Onze Collega was vroolijk van aard: scherts, zelfs uitgelaten scherts, was hem niet onwelkom. Weinigen waren tevens zoo diep geroerd als hij door de meesterstukken der schoone kunsten, door de edele daden zijner medemenschen. Wat hem vooral onderscheidde, was, dat hij, niet alleen door zijne gesprekken, maar door de uitdrukking van zijn gelaat, alles wat in hem omging, onbewimpeld, duidelijk blootlegde. In de Februarizitting van verleden jaar sprak hij ons over het afsterven van onzen waarden Collega, Prof. Alberdingk Thijm; zijne toespraak was zoo roerend, dat allen ook de smart gevoelden, welke het hart van van Even, door den dood van zijnen vriend leed.
Mijnheeren, sinds eenigen tijd, wordt onze Academie zwaar beproefd; en pijnlijk is de taak van uwen Bestuurder, die verplicht is u het verlies van zoovele uitstekende Collegas mede te deelen.
Zij zullen in ons midden blijven leven en ons aanzetten om met verdubbelde krachten te arbeiden en den bloei van onze dierbare instelling te bevorderen. Hij, dien wij Woensdag l.l. ter ruste hebben geleid, laat ons niet alleen een voorbeeld na van werklust en studieijver, maar ook van verdraagzaamheid, van onverdeelde toewijding aan de belangen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Wij zullen hem navolgen, zoo zullen wij hem op de waardigste wijze vereeren.
De begrafenis van Edward van Even, welke den 15 dezer maand te Leuven plaats had, was eene indrukwekkende plechtigheid. Onze Academie was vertegenwoordigd door de heeren Segers, bestuurder; Gailliard, bestendigen secretaris; Bols, Boucherij, Coopman en Muyldermans, leden.