| |
| |
| |
Verslag van Prof. Mr. Julius Obrie, afgevaardigde der Kon. Vlaamsche Academie bij het XXVIIIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, van 29 Augustus tot en met 1 September 1904 te Deventer gehouden.
Het is mij een waar genoegen hier te kunnen verklaren welke aangename herinnering mij van dit Congres is bijgebleven. Mocht de reis naar Deventer voor de Zuidnederlanders wel wat lang heeten, de nauwlettende zorg, waarmede de Regelingscommissie zich had beijverd al het mogelijke in het werk te stellen om het verblijf der Congresleden in de oude en tevens zoo bekoorlijke Hanzestad te veraangenamen, bood daarvoor ruimschoots vergoeding. Ook gevoelden zij, die, dank zij het heerlijke maar misschien met al te warme zomerweder, onderweg over het vervelende van den tocht hadden geklaagd, zich geheel opgefrischt bij het in het oog krijgen van het vroolijke, heerlijke plantsoen, dat de stad bij den uitgang van het station omgeeft.
Wat gedurende de zoo snel verloopen Congresdagen het meest bijdroeg om de geestdrift en de feestelijke stemming onder de bezoekers gaande te houden, was zeker wel de gansch buitengewone vriendelijke belangstelling, die zij allerwegen van de zijde der ingezetenen mochten ondervinden. Sinds
| |
| |
1879 heb ik al de Nederlandsche Congressen medegemaakt en steeds heeft het mij getroffen hoezeer die immer in de Noordnederlandsche steden van den tweeden of derden rang door nagenoeg de geheele bevolking als het ware werden medegeleefd. Vooral te Breda, te Arnhem en te Nijmegen mocht het Congres zich in de algemeene belangstelling verheugen, maar nergens was dit zoo in het oog loopend als in Deventer, waar iedereen - oud en jong, rijk en arm - het zich tot plicht scheep gesteld hebben de Nederlanders uit Noord en Zuid, die daarheen waren gekomen om getuigenis af te leggen van hunne gehechtheid aan hunne gemeenschappelijke moedertaal, op de gulste, hartelijkste wijze te ontvangen. Niet alleen de talrijke vlaggen, die in alle straten hingen, maar vooral de oprechte genegenheid, die bij den fakkeloptocht ook in de geringere buurten op ieders gelaat te lezen stond en zich herhaaldelijk in betuigingen van geestdrift uitte, leverden daarvan het bewijs. De hartelijke bejegening, welke den Congresleden te beurt viel, was zeker voor een aanzienlijk deel te danken aan het krachtige voorgaan van den vriendelijken en gastvrijen Burgemeester van Deventer, den Heer W.H.F. Baron van Heemstra, die, daarin gerugsteund door zijne wethouders, niets onbeproefd liet om het Congres goed te doen slagen en bij het voorbereiden daarvan toonde niet alleen te zijn een man van het woord, maar tevens een man van de daad.
Het kon dan ook niet anders of zijn opwek- | |
| |
kend woord tot Deventers burgerij om door het bevlaggen harer woningen hare ingenomenheid te laten blijken, moest een welwillend gehoor vinden.
Dat vooral in de algemeene vergaderingen alles zoo glad van stapel liep, mag men in de eerste plaats dank weten aan de voortreffelijke leiding van ons hooggeacht medelid, Prof. Dr. J. te Winkel, wiens breede gedachten en zeldzame gevatheid hem stempelden tot een uitnemenden voorzitter. Wat in zijne alleszins merkwaardige openingsrede de Zuidnederlanders inzonderheid trof, was de warme, oprechte genegenheid, waarmede hij over onze Vlaamsche Beweging sprak. De hartelijke toon, dien hij daarbij wist aan te slaan, stak allergunstigst af bij die gemaakte, nederbuigende vriendelijkheid, die men indertijd op deze Congressen wel eens uit den mond van een Noordnederlandschen spreker te hooren kreeg, wanneer hij Vlaamsche of Afrikaansche toestanden behandelde. Ook om het heldere en juiste inzicht dat Prof. te Winkel in den waren aard van onze Beweging had weten te verkrijgen, evenals om de uitstekende wijze, waarop hij zich, naar uit zijne rede bleek, daarin had weten in te denken en zich om zoo te spreken daarmede te vereenzelvigen, verdient dat heerlijke stuk proza - ontegensprekelijk het mooiste wat we op dit Congres te hooren kregen - niet alleen te worden gelezen door hen, die niet in de gelegenheid waren het Congres bij te wonen, maar ook herlezen door hen, die het voorrecht hadden het uit zijn mond te mogen hooren.
| |
| |
Zal ik nu in bijzonderheden treden over de verschillende punten, die op het Congres werden behandeld? Dat wordt natuurlijk niet van mij verwacht en het zou me ook te ver voeren. Het moge volstaan hier even aan te stippen dat over den Vlaamschen taalstrijd belangrijke mededeelingen werden gedaan: scherper en daardoor ook juister werd gewezen op de tekortkomingen van vele Vlamingen, die het met hunne taal goed schijnen te meenen, maar in het dagelijksche leven zich maar al te dikwijls bezondigen aan daden, welke met hunne woorden lijnrecht in strijd zijn. Jammer maar dat hier niet tevens - liefst door een Noordnederlander - werd gewezen op de talrijke misstanden, die in Nederland bij de betrekkingen met Vlaamsch-België ten opzichte van het gebruik onzer taal, o.a. bij posterijen en spoorwegen, nog steeds voorkomen. Daarin verbetering te brengen ligt nochtans in de eerste plaats op den weg van hen die onze gemeenschappelijke stambelangen heeten te bevorderen.
De vrij vervelende quaestie van de zoogenaamde vereenvoudiging onzer schrijftaal zou ook hier te berde komen. De afloop der behandeling beantwoordde echter niet aan de verwachting van de enkelen, die de hoop hadden gekoesterd dat op dit Congres een wensch zou worden uitgebracht tot invoering van het nieuwe spellingstelsel. Al heel spoedig werd, dank zij het flinke optreden van Dr. Max Rooses en Mr. A. Prayon-van Zuylen deze voor het voortbestaan der Congressen hoogst
| |
| |
gevaarlijke twistappel uit de baan gekegeld. De Vlamingen toch, die tegen de thans gebruikelijke spelling niet dezelfde bezwaren gevoelen als die welke enkele Noordnederlanders daartegen schijnen te koesteren, bedanken er voor zich een nieuwen spellingsoorlog op den hals te halen en aldus door hunne verdeeldheid den harden strijd voor het verkrijgen der Vlaamsche Hoogeschool en het herstel van hunne andere taalgrieven te zien bemoeilijken.
Ditmaal had de jongere richting in de Nederlandsche letterkunde hare onverschilligheid tegenover de Congressen laten varen: ook zij was aan het woord. Van de Zuidnederlanders echter, die deze richting volgen, was nagenoeg niemand verschenen. Trouwens, de opkomst der Vlamingen was niet zoo talrijk als bij vroegere in het Noorden gehouden Congressen. Wij wenschen ons niet te verdiepen in het opsporen van de oorzaken van dat wegblijven. Laten we enkel zeggen dat het wenschelijk, misschien zelfs noodzakelijk zou zijn dat voortaan bij het voorbereiden van Congressen in Nederland zou zorg gedragen worden dat de Regelingscommissie uit ons land op minder eenzijdige wijze zou worden voorgelicht, zoodat zij ook van de hier te lande bestaande instellingen, die als vanzelf daartoe aangewezen zijn, kostbare wenken zou kunnen ontvangen. Daardoor zou ook maar het geringste vermoeden dat clubgeest hier soms zou kunnen in het spel zijn worden weggenomen, wat zeker eene
| |
| |
talrijker opkomst zou helpen bevorderen. Wat intusschen naar onze meening een nadeeligen invloed op het voortbestaan der Congressen zou kunnen hebben is de wensch - want alleen als zoodanig kunnen wij de uitgebrachte stemming beschouwen - die op de laatste algemeene vergadering werd aangenomen en daartoe strekte dat voortaan de inrichting der Congressen aan eene bepaalde instelling zou worden opgedragen. Wij gelooven dat in het welbegrepen belang zelf der Congressen, zij vrije, voor ieder toegankelijke bijeenkomsten moeten blijven. Reeds in 1881 werd op het Congres te Breda door niemand minder dan Nicolaas Beets tegen het omscheppen der Congressen in een vast lichaam terecht gewaarschuwd.
In de laatstverloopen jaren werd wel eens de vraag gesteld of tengevolge van het ontstaan der wetenschappelijke Vlaamsche Congressen de Nederlandsche Congressen nog wel eenig nut kunnen opleveren. Zeker is het dat de natuur- en geneeskundige, evenals de rechtskundige Congressen en de onlangs ook op wetenschappelijken grondslag ingerichte en zoo uitstekend geslaagde studentencongressen aan de oude Nederlandsche Congressen een groot deel van hunne belangrijkheid hebben ontnomen, omdat eerstgenoemde een veel grooteren invloed hebben op de geestesontwikkeling van ons volk en bijgevolg op den vooruitgang onzer taalbeweging. Ook is het zeker dat zij het bijwonen der ‘Nederlandsche Congressen’ niet in de hand
| |
| |
werken: rechtsgeleerden en vooral andere wetenschappelijke mannen ziet men er bijna niet meer verschijnen. Nu dit is te betreuren: want de Nederlandsche Congressen kunnen een kostbaren steun geven aan de uitbreiding der Nederlandsche wetenschap, omdat door gedachtenwisseling tusschen vakmannen, taalgeleerden en zelfs leeken op wetenschappelijk gebied de taal der wetenschap soms aanmerkelijk kan gehaat worden. Meer dan eens toch gebeurt het dat een kunstwoord, hetwelk door geleerden werd uitgedacht, de plaats moet ruimen voor eene andere uitdrukking, die door een taalkenner of zelfs door een leek ook op het gebied der taal werd gevonden, omdat deze het begrip veel juister weergeeft.
Zeer belangrijke mededeelingen over de taal der wetenschap, zooals dit op vorige Congressen wel meer geschiedde, o.a. door Dr. N. Donkersloot op het Congres te Breda, zouden op die samenkomsten van geleerden en taalvrienden kunnen gedaan worden en eene aangename en tevens nuttige afwisseling in de vergaderingen brengen.
Wat aan dit Congres eene bijzondere aantrekkelijkheid gaf, wat er, zooals de Voorzitter het zoo treffend uitdrukte, het glanspunt van werd, is zeker de liefelijke verschijning van de Koningin der Nederlanden op de laatste algemeene vergadering. Vooral op de Zuidnederlanders, die in hun land hunne taal nooit op die wijze mochten zien huldigen, maakte dit bezoek van het Koninklijk
| |
| |
echtpaar een allerdiepsten indruk. Mocht ook eenmaal hier een lid van ons Vorstenhuis aan de taal van de meerderheid der Belgen dezelfde hulde brengen: dan zouden de Vlamingen zich wellicht eindelijk in hun eigen land wat meer te huis gaan voelen.
|
|