas Beets en Tannen, - allen mannen van het hoogste gezag in de Nederlandsche letteren, hebben recht op eene dankbare vermelding.
In naam der Koninklijke Vlaamsche Academie leg ik eenen lauwertak op het graf van onze geliefde dooden en bedank ik hen nogmaals voor al het goede dat wij hun verschuldigd zijn.
Mijne Heeren,
Na hulde gebracht te hebben aan de dooden, is het mij aangenaam de overlevenden, zij, die tot de eerste leden der Academie behooren, te mogen begroeten en gelukwenschen; in de eerste plaats, de heeren Jhr. de Pauw, Dr Claeys, Gailliard en ons binnenlandsch eerelid, Dr Ferd. van der Haeghen, die hunne benoeming ontvingen van den Koning, onzen doorluchtigen
| |
| |
beschermheer; in de tweede plaats, de heeren Hansen, Obrie, Coopman en de Vos, sedert nu meer dan negentien jaren, als eerstgekozenen, deel uitmakende van ons instituut. Mogen zij, met hunne jongere medeleden, nog lange jaren aan onze werkzaamheden deel nemen!
Mogen wij vooral in 1906 geene nieuwe verliezen hebben aan te stippen!
Aangeboden boeken. - Daarna legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de aan de Academie aangeboden boeken:
Door de Regeering:
Middelnederlandsch Woordenboek, van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam, hoogleeraar te Leiden. Zesde deel, 8e en 9e aflevering (Qualebedde-recht). 1905.
Periodieken: Bulletin de la classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts, 1905, nos 9-11. - Bulletin de la Commission Royale d'Histoire, 1905, no III. - Bulletin des Musées Royaux, no 1, Octobre, 1905. - Bibliographie de Belgique. Livres, Publications périodiques, no 23, 15 Décembre, 1905. - Bulletin mensuel des Sommaires des périodiques, no 11, Novembre, 1905. - Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, no 10, 15 Décembre, 1905. - Revue de l'Université de Bruxelles, no 3, Décembre, 1905. - Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, nr 8, 1905. - Revue sociale catholique, no 3, Janvier, 1906. - De Belgische Illustratie, nrs 37-40, 1905. - Arbeidsblad, uitgegeven door het Arbeidsambt van België, November, 1905. - Annales des Travaux publics de Belgique, no 6, Décembre, 1905.
Door den ‘Raad van Beheer van het Koninklijk Muzeum van Schoone Kunsten’ te Antwerpen:
Koninklijk Muzeum van Schoone Kunsten te Antwerpen. Beschrijvend Catalogus, door Pol de Mont. Uitgegeven van wege den Raad van Beheer van het Muzeum. Twee deelen. I. Oude Meesters. II Moderne Meesters. Antwerpen, 1905.
| |
| |
Door de Maatschappij voor Nederlandsche Letterkunde te Leiden:
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Nieuwe Reeks. Vijftiende deel: 3e en 4e aflevering; zestiende deel: 1e-3e aflevering.
Handelingen en Mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, over het jaar 1904-1905.
Levensberichten der afgestorven Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. (Bijlage tot de handelingen van 1904-1905.)
Van den Jongen geheeten Jacke: die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vanden brueder dye daer quam om Jacke te castien. Naar den Antwerpschen druk van Michiel Hillen uit het jaar 1528 en den Amsterdamschen druk van Herman Jansz. Muller uit het laatst der XVIde eeuw uitgegeven door Dr. G.-J. Boekenoogen. Leiden, 1905.
Door de Kongl. Universitets-Bibliotheket, te Uppsala:
Uppsala Universitets Arsskrift 1904. Filosofi, Spräkvetenskap och Historiska Vetenskaper. I: Die gemeinslavische Liquidametathese, von Tore Torbiörnsson. II. Uppsala, 1903.
Id. 3: Suffixet Ja i senare leden af sammansatta substantiv inom de Germanska Spräken, af Eilert Ekwall. Upsala, 1904.
Id. 4: Studiër öfver Codex Bureanus. II. Af Odal Ottelin. Uppsala, 1905.
Contributions to the study of elliptical words in modern english, by Karl Sundén, filosofie licentiat. By permission of the Philosophical Faculty of Upsala to be publicly discussed in lecture room IV, May 28th. 1904. Upsala, 1904.
Stilistiska Studier i Törneros' Spräk. Akademisk avhandling som med tillständ av Filosafiska Fakultetens i Uppsala, Humanistiska Seksjon, för vinnande av filosafisk doktorsgrad tiil offentlig granskning framställes, av Olof Ostergren, a lärosalen No IV lördagen den 4 Februari 1905. Uppsala, 1905.
Observations sur l'infinitif dans Agrippa d'Aubigné. Thèse pour le doctorat présentée à la Faculté des Lettres d'Upsal, et soutenue publiquement le 5 Mai 1905, dans la Salle IV, par Valfrid Palmgren, licencié en philosophie de l'Université d'Upsal. Stockholm, 1905.
| |
| |
Etude historique sur la syntaxe des pronoms personnels dans la langue des Félibres. Thèse pour le doctorat, présentée à la Faculté des Lettres d'Upsal et publiquement soutenue le 27 Mai 1905 dans la Salle No V, par Victor Brusewitz, licencié ès lettres de l'Université d'Upsal. Stockholm, 1905.
Studier över Västgötamälets i- ock r-ljud. Akademisk Avhandling, som med tillstand av Filosofiska Fakultetens i Uppsala, Humanistiska Sektion, for vinnande av filosofisk doktorsgrad till offentlig granskning framställes av Samuel Landtmanson, fil. lic. av. Västgöta Nation, a Lärosalen No 4 den 10 Maj 1905. Stockholm, 1905.
English gradation-nouns in their relation to strong verbs. Inaugural dissertation by Carl Palmgren. By the permission of the Philosophical Faculty of the University of Uppsala, to be publicly defended in Lecture room V, on May 7, 1904, for the degree of doctor of philosophy. Uppsala, 1904.
Jämförande Spräkvetenskap ur allmänbildande och pedagogisk synpunkt, af Tore Torbiornsson, docent vid Upsala Universitet. Upsala, 1904.
Grundzüge der sprache logaus. Laut- und Formenlehre. Inaugural-dissertation zur erlangung der doktorwürde verfasst und mit genehmigung der Humanistischen Section der Hohen Philosophischen Fakultät der Kgl. Universität Upsala zur öffentlichen Beurteilung vorgelegt von Ivar Larsson, lic. phil. Gothob. Die Vertheidigung wird den 24 Mai 1904 im Auditorium VIII stattfinden. Upsala, 1904.
Door het Kongl. Danske Videnskabernes Selskab:
Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs forhandlinger. 1905, nrs 4 en 5.
Les pronoms démonstratifs de l'ancien arménien, par Holger Pedersen. Kobenhavn, 1905.
Door den Kring:
76e verslag van het Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden. 1903-1904.
Répertoire des travaux de la Société de statistique de Marseille. 1904: tome 46me, 1re partie.
Annalen van den Oudheidskundigen Kring van het Land van Waas. 24e deel, 1e aflevering, December 1905.
| |
| |
Door den heer Am. Joos, werkend lid:
Taal- en zielkunde. Gent, 1905.
Door den heer Dr. F. Buitenrust Hettema, te Zwolle:
Analecta. Nederlandsch leesboek voor Gymnasia, Hoogere Burgerscholen en Normaalscholen. Bijeengebracht door Dr. B., leeraar. Dln. I-V en VII-IX. Utrecht, 1899-1904.
Taal en Letteren. 3e Jaargang, Afl. 5 en 6; - 9e jg., afl. 2-12; - 10e jg., afl. 1 en 3-12; - 12e jg., afl 1-12.
Fryske Bybleteek, fen Dr. F. Buitenrust Hettema. I. Starter's Frysk. Utrecht, 1895. II. Gysbert Japkins. Z'n brieven aan Gabbema; Z'n verhouding tot Gabbema; Datéring van z'n Gedichten. Utrecht, 1900.
Zwolsche herdrukken. 2e reeks: V. Vondels Leeuwendalers, uitgegeven door Dr. F. Buitenrust Hettema. Zwolle, z.j.
Des Geestes lusthof. - Dietsche kleinigheden. - Exegese en tekstkritiek. - Fosete, Fosite, Foste. - Fresiska: effennixta; sunna ewende. - Molkorrer Sang. - Nederlandsche leesboeken: I en II. - Over Reynaert I. - Een pleidooi voor de Moedertaal. - Vragen over de Teskloaw fen Achlum. - Wat er tegen is en er voor. (Al de voorgaande werkjes zijn overdrukken uit verschillende tijdschriften.)
Door den heer H. Logeman, hoogleeraar te Gent:
The English Faust-book of 1592 edited with an introduction and notes, bij H Logeman, Ph.D. Gent, 1900.
Faustus-Notes. A supplement to the commentaries Marlowe's ‘Tragicall history of D. Faus us’, bij H. Logeman, Ph.D. Gent, 1898
Elckerlyc-Everyman. De vraag naar de Prioriteit opnieuw onderzocht, door H. Logeman. Gent 1902.
The Rule of S. Benet. Latin and anglo-saxon interlinear version. Edited with an introduction and notes, by Dr. H. Logeman. Londen, 1888.
L'inscription anglo-saxonne du reliquaire de la vraie croix au trésor de l'église des SS. Michel et Gudule à Bruxelles, par H. Logeman. Gand, 1891.
Scandia. Tijdschrift voor Scandinavische Taal- en Letteren. (Bijblad van ‘Lente’). 1e jaargang, nrs 1-8 Januari-December 1904.
| |
| |
Scandinavië-Nederland. Tijdschrift voor Nederlandsche en Scandinavische Taal, Letteren en Kultuur. 1e jaargang, nrs 1-6 (April-November) 1905.
Door den Schrijver:
Dit raect het Oude Cleercoopers Ambacht binnen der stede van Antwerpen ende is eene Verleeninge van den jaere M vierhondert ende sessendertich. Ende heeftse overscreven ende verclaert Emond Geudens, die de oerconden bewaert vandie Caemere vanden Aerme te dier stede ende oec es van den Gheselscepe vander oudheden aldaer, int jaer Ons Heeren Incarnatien doemen screef M neghen hondert ende vive. Gode si glorie. Gheprint tot Brechte, bi Loys Braeckmans, Boeckdrucker, in Sinte Michiele. Z.j. (1905.)
Uit het verleden der Antwerpsche Balie, door Victor Jacobs. Antwerpen, 1905.
Repertorium voor de Nederlandsche krijgsgeschiedenis. Bewerkt onder toezicht van den Chef van den Generalen Staf door F. de Bas, gepensionneerd Kolonel der Huzaren, Directeur van het krijgsgeschiedkundig Archief van den Generalen Staf. 's Gravenhage, 1905.
Door de Redactie:
Oudheid en Kunst. Tijdschrift van den Geschied- en Oudheidkundigen kring voor Brecht en omstreken. IV, 1905.
De Tuinbode. Januari, 1906.
De Student. Nieuwjaar, 1906.
Ingekomen boeken. - Voor de Boekerij der Academie zijn navolgende boeken ingekomen:
Van Eems tot Schelde. Wandelingen door Oud en Nieuw Nederland, met kaartjes, gekleurde en ongekleurde platen en gravures, door Dr. H. Blink. Deel III. Amsterdam, z.j.
Dubbele wegwijzer der stad Gent en der provincie Oost-Vlaanderen voor het jaar 1906. Gent, 1905.
Annuaire administratif de Belgique et de la capitale du Royaume. 1906.
Noord en Zuid. XXVIIIe jaargang, nr 12, December 1905.
Deutsches Wörterbuch von Jacob Grimm und Wilhelm Grimm. Zehnten Bandes, Zweite Abtheilung. Zweite Liefe- | |
| |
rung. Sprüche-Stabgericht. Bearbeitet von Dr. M. Heyne, im Vereine mit Dr. H. Seedorf, Dr. H. Meyer und Dr. R. Crome, 1905.
Ruildienst. (Zie Verslagen en Mededeelingen, jaar 1905, blz. 819-822.) - Tegen ruiling voor de Verslagen en Mededeelingen heeft de Bestendige Secretaris, sedert de laatste vergadering, voor de Boekerij de volgende tijdschriften ontvangen:
De Belgische School, 1905-1906, nr 10. - Biekorf, 1905, nr 24; 1906, nr 1. - Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant. Dec. 1905. - Christene School. 1905-1906, nr 5. - De Groene Linde, 1906, nr 1. - Den Gulden Winckel, 1906, nr 1. - Het Katholiek Onderwijs, 1905-1906, nr 3. - Nederlandsch Archievenblad, 1905-1906, nrs 1 en 2. - Onze Kunst, 1906, nr 1. - De Opvoeding, 1906, nr 1. - St.-Cassianusblad, 1906, nr I. - Stemmen onzer eeuw, 1905, nr 52; 1906, nrs 1, 2 en 3. - De Vlaamsche Gids, 1905, nrs 5 en 6. - De Vlaamsche Kunstbode, 1905, nr 12. - Volkskunde, 1905, nrs 7-8.
Ingekomen brieven. - De Bestendige Secretaris stelt de Vergadering in kennis met de volgende ingekomen brieven:
1o) | ‘Zuid-Oostvlaandersch Idioticon’. Herdruk. (Zie Verslagen en Mededeelingen over 1905, blz. 822.) - Brief van 22 December 1905, waarbij de Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs de Academie machtigt de 352 reeds afgedrukte bladzijden van het Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, door den heer Is. Teirlinck, te laten herdrukken volgens een nieuw model door den Bestendigen Secretaris beraamd, en het geheele werk volgens bedoeld stelsel te doen voortdrukken. |
| |
| |
2o) | Lezing door den heer Des. Claes over wijlen Jan van Beers. (Zie Verslagen over 1905, blz. 830-833 en 835-900.) - Brief van 5 Januari 1906, waarbij de heer Buschmann, van Antwerpen, aan den heer G. Segers het handschrift terugzendt van het stuk betreffende Jan van Beers, en hem verzoekt aan de heeren leden der Academie zijnen dank te betuigen voor hunne welwillende mededeeling. De heer Buschmann zegt tevens het genoegen te hebben aan den heer Segers te laten weten, dat de familie geen bezwaar vindt in het overdrukken van dit stuk. - De Academie ontvangt deze mededeeling met den meesten dank. |
| |
Mededeelingen door den Bestendigen Secretaris.
1o) Verslag der Maandelijksche Vergaderingen. Opneming in het Staatsblad. - Een lid der Academie heeft aan den heer Bestendigen Secretaris gevraagd, hoe het komt, dat de verslagen der Académie Royale de Belgique (Classes des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts), 5 a 10 dagen na de vergadering in het Belgisch Staatsblad verschijnen, terwijl dit voor de Verslagen der Koninklijke Vlaamsche Academie alleen in de volgende maand het geval is. - Daar wellicht andere heeren Leden der Academie zich dezelfde vraag zullen stellen, meent de Bestendige Secretaris te moeten verklaren, dat hij het op zich niet nemen wil ver- | |
| |
slagen naar het Staatsblad, ter opneming, te zenden, vooraleer deze door de Academie, in de eerstvolgende vergadering, zijn goedgekeurd. Zijns inziens, kan er bezwaar zijn tegen het ruchtbaar maken van verslagen, waarmede de Vergadering niet eerst in kennis is gesteld geworden. De Bestendige Secretaris zal overigens, zooals hij het tot nog toe gedaan heeft, er zorg voor dragen, dat alle verslagen, voor het Staatsblad bestemd, uiterlijk vier dagen na hunne goedkeuring aan dit blad worden opgestuurd.
2o) Prijsvraag over het Drukkersvak De Prijsvraag opnieuw uitgeschreven voor 1908. Terugneming der antwoorden in 1905 ingezonden. - Ingevolge de beslissing door de Academie in hare vergadering van 2 Augustus 1905 genomen, heeft de Bestendige Secretaris, op blz. 523 van de Verslagen en Mededeelingen, eene aankondiging laten plaatsen, om de vier Mededingers in den Wedstrijd voor 1905 te berichten, dat zij het door hun ingezonden antwoord bij den Eerw. Heer kanunnik Dr. H. Claeys, lid der Academie (Predikheerenlei, nr 9, te Gent), konden terug bekomen. Dit bericht werd door den Bestendigen Secretaris medegedeeld aan ettelijke dagbladen uit Gent, uit Brussel, uit Antwerpen, uit Brugge en uit Hasselt, aan een dertigtal Nederlandsche Tijdschriften uit Noord en Zuid en aan het Belgisch Staatsblad: eenige van bedoelde dagbladen en tijdschriften hebben het opgenomen en in het Staatsblad is
| |
| |
het tot driemaal toe verschenen. De Bestendige Secretaris meent dan ook te mogen zeggen, dat aan de beslissing der Academie een voldoende ruchtbaarheid gegeven werd.
Desniettegenstaande heeft enkel éen der Mededingers zijn werk ingetrokken. De antwoorden met kenspreuken ‘Verbetering’, ‘Fluctuat nec mergitur’ en ‘Vakkennis’, werden tot nog toe bij den heer Claeys niet teruggehaald en zijn voorloopig, op verzoek van dezen Heer, in het Boekenmagazijn der Academie neergelegd.
3o) Ruildienst. Jaarboek voor 1906. - Door de zorgen van den Bestendigen Secretaris, en op last van het Bestuur der Academie, werd een exemplaar van het Jaarboek voor 1906 aan de Redactie der verschillende tijdschriften gezonden, waartegen de Verslagen en Mededeelingen geruild worden. - Ook, tot nadere bekendmaking onzer Instelling en dezes werkzaamheid, werd een exemplaar van dat Jaarboek aan negen Nederlandsche dagbladen uit Gent, Antwerpen, Brugge en Brussel geschonken.
4o) Van de pas gekomen uitgaven: a.) Catalogus van de Boekerij der Academie, door wijlen Frans de Potter: Tweede uitgave. - Den 4 Januari 1906 werd, door den Bestendigen Secretaris, aan de Heeren werkende en briefwisselende leden een exemplaar gestuurd van den Catalogus van de Boekerij der Academie (blz. 9-312),
| |
| |
door wijlen den heer Frans de Potter bezorgd en waarvan het drukken, ten gevolge van dezes afsterven, is moeten gestaakt worden.
b.) Jaarboek voor 1906. Een exemplaar daarvan werd, den 12 Januari 1906, aan de Heeren werkende en briefwisselende leden gezonden.
| |
Mededeelingen namens Commissiën.
1o) Bestendige Commissîe voor Nieuwere Taal en Letteren. a.) Verslagen over de verhandeling: De Germaansche elementen der Romaansche Talen, door den heer Eug. Ulrix, doctor in Romaansche philologie en leeraar aan het Koninklijk Atheneum te Brugge. - Namens de Commissie, deelt de heer Th. Coopman, secretaris, de verslagen mede, welke over dit werk werden uitgebracht door de heeren Dr. Willem de Vreese, werkend lid, Dr. Kluyver, buitenlandsch eerelid, te Leiden, en Dr. Salverda de Grave (ter vervanging van den heer Dr. Franck), hoogleeraar te Leiden. (Zie op blz. 122 en vlg.)
- Na kennis van bovenstaande verslagen genomen te hebben, beslist de Academie, dat er tot het drukken van de Verhandeling mag worden overgegaan. De heer Dr. Ulrix zal echter verzocht worden de opmerkingen door de heeren verslaggevers gemaakt in aanmerking te nemen.
- Bij brieve van 29 December 1905, heeft de Bestendige Secretaris aan den heer Dr. J.J.
| |
| |
Salverda de Grave, te Leiden, den innigsten dank der Academie betuigt voor den belangrijken dienst dien hij haar bewezen heeft, door, op verzoek van haar buitenlandsch eerelid den heer Dr. A. Kluyver, met opoffering van tijd en moeite, zijn oordeel over de verhandeling van den heer Dr. Ulrix te hebben neergeschreven. Tevens berichtte hij Dr. Salverda de Grave dat het Bestuur der Academie als tastbaar bewijs daarvan, beslist had hem een exemplaar van hare uitgaven, voorzoover nog voorhanden, aan te bieden, met de hoop dat het aanbod hem welgevallig zijn zal. - Bij brieve van 30 December 1905, verzocht de heer Dr. J.J. Salverda de Grave den Bestendigen Secretaris aan de Vlaamsche Academie zijn diepgevoelde dank te betuigen voor het schoone geschenk dat Zij van plan is hem aan te bieden. ‘Het was mij een voorrecht, - schrijft verder de heer Salverda de Grave - de Akademie op verzoek van Dr. Kluyver de geringe dienst te kunnen bewijzen, die door de voor mij zoo nuttige werken der Akademie, waarlik op vorstelike wijze beloond is’.
b.) Van de Ven-Heremans' Stichting. Eerste verslag. - Namens de Commissie brengt vervolgens de heer Th. Coopman, secretaris, verslag uit over de werkzaamheid betreffende dat Fonds en dezes geldenlijken toestand. (Zie op blz. 131 en vlg.) - Ingevolge art. 4 van het koninklijk
| |
| |
besluit van 13 Mei 1905, houdende goedkeuring van het reglement van de Van de Ven-Heremans' Stichting, zal een afschrift van dit Verslag aan den Weled. Heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs worden overgemaakt.
2o) Bestendige Commissie voor Geschiedenis. - a.) Benoeming van eenen Voorzitter en eenen Ondervoorzitter voor 1906-1907. De heer Broeckaert, secretaris, deelt aan de Academie mede, dat de Commissie, in hare vergadering van 15 November 1905, den heer Edw. Gailliard, tot voorzitter, en den heer Jhr. Dr. Karel de Gheldere, tot ondervoorzitter, voor de jaren 1906-1907 verkozen heeft.
b.) Namens de Commissie, verzoekt vervolgens de heer Broeckaert de Academie het opnemen in de Verslagen en Mededeelingen toe te laten van eene nota van den heer J. Bols, over de Bibliographie van den Vlaamschen Taalstrijd, door de heeren Th. Coopman en J. Broeckaert, en over De Keure van Hazebroeck van 1336, door den heer Edw. Gailliard.
De Bestendige Secretaris meent te moeten doen opmerken, dat het gebruik in de Academiën wil dat er niet in de vergaderingen over werken door leden uitgegeven, gesproken worde. Besprekingen van dien aard in den schoot zelve der Academie kunnen overigens tot onaangename toestanden aanleiding geven. - Leden van de Aca- | |
| |
demie verklaren die zienswijze niet te deelen. De vergadering verleent ten slotte voor ditmaal de gevraagde toelating. (Zie op blz. 117 en vlg.)
| |
Letterkundige Mededeeling,
door den heer Ad. de Ceuleneer.
Namens Dr. Is. Bauwens heb ik de eer aan de Academie aan te bieden het Verslag, dat hij met Dr. Vandevelde, bestuurder van het Stadslaboratorium te Gent, op het Negende Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, te Aalst gehouden in September 1905, heeft voorgedragen over ‘Het drinkwatervraagstuk’, over de beste middelen om de steden met drinkbaar water te voorzien en over het bronwater van Bocq- en Hoyouxdal. De bespreking die over deze punten op het Congres heeft plaats gegrepen was zoo belangrijk, dat zelfs de Fransche pers er van gewaagde. Daardoor zelf werd de aandacht gevestigd op de wetenschappelijke waarde der Vlaamsche Congressen door ons geleerd en geacht medelid Prof. Mac Leod in het leven geroepen. Door de werkzaamheid der Vlaamsche geleerden heeft men op eene afdoende wijze bewezen, dat onze taal zoo goed als welke ook voor het behandelen van alle wetenschappen gebezigd kan worden. Het tegenovergestelde was enkel een vooroordeel onzer tegenstrevers, aan hetwelk de Vlaamsche Congressen voor goed een einde gesteld hebben. Het zal hier wellicht niet misplaatst zijn te herinneren, dat reeds op het einde der 16e eeuw de wereldberoemde bruggeling Simon Stevin, in zijne Wisconstige gedachtenissen, zich stavende op gegronde redenen, beweerde dat men in het Vlaamsch veel beter dan in het latijn over wetenschappen kon handelen.
| |
| |
| |
Dagorde.
1o) Mededeeling door den heer hoogleeraar C. Lecoutere, briefwisselend lid, over twee fragmenten van Maerlant's Spieghel Historiael.
Op de boekerij der Leuvensche hoogeschool, zegt de heer Lecoutere, bevindt zich een dubbel folio-blad perkament, dat twee fragmenten van de Eerste Partie van den Spieghel Historiael bevat, fragmenten welke, hoewel niet heelemaal onbekend, tot nog toe door niemand waren besproken. Na een bondige beschrijving van de bladen, waar zij voorkomen, deelt Spreker eenige bijzonderheden mede aangaande den tekst, waaruit blijkt, dat deze niet geheel zonder belang is bij de studie van den Spieghel, en derhalve verdient uitgegeven te worden. Hij verzoekt daarom de Koninklijke Vlaamsche Academie bedoelde fragmenten in hare Verslagen en Mededeelingen te willen opnemen.
- Aangenomen. (Zie op blz. 29 en vlg.)
2o) Lezing door den heer J. Muyldermans, werkend lid: Hoe de ouderen er over dachten.
De heer Muyldermans leest eene verhandeling voor, getiteld: Hoe de ouderen er over dachten. Hij bedoelt de Nederlandsche schrijvers van Zuid en Noord, die vooral tusschen 1830 en 1870 werkzaam waren. Beurtelings onderzoekt hij, hoe zij dachten - de voornaamste onder hen, J.F. Willems, David, Bormans, Snellaert, Van Duyse, Dautzenberg, Heremans, Sleeckx, enz., over de spelling en over de uitspraak der taal. Wat den spreker
| |
| |
tot dit onderzoek aanzet, is zekere strekking onder onze hedendaagsche schrijvers, om, op eigen gezag, met de vroeger vastgestelde spelling en aangenomen uitspraak af te breken.
Na de ouderen uit het Zuiden, ondervraagt hij de voornaamste van het Noorden - o.a. De Vries, Te Winkel, De Jager, Jonckbloet, Beets, Nassau, Kern, Alberdingk Thijm, enz., - en stelt vast, hoe zij, inschikkelijk, met het zuiden de eenheid in spelling en uitspraak verstonden en bewerkten.
Het laatste deel der verhandeling haalt, volgens J. Fr. Willems, de eigenschappen aan, die onze vaderlandsche letterkunde moeten kenmerken: Godsdienstigheid, zedelijkheid en nationaliteit. Hij beschouwt daarnevens de nieuwere richting in de letterkunde, en besluit zijne rede, bij de jongeren aandringend op eerbied voor de taal en eerbied voor de zeden.
- De Academie, op voorstel van den heer Bestuurder, beslist dat de lezing van den heer Muyldermans in hare Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden. (Zie op blz. 56 en vlg.)
De vergadering wordt te vier uur gesloten.
|
|