In het vierde hoofdstuk worden besproken eigenaardigheden van klankleer en woordenschat. De schrijver onderzoekt welke Nederlandsche woorden onder den invloed van 't Maleisch-Portugeesch van beteekenis veranderd, en welke phenomenen uit de klankleer ontleend zijn.
In het vijfde en laatste behandelt hij de vraag: ‘wat is de reden dat men den Maleisch-Portugeeschen invloed niet in het geheele vocabularium van 't Afrikaansch terug vindt, dat men dien in de klanken niet gemakkelijk kan aanwijzen en slechts ten deele in de vormleer?’ Het antwoord luidt: Het Afrikaansch was op weg om Kreoolsch te worden. Aan de hand van het zooeven verschenen werk van Dr. Hesseling, Het Negerhollands der deense Antillen, waarvan de heer Du Toit de schoone vellen heeft kunnen raadplegen, geeft deze ons een nauwkeurige vergelijking van het Afrikaansch met het Negerhollands der Deensche Antillen, en bewijst daarmede overtuigend, dat het Nederlandsch in Zuid-Afrika volstrekt geen spontane ontwikkeling heeft doorgemaakt: onze taal was ook daar op weg om Kreoolsch te worden, maar is daarin halverwege gestuit.
Deze korte ontleding van het werk van den heer Du Toit geeft maar een gering denkbeeld van zijn wetenschappelijke waarde, die zeer groot is.
Door dit werk wordt onze kennis van het Afrikaansch een grooten stap verder gebracht. Allerlei woorden en zegswijzen worden ons medegedeeld en verklaard, die tot nog toe nergens vermeld werden; bij etymologische quaesties heeft de schrijver partij getrokken van zijn kennis van 't Zuidafrikaansche leven en daardoor dingen verklaard die op de studeerkamer niet uit te maken zijn.
Daarenboven blijkt uit geheel het werk, dat de schrijver volkomen op de hoogte, en doordrongen is van de hedendaagsche taalbeschouwing. Op menige bladzijde vindt men de bewijzen van helder inzicht en scherp-