In de Academie bekleedde hij eene eereplaats. Zoolang zijne gezondheid het toeliet, woonde hij, niettegenstaande zijn hoogen ouderdom, onze vergaderingen regelmatig bij, en nam hij een werkzaam deel aan onze besprekingen. Verscheidene verhandelingen, die hij er voordroeg strekken onze ‘Verslagen’ en ‘Jaarboeken’ tot eer.
Wij waren fier op van Even om den luister, die zijnen naam omstraalde; wij hadden hem lief, omdat hij de Koninklijke Vlaamsche Academie zulke warme genegenheid toedroeg; omdat hij evenzeer uitblonk door de beminnelijkheid van zijn karakter als door de schitterende gaven van zijnen geest.
Van Even, Leuvenaar van hart en ziel, had al de schoone hoedanigheden, welke de bewoners van deze stad kenmerken. Hij was vroolijk, geestig en oprecht. Op zijn woord kon men bouwen. Veinzerij, arglist, valschheid waren hem vreemd. Niemand had het geluk hem te leeren kennen, of hij gevoelde zich tot hem aangetrokken.
Dierbare Vriend van Even, het is nu bijna veertig jaar geleden, dat ik als hulponderwijzer te Leuven aankwam. Op het stadhuis, op uw gezellig bureel, boezemdet gij mij lust in tot de Nederlandsche letteren en liefde tot de Vlaamsche kunst. Gedurende deze lange reeks van jaren stondt gij mij bij met uwe kostelijke raadgevingen. Wij werden vrienden, en zijn het gebleven.
Dank voor het vele goede, dat ik u verschuldigd ben! Dank vooral, in naam van de Koninklijke Vlaamsche Academie, van het Vlaamsche volk, voor de onschatbare diensten, die gij aan