Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHerdenking der honderdste verjaring
| |
[pagina 32]
| |
Is dat glorie, dát de looning
Waar het edelst hart naar streeft?...
Neen! zij is een koningskroning
Die de dankbre volkshand geeft,
Zalvend tot vereeuwigd leven
Bij de natie, dóór heel de aard...
Ze is de naam in glans verheven
En in trouwen dank bewaard;
Ze is de duurzame eer der daden
Van een adellijke ziel;
't Goede dat uit vruchtbre zaden
In den grond der harten viel.
Heil u, heil! Genieën! Dichters!
Rijst en heft 't omlauwerd hoofd!
Waarheidstolken, Geestverlichters
Bij 't erkentlijk volk geloofd,
Dat ge, in kunstgenot beluisterd,
Voor het schoone hebt bezield,
Dat uw tooverkracht gekluisterd
Aan uw harpetonen hield.
Heil, van Duyse! rijs voor de oogen
In den krans van glorielicht...
Stil en denkend, ingetogen,
Goedheid aadmend aangezicht,
Dat geborgen en omsloten
Houdt d'inwendgen zielegloed
Tot, in vlammen uitgeschoten,
Hij de zangen gloeien doet!
Heil! in Vaderlandsche Zangen
Hebt ge aan Vlaandren, 't diep verneêrd'
En in vreemden strik gevangen,
Zijn verleden roem herleerd -
't Epos zijner Artevelden
Met hun Gentsche leeuwenras,
Met ons kunst- en vredehelden,
Al 't geen 't Vlaamsche Vlaandren was.
| |
[pagina 33]
| |
Dichter, niet van stille droomen
Maar van Vlaandrens kamp en nood,
Felle vloed van machtig stroomen,
Hoe, met lichter golvenstoot,
Soms uw baren lieflijk vloeien,
Als de zilvren waterbaan
Strekt waar stille weiden bloeien
Of waar needre hutten staan.
Vlaandren, uit de forsche baren,
Wielend om hun diepsten kolk,
Komt een machtwoord opgevaren...
Hoor... ‘de Taal is gansch het volk!’
Heil, van Duyse! maan uw broederen!
Tot hun recht de zege haal'
Wekke uw strijdleus ons gemoederen:
Gansch het volk leeft in zijn taal...
Gansch het volk! zijn aard, zijn zeden,
Geest, gevoel en ideaal,
Gansch het volk, gelijk 't verleden
't Heeft gevormd, leeft in de taal
Die zijn vaadren hem bewaarden
Boven 't wisslen van den tijd...
Dát te smaden, 't is ontaarden,
Laf verloochnend wat gij zijt.
Vlaandren, is het erf u heilig,
't Zeedlijk erf der vaadren, waak!
Houd uw eerlijk harte veilig!..
Ook de vreemdling in zijn spraak
Houdt als gij zijn ziel gedragen,
‘Die zich inent met zijn woord:
Volkdoorkankerende plagen
Woekren met zijn tale voort.
Machtig dichter, machtig strijder,
Gloedvol harte, krachtvol man,
Of uw glorie wijd en wijder
Hare stralenkrone spann’,
| |
[pagina 34]
| |
Hier in Vlaandren, als ten huize
Van zijn rust in dank en roem,
Woont uw naam, Prudens van Duyse,
Dien in eigen dank ik noem.
Was 't mij niet een gunst en zegen
Dat gij te gemoet mij kwaamt
En aan d' ingang mijner wegen
Leidend bij de hand mij naamt,
En mijn onbeholpen dichten,
Stromplend op hun donker pad,
Met een woord wist voor te lichten
Uit uw kunde- en liefdeschat?
'k Heb uw innig woord genoten,
Les van toewijding en kracht,
Trouw in mijn gemoed gesloten
En stilzwijgend vaak herdacht:
‘Sluit u af van 't volksgewemel
Dat beweegt hier om ons heen, -
Onder Godes blauwen hemel
Denk u hier met mij alleen,
En geloof 't: ook priester ben ik -
Van de pen die God mij gaf...
Slapelooze nachten ken ik,
Dagen werkte ik rustloos af,
Zoo Gods trouwe priesters deden
Voor der Waarheid zegepraal...
't Heb gestreden, 'k heb geleden
Voor mijn volk en voor zijn taal.’
Vlaandren, dat uw heilige aarde
Aan zijne assche hebt geleend,
Zoo uw hart zijn' roem bewaarde,
't Hart is meer dan 't grafgesteent.
De eeuwe, sinds zijn wieg verdwenen,
Gaf, bij dankend, roemend woord,
Aan der eeuwe, nieuw verschenen,
Dichters naam in glorie voort.
| |
[pagina 35]
| |
De heer Jan Boucherij leest, op zijne beurt, de volgende lofrede: |
|