Lijkrede door den heer Jan Broeckaert.
Mijne Heeren,
Nog treurt de Koninklijke Vlaamsche Academie over het plotseling verscheiden van haren bestuurder, of daar snijdt de onverbiddelijke dood, even onvoorziens, den levensdraad af van haren bestendigen secretaris.
Zoo ooit een slag onherstelbaar mag worden genoemd, dan is het wel deze, die ons terecht in de diepste verslagenheid dompelt. Frans de Potter, immers, was van den beginne af de spil, de ziel der Academie. Vóor weinige weken nog woonde hij, vol iever en bezorgdheid als altijd, onze maandelijksche zitting bij, en niets deed vermoeden dat wij er hem niet meer zouden terugzien. Eilaas, nog denzelfden dag kluisterde eene verborgen gehouden kwaal hem op het ziekbed, en weldra ging de droeve mare in zijne omgeving dat er voor den dierbaren lijder geene hoop op genezing bestond.
Toen ik hem laatst, als zijn oudste en trouwste vriend, kwam bezoeken, drukte hij mij zijn spijt uit, zijne dagelijksche werkzaamheden niet te kunnen hervatten; hij hadde zoo gaarne nog eenige jaren blijven leven, èn voor de zijnen, èn voor de Nederlandsche letteren, èn voor de Academie, welke hij zoo waardig vertegenwoordigde.
De Voorzienigheid heeft het anders gewild - en zoo staan wij hier thans met benepen hart om hem tempelwaarts en ten grave te leiden.