Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1905
(1905)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Brief van een Gentenaar aan de Kaap, ao 1720.Alles wat uit Zuid-Afrika komt, maakt onze belangstelling gaande. Dit heeft mij bewogen, der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde mededeeling te geven van den volgenden brief, den 2den Juli 1720 uit de Kaap geschreven, door een Gentenaar aan boord van een oost-indievaarder. Het stuk, zijnde een foliovel Hollandsch, berust op het rijksarchief alhier (Procès du Conseil de Flandre, 2e série, no 6092, Extrait du no 626 du fonds des Familles), waar mijn aandacht er op gevestigd werd door den heer De Haerne, commies-chartermeester, wien ik daarvoor bij herhaling mijn hartelijken dank betuig. | |
Ga naar margenoot+ Vijt het schip de Samaritaen voor de Cappe de Bonne Esperance den 2. Julij 1720.Seer Lieve Ende Beminde Moeder, Vader, MonfrereGa naar voetnoot(1), gheheel de familie, Ende alle goede Ende Bekende Vrienden.
Naer hertelijcke Groetenisse, ende wensch van alle bedenckelijcken Zeghen naer Ziele ende Lichaem, Soo Laate ick VL. weten dat wij door de Gratie godts sijn aanghecommen aen de Cappe de Bonne Esperance, | |
[pagina 105]
| |
ofte om beter te segghen de Cappe der goede hoope, ende dat den 14en der voorlede maent Junij, alwaer wij onsen Compagnion hebben ghevonden, den welcken met ons is vytghezeijlt, al hoe wel wij meijnden dat den selven vergaen was, Ende hij heeft op sijne reijse negen-en dertigh dooden, ende oock ontrent de t'negentich siecken de welcke hier in het hospitaal ligghen, Maer het gonne wonder is, soo VL. sal hooren, daer is niet verre van de Cappe eenen donderslagh ghevallen op sijn Schip den welcken eenen man heeft ghequetst, soo dat hij van het selve is ghestorven ende sijnen mast is door den selven gheheel doorscheurt gheweest, Nochtans wij en hebben niet het minste vernomen, al hoe wel wij niet verre van hem en conden wesen, aenghesien hij twee daghen daer naer, ende wij den derden hier sijn anghecommen. Onse Dooden van dese reijse sijn in het gheheel twee-endertigh, maer onse Siecken sijn weijnigh die hier in het hospitaal wesen ten opsichte van de andere. Ga naar margenoot+ Ick saude VL. wel schryven de gheleghentheijt van dese plaetse, maer het en is de moeijte niet weert, Nochtans VL. moet weten dat het rontom in bergen gheleghen is, waer onder is eenen, den gonnen twintigh mijlen in Zee ghesien wort, vervolghens VL. kan Dencken, hoe hoogh hy wel moet wesen. Ick hebbe ghesprocken van onse siecken, maer het gonne mij angaet, Ick ben, Godt sij ghedanckt in eene goede ghesontheijt, het selve verhopende van VL. allegader, Belovende den almoghenden Godt ghedurighlijck te bidden op dat het nogh Langhe Jaeren magh dueren hopende VL. allegader noch ghesont te vinden in mijne wedercomste, waer naer ick onversadelijck trachte. Wij sijn hier op het schip vier Gentenaers, waer onder is den sone van Mombour saligher, ofte swagher van Monsr Van Daele op de Cooremerckt, Ende den sone van Monsr Van Laere, spellemaecker, ende den lesten Willem tout le monde, maer den Sone van Mombour saligr die is hier in het hospitaal ligghende, Ende | |
[pagina 106]
| |
sy doen VL. allegader van herten groeten, als oock alle hunne vrienden. Van ghelijcken Laate ick VL. weten dat ick hier seer bemint worde om dat ick de Cleyne jonghens leere van de opper Officieren, ende ick ben als onderschryver, want ick moet alle de Rekenijnghen vytschryven, Ende daer een ander moet Loopen ende Wercken, maer daer voor en ontfanghe ick geen Ghelt maer somwylen een glas wijn: Ick bidde op alle vrintschap van mij met de eerste occasie te schryven, Ende soo dickmaels als VL. Belieft,Ga naar margenoot+ want de Joffrauw ‖ Onder het huys Domburgh sal my de selve wel oversenden, VL. moet maer de brieven doen addresseren bij Albert in den Wyngaert in de Lepel straete tot Batavia om voorders aen my te behandighen. Hier mede blyve ick, my in VL. ghebeden bevelende
Seer Beminde Moeder Vader Ende Monfrere
Bidt voor Mij ick sal voor VL. Bidden VL. Oodmoedighen Dienaer Ende gheaffectioneerden Sone totter doodt Frans Smaut.
Ick Bidde van myne hertelijcke groetenisse te doen aen alle de vrinden van onse familie, ende aen Mons. Goossaert met syne huysvrauwe Monsr. Spansa, aen alle de ghebueren, ende ten lesten aen alle goede ende bekende vrinden: Niet en manquiert my als snuijftoeback daer om bidde om my wat over te stieren want het alles wel ten rechten sal komen. Daer is eenen seer grooten oorloghe ende sterfte in Oost-Indien, soo wij hier aen de Cappe van de thuys vadersGa naar voetnoot(1) hebben ghehoort: | |
[pagina 107]
| |
Adjeu dan voor het leste met hertelycke Groetenisse aen de Seer Eerbaere Ende deughsaeme Jonghe-Dochter soo ick Meyne Isabelle Wijns.
Ga naar margenoot+ Monsieur
Monsr. Judocus de Baets woonende
Tot
GHENT die godtGa naar voetnoot(1)
Niet dat deze brief over Zuid-Afrika zelf iets nieuws mededeelt. Het bericht aangaande de vele dooden en zieken aan boord der beide samen uitgezeilde schepen, bevestigt wat ook van elders en reeds lang bekend is over de moeilijkheden, welke de meer dan honderd dagen lange reis nog in de 18de eeuw opleverde, moeilijkheden die de eerste aanleiding geweest zijn tot het stichten van een ververschingsstation aan de KaapGa naar voetnoot(2). En de plaats zelve schijnt op den schrijver weinig indruk gemaakt te hebben: alleen de Tafelberg komt hem meldenswaard voor. Veeleer worden wij getroffen door de aanwezigheid van vier Vlamingen op een ongetwijfeld Hollandsch schip: de Zuidnederlanders zijn nooit groote zeevaarders geweest, en men stelt zich zoo licht voor, dat ‘Holland’ en | |
[pagina 108]
| |
‘Vlaanderen’ sedert het begin der 17de eeuw zoogoed als niets meer met elkander te maken hadden. Het meest van al verrassen echter taal en stijl van den brief: beide zijn, vergeleken met de bekende Zuidnederlandsche literatuur uit het begin der 18de eeuw, werkelijk ongemeen. Frans Smaut moet een man van een zekere ontwikkeling geweest zijn, althans wel onderwezen: zijn moedertaal heeft hij blijkbaar goed geleerd; hij schrijft ze vloeiend en nauwkeurig, en hij is om geen woord verlegen. De man schijnt ook Fransch gekend te hebben: eenige invloed van die taal op de zijne is onmiskenbaar, en de Fransche woorden die hij bezigt, zijn meest alle goed gespeld. Men verwondert er zich niet over, dat hij met het onderwijzen der officierskinderen belast blijkt. De kinderlijke liefde, waarvan zijn brief getuigt, doet hem alle eer aan, en het bescheiden compliment voor juffrouw Isabella Wijns, aan 't slot van het naschrift, verraadt ons zijn hartsgeheim. De verrassing is te grooter, daar onze briefschrijver zeer waarschijnlijk afkomstig is uit een omgeving, die nu juist niet tot de hoogst staande klassen der samenleving behoort. De ‘Bennesteke’ te Gent is een vanouds beruchte steeg, en het huis, met zijn veelzeggend uithangbord Le vert Galant, waar de ouders van Frans Smaut blijken gewoond te hebben, stond in het hartje van het badstovenkwartier, te weten op den hoek van de KromsteegGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 109]
| |
Een onderzoek naar de hoofdpersonen in dezen brief genoemd: Frans Smaut zelve, zijne ouders en Isabella Wijns, heeft het volgende opgeleverd. In de doopboeken der Sint-Baafskerk te Gent staat opgeteekend dat den 18 Maart 1691 gedoopt werd: Franciscus filius Judoci Smaut et Magdalene d'Arschot conjugum, welk kind denzelfden dag vóór een uur snachts geboren werd; evenzoo dat den 28 Januari 1683 gedoopt werd Isabella Clara Wijns filia Jacobi Wijns et Marie Fans, daags te voren te half twaalf van den nacht geboren. Het kan redelijkerwijze niet worden betwijfeld, of de in deze posten genoemde Frans Smaut en Isabella Wijns zijn dezelfde personen, met wie we in dezen brief kennis maken: de Bennesteeg behoorde tot Sint-Baafsstede. De ‘Seer-Eerbaere ende deughsaeme Jonghe-Dochter’, die het hart van den nog niet eens dertigjaren jongman veroverd had - of is dat een te gewaagde onderstelling - was dus alles behalve een ‘eerste jonkheid’. Er werd niets gevonden over den in het adres genoemden Judocus de Baets, die wellicht Frans Smaut's stiefvader was. Dat zijn eigen vader in | |
[pagina 110]
| |
elk geval overleden was, kunnen we opmaken uit de vermelding van ‘Mombour (= voogd) saligher’. Naar de gezellen van onzen Frans Smaut heb ik geen onderzoek gedaan; Willem tout le monde is blijkbaar een bijnaam. Aan de ambtenaren van het Stadsarchief te Gent, van wier nasporingen deze mededeelingen over Frans Smaut en Isabella Wijns de vrucht zijn, betuig ik ten slotte mijn beleefden dank.
Gent. Willem de Vreese. |
|