Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |||||||||||||||||
Lezing.
| |||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||
bijzondere toestanden waarmede men rekening hoeft te houden. De eene bespreekt de programma's enkel acht gevende op het staatsonderwijs; de andere denkt slechts aan de vrije gestichten Zoo doende worden de paedagogische begrippen eene bijzaak, alhoewel zij de hoofdzaak zouden moeten zijn om iets ernstigs tot stand te brengen. Ik wil hier over het onderwijs handelen, zonder te trachten het vrije onderwijs noch min, noch meer dan het staatsonderwijs te bevoordeeligen. Wij mogen enkel nasporen op welke wijze de geest van het kind het best ontwikkeld kan worden. Deze ontwikkeling geschiedt volgens de natuur zelf van den geest Staats- of vrije gestichten kunnen hier niet ter spraak komen. Onbewimpeld zal ik maar zeggen dat, hetgeen in de inrichting van het onderwijs in ons land te laken is, meestendeels spruit uit het feit dat de schrijvers meer denken aan hunne politieke overtuigingen dan aan de princiepen der opvoedkunde. Meer nog, in de Kamers, bij het bespreken der verschillende wetten over het onderwijs, heeft men altoos zeer breedvoerig geredetwist over katholieke en liberale richting, over staatsgestichten en vrije scholen; maar eene ernstige paedagogische bespreking heeft er zeer zelden plaats gegrepen. Nog iets meer: België is een tweetalig land, en wel van heel bijzonderen aard. Het kan niet vergeleken worden met andere meertalige streken gelijk Zwitserland of Oostenrijk. Ten gevolge van | |||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||
geschiedkundige toestanden, van oude vooroordeelen en ook van de natuurlijke ligging van ons land, is het Fransch de voertaal van het onderwijs; het Nederlandsch wordt sedert 1830 stiefmoederlijk behandeld; hier en daar teenenmaal verwaarloosd, soms zelfs misprezen. Merkwaardig is het feit dat menig geleerde het vraagpunt behandelt zonder zelfs van het Nederlandsch te gewagen. En nochtans dient van dit alles rekening gehouden te worden. Indien de kennis der Fransche taal in alle landen een zeker nut oplevert, daar het een der voornaamste en meest gesproken talen der wereld is, zoo is die kennis, en wel eene grondige kennis, hier in België, voor ieder ontwikkelden man onontbeerlijk. Niettegenstaande blijft het eene vreemde taal voor de groote meerderheid en kan dus niet als moedertaal van die meerderheid aangezien worden. Daar de Regeering reeds sedert jaren van plan is eene hervorming der programma's door den Verbeteringsraad te laten bespreken, - iets wat volgens eene verklaring in den Senaat door Minister de Trooz weldra het geval zal zijn, - is het niet te verwonderen dat daarover in de laatste tijden menig vlugschrift opgesteld werd. Onder de voornaamste dezer geschriften zijn die der hoogleeraren Kurth, Hubert en Mansion te vermelden. Deze drie merkwaardige bijdragen werden door onzen bevoegden collega, Kanunnik Muyldermans, in ‘Dietsche Warande en Belfort’ grondig besproken. Het zal ons echter wel toegelaten zijn hierop te wijzen | |||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||
dat, nevens heel juiste opmerkingen die van eene goede paedagogiek het bewijs leveren, de heer Muyldermans bijna uitsluitend het vrije onderwijs voor oogen heeft. Nu, gelijk wij het reeds zegden, buiten de zuivere paedagogische begrippen kan eene beslissende oplossing niet opgevat worden. Mijns erachtens is het mijn collega de heer Mansion die de beste oplossing heeft voorgesteldGa naar voetnoot(1); maar, daar hij het onderwijs van het Nederlandsch ter zijde laat, kan het hier de plaats niet zijn grondig zijne verhandeling te bespreken. Tusschen haakjes gezegd, de heer Mansion vraagt het ernstig aanleeren der oude talen, nevens het inrichten eener tweede rhetorika, gedurende een jaar, bijzonder geschikt om de jongelingen tot hunne toekomende hoogere studiën voor te bereiden. De hoofdvraag blijft altoos: welk is eigenlijk het doel der humaniora? Prof. Hubert, die, als geneeskundige, zijne redevoering in de Kon. Ac. van Geneeskunde voorlasGa naar voetnoot(2), is een utilitarist; de heer KurthGa naar voetnoot(3) die eenige maanden vroeger | |||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||
(7 Mei 1902) zijne redevoering in de Kon. Academie als Bestuurder had uitgesproken, is een dichterlijke idealist; maar geen van beiden hebben grondig het doel der humaniora behandeld. Ons dunkens hebben de humaniora voor doel de geestesvermogens van het kind dusdanig te ontwikkelen dat, bij het voltooien der middelbare studiën, de geest van den jongeling zoo ontwikkeld is dat hij zich in staat bevindt zich op het aanleeren van welke wetenschap ook toe te leggen. Het is slechts na eene natuurlijke geestesontwikkeling dat eene practische studie mogelijk en nuttig wordt. Die geestesgymnastiek kan het best beoefend worden door het bestudeeren der Grieksche en Latijnsche talen en der wiskundige wetenschappen. Het zou mij te verte brengen er hier over uit te weiden, ik wil slechts aanstippen dat men tot nu toe geene stof gevonden heeft, die tot de geestesontwikkeling meer bijdraagt, dan diegene die ik daar even heb vermeld. Om nu een goed gevolg te bekomen dienen die vakken volgens eene beredeneerde methode onderwezen te wordenGa naar voetnoot(1). Daar de paedagogiek, om goede vruchten te dragen, gesteund moet zijn op de natuur zelf van den geest en daar de geest zich ontwikkelt met van het bekende over te gaan tot | |||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||
het onbekende, moet men natuurlijk de vakken onderwijzen in de taal die het kind het best machtig is, anders kan het die vakken maar op heel onvoldoende wijze aanleeren. Bijgevolg moet men Latijn, Grieksch en de wiskundige wetenschappen bij middel van het Nederlandsch aan Vlaamsche leerlingen onderwijzen. Nevens deze hoofdvakken dient men dan ook, voor zooveel zulks het onderwijs niet overlast, andere practische kennissen aan het kind te geven; maar de stoffen die het meest bijdragen om den geest te ontwikkelen, om het kind humanior te maken, moeten altoos de hoofdvakken blijven. Daar wij hier het vraagpunt enkel te behandelen hebben voor zooveel het in verband staat met het onderwijs der Nederlandsche taal, kunnen wij in geene bijzonderheden treden. Het zal echter, voor het doel zelf dat wij beoogen, wellicht van eenig nut zijn een weinig nader het stelsel van Prof. Kurth te onderzoeken. Volgens den geleerden geschiedschrijver zou men de humaniora voor allen toegangelijk moeten maken; de splitsing die heden bestaat tusschen oude en hedendaagsche humaniora zou moeten verdwijnenGa naar voetnoot(1). Dit stelsel zou echter noodlottig zijn voor de | |||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||
studiën en zelfs een maatschappelijk gevaar opleveren. Wij deelen heel en al de zienswijze van P. Verest, die de gedachten van Prof. Kurth in den Senaat door den H. Braun verdedigd, door de volgende woorden beoordeelt: ‘Agir ainsi serait, sous couleur d'égalité, priver l'élite intellectuelle de la formation qui lui est indispensable et, du même coup, abaisser le niveau intellectuel du pays. Moins qu'aucun autre, le régime démocratique ne peut se passer d'une aristocratie de l'intelligence. Qu'on ouvre celle-ci à tous, quelle que soit leur origine, à la bonne heure! Mais qu'on ne sacrifie pas son recrutement | |||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||
à la préoccupation de mettre tout le monde sur le même pied! Il est inquiétant d'entendre un membre du Conseil de perfectionnement de l'instruction publique relater, avec trop de visibles sympathies, un projet de réforme aussi néfaste.’Ga naar voetnoot(1) En wat het onderwijs der oude talen betreft, zal het wel niet ongepast zijn hier te herinneren aan het oordeel door Paus Leo XIII uitgesproken in zijnen brief tot de geestelijken van Frankrijk, gedagteekend van 8 September 1899: men moet zich wel hoeden ‘contre ces innovations utilitaires, et qui tournent au détriment de la solide formation de l'esprit.’Ga naar voetnoot(2) Mijns dunkens worden de humaniora maar al te druk bezocht; het al te groot getal studenten aan onze hoogescholen strookt niet met de maatschappelijke noodwendigheden. De meeste kinderen der burgerij zouden slechts middelbare scholen moeten bezoeken of de hedendaagsche humaniora volgen. Op hunnen 16 of 18 jarigen leeftijd zullen zij dan de noodige kennis bezitten om behoorlijk hunnen weg in de maatschappij te maken. De humaniora moeten - en zulks is gewoonlijk het geval in Holland, - enkel toegan- | |||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||
kelijk zijn voor zulke kinderen die, door hunne bijzondere begaafdheid, of door den rang die hunne ouders in de maatschappij bekleeden, bestemd zijn om later in de leidende klassen eene voorname plaats in te nemen. In eene meer dichterlijke dan practische taal draagt Prof. Kurth zijne gedachten voor. Les humanités anciennes sont une religion qui se meurt (bl. 3). Le but de l'éducation intellectuelle, c'est de former des esprits qui soient à la hauteur de la civilisation de leur temps, en les familiarisant avec elle le plus promptement et le plus complètement possible, et en leur apprenant à faire un usage judicieux des innombrables ressources qu'elle met à leur disposition. Ce but est à la fois idéal et pratique... (bl. 7), la civilisation a son miroir . ce miroir de la civilisation, c'est la littérature. (bl. 9), la langue et la littérature qui possèdent la plénitude de la vertu éducative, ... c'est la langue maternelle, c'est la littérature nationale.... Ce n'est pas par leur degré supérieur de richesse ou de beauté que la langue et la littérature exercent sur l'esprit naissant leur action souveraine, c'est par leur correspondance mystérieuse avec l'intimité de l'âme, c'est par la manière dont elles la font vibrer, c'est par l'écho qu'elles éveitlent dans les profondeurs de l'imagination et de la conscience. C'est le verbe de nos ancêtres, c'est la voix de notre peuple qui seuls possèdent cet attrait et ont cette fécondité. (bl. 11) | |||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||
Déplaçons donc hardiment le centre de gravité des humanités actuelles et portons le dans l'étude approfondie de la langue maternelle et de la littérature nationale.. (bl. 14). Le complément indispensable d'une étude approfondie du langage maternel, c'est celle des chefs-d'aeuvre de la littérature nationale (bl. 15). Voorwaar er steekt veel waarheid in die gezegden, en de Vlamingen hebben altoos gevraagd dat hunne taal de hoofdplaats in het onderwijs zou bekleeden. Het grondgedacht der Humanités de demain, van Prof. Kurth is zoo nieuw niet als de dichterlijke, de geestdriftige taal het wel laten vermoeden. Al de paedagogen zijn het eens om te bekennen dat de grondige kennis der moedertaal de steunpilaar moet zijn van het middelbaar onderwijs. Comenius zette reeds deze zienswijze vooruit en het werk van Girard over dit vraagpunt kan nog altoos met vrucht geraadpleegd wordenGa naar voetnoot(1). De voordracht van Prof. Kurth is eene dichterlijke ontboezeming, zonder bepaald programma. Geen enkel werk zijner voorgangers wordt aangehaald en hij schijnt niet te vermoeden dat dergelijke gedachten reeds voor meer dan vijftig jaar in dezelfde Academie vooruitgezet en grondig besproken werden. Het was mijn oud leeraar F. Baguet, die | |||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||
door menige werken, alle in een zeer paedagogischen zin geschreven, de hervorming van het middelbaar onderwijs op de twee volgende beginselen wilde steunen: 1o om het middelbaar onderwijs op te beuren en het hooger onderwijs ernstig in te richten moet de leerling op het einde der humaniora aan een examen onderworpen worden, 2o de humaniora moeten in twee secties gesplitst worden. De drie eerste jaren zullen hoofdzakelijk aan de studie der moedertaal gewijd worden; gedurende de drie laatste jaren zullen de jongelingen de oude talen bestudeerenGa naar voetnoot(1) of wel professioneele humaniora volgen. Prof. Baguet verdedigde op zoo doeltreffende wijze zijne gedachten dat Minister Van de Weyer ze in een wetsontwerp samenvatte en dit aan de Kamer in 1845 voorstelde. Hij kon het echter met zijne collegas niet eens worden over zekere godsdienstige vraagpunten en deze verdeeldheid ging zoo ver dat het Ministerie zijn ontslag indiende, 31 Maart 1846, en door het ministerie de Theux vervangen werd. Van het wetsontwerp Van de Weyer was er bijgevolg geene spraak meer. De verschillende schriften van Prof. Baguet werden te zamen uitgegeven door Mgr. Namèche onder den titel: De l'enseignement moyen (Bruxelles, 1874 XIX, 339 bl.) Alhoewel ik meer dan eene | |||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||
gedachte van Prof. Baguet niet kan bijtreden, moet ik toch bekennen dat zijn boek als een der beste gewrochten mag aanzien worden, die men hier te lande sedert 1830 over het middelbaar onderwijs geschreven heeft. Merkwaardig genoeg dat Mgr. Namèche in zijne uitgaaf verwaarloosde, het eerste geschrift over het middelbaar onderwijs van Baguet over te nemen en wel ‘De l'enseignement moyen. Projet d'amélioration’ (Revue de Bruxelles, janv. 1841) in hetwelk hij een overgangsexamen van het middelbaar tot het hooger onderwijs voorstelt als het eenige middel om het middelbaar onderwijs te redden en op te beuren. Het zou ons te verre voeren het stelsel van Baguet hier te bespreken. Ik ben innig overtuigd dat drie jaren gewijd aan de oude talen zeer onvoldoende zijn; maar alles wat Baguet over de moedertaal als grondvak van het onderwijs neerschrijft is zeer beredeneerd en kan niet betwist worden. Enkel spreekt Baguet juist of er geene Vlaamsche taal bestond, het woord Vlaamsch komt niet eens in zijne geschriften voor en hierin is hij nagevolgd door de meesten die het vraagpunt na hem behandelden. Die heeren verdedigen allen het onbetwistbaar beginsel dat de moedertaal de hoofdtaal van welk onderwijs ook moet wezen, maar wetens en willens verzwijgen zij dat die moedertaal voor de meerderheid der Belgen de Vlaamsche taal | |||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||
isGa naar voetnoot(1) Ware het niet dat men weet tot hoeverre vooroordeelen een mensch kunnen verblinden, men zou niet verstaan hoe zulke manier van doen uit te leggen is. Men werpt op: de taal der streek (langue régionale) mag men met de moedertaal niet verwarren De eerste is het Vlaamsch in het noordelijk gedeelte van het land, maar zij is niet de moedertaal van al de kinderen. Voor een groot getal der kinderen, inzonderheid in de volkrijke steden Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel, Leuven is het Fransch de moedertaalGa naar voetnoot(2). In de colleges der kleine steden, waar het Vlaamsch de moedertaal der leerlingen is, zou het mogelijk zijn het Vlaamsch als voertaal te gebruiken, alhoewel zulks niet zeer gunstig voorkomt; maar voor de colleges en kostscholen der groote steden is het Fransch de moedertaal van de meeste, van bijna al de leerlingen; en om zulks te bewijzen herinnert P. Verest aan een enkwest ingesteld door Le Patriote (28 December 1903) voor de stad BrusselGa naar voetnoot(3). De toestanden te | |||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||
Brussel zijn niet dezelfde als in de andere groote steden. Maar hoe kan men beweren dat te Antwerpen, Gent, Brugge of Leuven het Fransch de moedertaal is van bijna al de leerlingen die de colleges bezoeken? Te Antwerpen zijn er in alles slechts 3,487 mannelijke personen die enkel Fransch spreken; te Gent 1,156, te Brugge 392, te Leuven 797 Deze cijfers zijn afdoende. Zeker is het dat men in de onderwijsgestichten te Antwerpen, Gent, Brugge en Leuven eenige leerlingen aantreft die enkel Fransch verstaan. Het zijn of wel vreemdelingen, of kinderen van Waalsche ambtenaars en meer nog kinderen van edellieden wier ouders achten dat het voldoende is indien later hunne zonen in staat zijn op heel gebrekkige wijze in 't Vlaamsch met hunne pachters om te gaan, of wel van parvenus die denken, door hunne kinderen in 't Fransch op te brengen, hun geringen oorsprong te doen vergeten. Maar is het voor drie of hoogstens vier kinderen, die door de Franschgezinde grillen hunner ouders de volkstaal onkundig zijn, dat al de andere een onderwijs moeten bekomen in eene taal die de hunne niet is? Moeten dan de Vlamingen maar altijd buigen en als stiefkinderen in hun eigen land behandeld worden? In zijne onlangs verschenen, en overigens heel verdienstelijke Méthodologie de l'enseignement moyen (Bruxelles 1903), handelt Prof. Collard breedvoerig over het aanleeren der moedertaal (bl. 53-119). Op die 66 bladzijden vinden wij 10 regels (bl. 88) met vermelding van Nederlandsche werken over onze letter- | |||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||
kunde; al het andere is geschreven juist of die methodologie bestemd ware voor leeraars die in Frankrijk hunne loopbaan te maken hebben. Maar neen, op bl 53 treffen wij nog de volgende merkwaardige verklaring. ‘Dans notre pays, où il y a deux langues nationales, voire même trois, la question est plus complexe. C'est au Gouvernement ou, dans l'enseignement libre aux autorités compétentes, de déterminer la part qui revient à chacune, en s'inspirant des vrais besoins des classes moyennes et supérieures (sic), de l'intérêt bien compris de la patrie et des exigenccs multiples de la société moderne.’ Dit is alles; en dan volgen een zestigtal bladzijden over het Fransch als moedertaal. Zoodat de studenten, die later het Vlaamsch als moedertaal in de Athenaea zullen moeten onderwijzen, in den leergang van Prof Collard, - de Méthodologie is wel vooral een handboek voor zijne leerlingen, - niets daarover gehoord zullen hebben. Onze Leuvensche collega schrijft hier gelijk al de Franschgezinden. De wetgever heeft het recht bepalingen voor te schrijven over geschiedenis, taalkunde, over welke wetenschap ook, maar zoodra er van de taal van de meerderheid van het Belgische volk spraak is dan wordt dit recht beperkt, dan zijn het enkel de autorités compétentes de l'enseignement libre die daar iets in te zien hebben. ‘Des vrais besoins des classes moyennes et supérieures’! En de lagere standen, mijn beste collega! | |||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||
Het zijn onze Vlaamsche boeren en werklieden die belang hebben geneesheeren te kunnen raadplegen, voor rechters te verschijnen en zich door advocaten te doen verdedigen, die goed hunne taal verstaan; het zijn onze Vlaamsche soldaten die militaire dokters moeten kunnen raadplegen die hunne taal spreken. En daar de autorités compétentes de l'enseignement libre zich sedert 1830 van hunne plicht op gebied van Vlaamsch onderwijs niet gekweten hebben, is het wel niet slechts éen recht maar ook eene plicht voor den Wetgever bepalingen voor te schrijven om dien akeligen toestand te verbeteren. Niettegenstaande dit alles, moeten wij toch vaststellen dat Prof. Collard ten minste herinnert aan het feit dat in België de Fransche taal niet de eenigste moedertaal is. Zoo niet bij Prof. Kurth. Voor hem bestaat de Vlaming niet; het woord Vlaming ontvloeit zijne pen niet en komt in zijne redevoering niet eenmaal voor; hij vergeet dat hij in eene Belgische Academie het woord voert; en hij spreekt gelijk een Fransche geleerde het zou gedaan hebben in eene openbare zitting van het Institut. ‘Que le jeune Français, zegt hij (bl. 16), apprenne donc à connaître sur les bancs, dans son ensemble harmonieux, l'histoire de la littérature française depuis la chanson de Roland jusqu'à l'Aymerillot de Narbonne; que l'Allemand possède la sienne depuis le Hildebrands- | |||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||
lied jusqu'au Trompeter von Säckingen, l'Anglo-Saxon, depuis le Beowulf jusqu'aux Idylles du Roi et à Hiawatha: ils sauront chacun ce qu'il leur importe de savoir en fait de littérature.’ Maar, gleerde Collega, waarom zegt gij ons niet wat de Walen, wat de Vlamingen te leeren hebben? Van af de oudste tijden af tot nu toe heeft men toch ook iets in België geschreven. Reeds in 1853 gaf C. Serrure een bekroond werk uit ‘Geschiedenis der vlaemsche en fransche letterkunde in het graefschap van Vlaenderen tot het einde der regeering van het huis van Burgondie, 1482. Men ziet het, voor Prof. Kurth bestaat er enkel eene Fransche letterkunde, die van Frankrijk zelf, zoowel voor de middeleeuwen als voor het hedendaagsch tijdvak. Die langue maternelle door hem zoo opgehemeld, is enkel het Fransch, die littérature nationale enkel de Fransche. Victor Hugo, Lamartine, Musset zijn de eenige moderne schrijvers die vermeld worden. Hij vergeet ons te zeggen of er voor onze Waalsche broeders eigenlijk eene nationale letterkunde bestaat. Hunne gedachten, gevoelens, overleveringen vinden nu toch geene weerkaatsing in de boeken te Parijs uitgegeven. Belgische schrijvers die Belgische gevoelens en gedachten in het Fransch degelijk hebben uitgedrukt zijn tamelijk zeldzaam. Eenigen van naam, Lemonnier, Eeckhout, Valère Gilles... zijn wel Belgen van geboorte maar denken niet gelijk het Belgische volk. Zou Prof. Kurth beweren dat | |||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||
hunne gewrochten aanzien mogen worden als ‘le verbe de nos ancêtres, la voix de notre peuple? (bl. 12). Hetgeen in het stelstel van Prof. Kurth waar is, kan slechts voor de Vlaamsche kinderen passen, en van die spreekt hij niet. Wij Vlamingen bezitten eene taal die de onze is, wij mogen ons beroemen op eene echte nationale letterkunde; onze schrijvers, - noemen wij enkel Conscience en Ledeganck, - weerkaatsen in hunne werken onze overleveringen, onze gevoelens; wij erkennen ons in hunne schriften. Mij steunende op de gedachten van den geleerden Luikschen professor zeg ik: de moedertaal, voor ons het Vlaamsch, - moet de steunpilaar van het onderwijs wezen; de voertaal van het onderwijs moet het Vlaamsch worden indien men een goeden uitslag wil bekomen. Maar ik overdrijf niet gelijk Prof. Kurth, ik denk dat nevens de studie der moedertaal er eene groote plaats mag ingeruimd worden voor andere vakken, en namelijk voor Latijn, Grieksch en wiskundige wetenschappen. Gelijk Kannunik Muyldermans het zeer juist doet opmerkenGa naar voetnoot(1): ‘Ik zie geenszins, dat deze oefening gene studie uitsluit, en veeleer, in plaats van elkander te benadeelen, kunnen zij zich onderling opperbest helpen, om de verstandelijke ontwikkeling der studiejeugd | |||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||
en te gelijker tijd hare opvoeding te bevorderen.’ Heel juist beredeneerd, enkel worden Latijn en Grieksch, onbekende talen, bij middel van het Fransch - eene zeer gebrekkig bekende taal - aan de Vlaamsche jeugd onderwezen. Men moet aanvangen met de moedertaal grondig te bestudeeren; zoodra de leerlingen deze kennis bezitten, moet men bij middel dezer taal met het onderwijs der andere vakken beginnen. De beginselen der nieuwere talen zelfs moet men in de moedertaal onderwijzen, en het is slechts, na dat de leerlingen reeds eene zekere kennis daarvan hebben bekomen, - dus in de hoogere klassen, - dat die talen door de rechtstreeksche methode nuttig aangeleerd kunnen worden. Wat waar is voor de talen past ook voor de andere vakken. Het is wel voornamelijk omdat men de vakken onderwijst in eene taal door de leerlingen op onvoldoende wijze begrepen, dat de jongelingen woorden gebruiken die zij niet verstaan, hetgeen voor gevolg heeft de onvolmaakte ontwikkeling van den geest en het ‘à peu près’, het grootste gebrek van ons onderwijs. Om aan de woorden van J. Van Beers te herinnerenGa naar voetnoot(1) ‘oppervlakkigheid, middelmatigheid, onmacht’, ziedaar wat de ontvlaamsching hoofdzakelijk in het geestesleven onzer Vlaamsche burgerklassen sticht. | |||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||
Het natuurlijk gevolg van deze beschouwingen is, dat, indien men ernstig het middelbaar onderwijs wil hervormen, voor de Vlaamsche jeugd dient gedaan wat bij al de beschaafde volkeren geschiedt. De voertaal moet het Vlaamsch zijn voor al de vakken. Indien men deze hervorming niet invoert zal ons middelbaar onderwijs nooit ernstig verbeterd worden. Over de verschillende vakken, die op het programma ingeschreven dienen te worden, heb ik hier niet te handelen. Daar het echter eene ontegensprekelijke noodwendigheid is voor iederen Vlaming der middelbare en hoogere standen het Fransch grondig te kennen, en met zuiverheid te spreken, zal men dit doel bereiken met in al de klassen er een grooter getal uren aan te besteden dan zulks heden het geval is. En voor de eenige kinderen die het Vlaamsch bij hun intreden in het college teenenmaal onkundig zijn of zeer gebrekkig verstaan, zal het nuttig zijn in de achtste, zevende en zelfs zesde klas een bijzonderen leergang van Vlaamsch te geven, zoo dat zij na korten tijd de lessen zullen kunnen volgen met even veel nut als de kinderen, die door hunne Vlaamsche ouders in het Vlaamsch opgekweekt zijn geworden. Het zal wel overbodig zijn hier uit te weiden over de noodwendigheid dit rationeel stelsel in al de gestichten, vrije evenals staatsgestichten in te voeren. Dat men mij het art. 17 der grondwet niet opwerpe: ‘Het onderwijs is vrij; alle belettende maatregel is verboden; de beteugeling der misdrijven wordt slechts door de wet geregeld.’ Ik denk | |||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||
in mijne voordracht van 1902 (Wetsvoorstel-Coremans, Antwerpen, 1902) dit artikel grondig onderzocht te hebben. Enkel wil ik hier bijvoegen dat een wetsartikel dient uitgelegd te worden niet naar de letter maar naar zijnen geest, die ons bekend wordt gemaakt door de beraadslagingen en ook door de feiten en omstandigheden die het voorstellen van het artikel noodzaakten. Wat de wetgever van 1831 vooral voor doel had was het voorkomen van moeilijkheden, die de regeering van Willem hatelijk hadden gemaakt: hij wilde dat de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van gedachte in de toekomst in niets meer door het onderwijsgekwetst konden worden; hij wilde dat iedereen zijne kinderen mocht en kon opbrengen in zijne eigene godsdienstige overtuigingen. Maar nooit heeft de wetgever voor doel gehad dat, op zuiver paedagogisch gebied, de Staat zijne rechten aan het vrije onderwijs moest afstaan. De Staat heeft zich niet te mengen in de politieke of godsdienstige richting der vrije gestichten; hij mag hun geene leerboeken opdringen; zijne toezichters hebben er geen toegang. Alles wat de geest, de richting van het vrije onderwijs betreft is buiten zijne bevoegdheid. Maar door al de wetten over het onderwijs sedert 1830 gestemd, heeft men altoos aan den Wetgever het recht toegekend alles te bepalen wat hem noodig scheen om diploma's af te leveren en bijgevolg bekwame ambtenaars, geneesheeren en wat meer is te vormen. Dit is altoos aangenomen | |||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||
geworden voor het hooger onderwijs, het mag en moet bijgevolg ook voor het middelbaar onderwijs als grondwettelijk gelden. Aangezien het toezicht der vrije gestichten ongrondwettelijk zou zijn, is eene ernstige hervorming van het middelbaar onderwijs enkel in te voeren met van hen te vorderen hunne programma's over te leggen, gelijk zulks nu reeds geschiedt, en al de leerlingen - van staats- zoowel als van vrije gestichten, - aan een overgangsexamen, bij het eindigen der middelbare studien, te onderwerpen. Zoo doende blijft de vrijheid van eenieder gewaarborgd, en zal men het middelbaar onderwijs uit den huidigen neteligen toestand kunnen redden. Prof. A. de Ceuleneer.
- Men vraagt mij, dat ik u met eenige woorden overschrijve wat ik op de zitting der Commissie van Onderwijs in de Kon. Vlaamsche Academie mondeling voordroeg. Zeer willig zij dit gedaan. Ik zeide: Door de ieveraars ter verbetering van ons Middelbaar Onderwijs zage ik geerne in de Graeco-Latijnsche humaniora meer belang gehecht aan het aanleeren der classieke talen bij middel van het Nederlandsch. Ik bedoel namelijk de scholen onzer Vlaamsch-sprekende gouwen. Bij mijne weet wordt dit eenigerwijze reeds gedaan in de vrije gestichten van het bisdom Brugge ten gevolge eener verordening van wijlen Mgr Faict, | |||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||
die zijnen professors in Juli 1890 voorschreef: ‘Voortaan zullen in al de klassen de vertalingen uit het Grieksch en uit het Latijn beurtelings in het Vlaamsch en in 't Fransch gedaan worden.’ Cfr. bl. 157, Revue pratique de l'Enseignement à l'usage des établissements d'Education du diocèse de Bruges; janvier 1904; Bruges, libr. De Haene. - Dit is nagenoeg ook de wensch van Z. Em. den Kardinaal-Aartsbisschop, die, door een schrijven van den 4 April 1892, den leerlingen zijner gestichten de toelating vergunt ééns in de week die vertalingen in de moedertaal te doen, en in de wedstrijden het Vlaamsch of het Fransch naar keuze voor hunne vertalingen te gebruiken. Dat ik over dien maatregel uitweide zult ge mij niet vragen; doch in 't voorbijgaan zij u verzekerd, dat ik er aan hecht uit plicht en uit overtuiging in 't belang zelf der studiën. - Of van soortgelijke oefeningen in de staatsscholen spraak is, weet ik niet; ik betwijfel het; maar ook die kwestie laat ik ter zijde. Edoch, het groote nut zulker oefeningen, verricht gelijk het moet zijn en gelijk van een' professor mag en moet vereischt worden, zal u aanstonds in 't oog vallen. In 't onderwijs van vakken als geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde en godsdienst, zit de leerling al te dikwijls passive, lijdelijk als ik zoo spreken mag, vóór zijne leeraars, en dezen, wat men ook zegge of niet, zijn maar al te zeer geneigd om, gelijk ter hoogeschole, een ‘cursus’ voor te dragen; zij vergeten wel eens, dat | |||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||
in de humaniora eenvoudig moet ‘klas of les gegeven’ worden; dat zij niet alleen moeten spreken en werken, maar ook de leerlingen dit moeten doen onder hun toezicht En wat gebeurt er in eene overzetting? Daar geldt het lijf om lijf te worstelen, eens anders gedachten te bemeesteren, te verkneden. Eigen werk en taai werk wordt hier vereischt in eigen taal. Het oordeel wordt gescherpt, het woord gewikt en gewogen, de stijl geschaafd en gekuischt. En goede, ernstige oefeningen in dien aard zijn des te nuttiger en dragen des te beter bij tot de verstandelijke ontwikkeling der knapen en des ook tot het einddoel, mijns erachtens, der humaniora-studiën, daar de leerling in zijne moedertaal juister het begrip van iets opdoet, vaneigen dieper in de zaken doorziet, en zich dus ook nauwkeuriger rekenschap zal geven van de nuancen en taaleigenheden die moeten uitgedrukt worden. Bijgevolg is de studie der classieken door de moedertaal én doelmatiger én gemakkelijker dan wanneer de leerling daar eene taal moet voor gebruiken, eene vreemde, die voor de meeste onzer jonge lui toch louter conventioneel blijft in hare eigenschappen en beteekenis. 't Is overigens algemeen erkend, dat tusschen Rome's en Athenen's taal eenerzijds en anderdeels de onze zoodanige overeenkomst bestaat in sommige opzichten, dat het effenaf uitzinnig zoude zijn die in het onderwijs onverlet te laten. Of zoude ‘'t bekende benuttigen om 't onbekende aan te leeren’ niet meer in tel komen? | |||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
- Althans zeker in de drij laagste klassen onzer hedendaagsche humaniora, in de 6e, de 5e en de 4e, zou de moedertaal als voertaal de studie der classieke talen fel vergemakkelijken. Noteer echter, dat ik daarom de studie der Fransche taal niet zou inkrimpen, neen. Doch mijne zienswijze daarover op dit oogenblik uiteenzetten valt in mijn bestek niet... Moet ik u doen opmerken in welk ongunstigen toestand vele knapen van den Vlaamschen buiten alsnu hunne humaniora moeten aanvangen? Waar 't noodige Fransch aangeleerd om de Latijnsche studiën met vrucht te beginnen? Op het dorp? Dikwijls onmogelijk. Op de banken der Fransche voorbereidende klassen? Ah! weet men wel dat hetzelve geld bijkost... en ondertusschen de tijd vervliegt? Die Vlaamsche ouders lijden dus, in hunne kinderen, een onrecht dat zij niet verdienen. En moest nu de grondoorzaak opgezocht der gebrekkige humaniora-studiën van zoovele jongelingen! Waar die ligt? O!... In menig gesticht, van te lande voorzeker, moet de leeraar der 6e, der 5e, en ja der 4e de kennis der Vlaamsche moedertaal inroepen, of hij bouwt op vlotzand. En doet men het? Onlangs mijne bibliotheek doorsnuffelend leî ik de hand op de Latynsche Spraekkunst naer de Grammaire latine van E. Lefranc, door J. David, Pr. Kan. Hon. en Dir. van het Coll. te Mechelen, 1834, en in 't voorbericht las ik: ‘Men heeft in de collegiën onzer vlaemsche provinciën lang reeds opgemerkt dat de jonge lieden welke zich tot de latynsche studiën begeven, | |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
zonder in het Fransch genoegzaem ervaren te zyn, om door middel van die tael de latynsche aen te leeren, met meer moeyte en met minder vrucht te werk gaen...’ En om die zwarigheid weg te nemen, stelde Jan David zijne Latynsche Spraekkunst op... Welnu, die zwarigheid bestaat nog wat men opwerpe of niet: de ondervinding leerde 't mij. En daarom ook heet ik het een zeer redelijken maatregel, die in de vrije bisschoppelijke gestichten ingevoerd werd... En daarom ook zage ik dien maatregel volgeerne uitgebreid, althans ernstig in aanmerking genomen daar, waar de overzettingen uit het Grieksch en het Latijn in de moedertaal noch gekend noch geduld worden. Het onderwijs onzer taal zou er bij winnen; de kennis der classieke talen evenzeer; het doel der humaniora wierde rechtstreekscher en zekerder bereikt, en de studie van het Fransch moest of mocht daarom niet ingekort, maar kon in de lagere klassen wel wat practischer worden aangeleerd. Laat me ten slotte nog eenige regelen uit mijn notaboekje overschrijven: In Augusti 1901 vierde men te Veurne het vijftigjarig jubelfeest der inrichting van het bisschoppelijk college aldaar. Met die gelegenheid sprak de eerw. Heer S. Dequidt, bestierder van 't St-Leo'sgesticht te Brugge, eene merkweerdige redevoering uit, waarm hij aanwees welk groot deel in die oprichting toekwam aan wijlen den Z.E.Hr Hoornaert, Pastoor van St-Nicolaas (Veurne) en Deken der christenheid | |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
Veurne en Nieuwpoort, oud-professor der rhetorika en wijsbegeerte, ‘een ervaren, geleerd, wijsberaden, voorzichtig, verreziend en standvastig man’. Bij het leerbestek en den uurwijzer van het nieuw college werden, ‘onder de leiding van den Deken bemerkingen neergeschreven’, waarvan de Heer Dequidt de volgende belangrijke mededeelt: ‘Nous voyons avec regret que nous restons toujours contribuables de l'étranger pour l'usage de livres élémentaires Les auteurs français sont pour la plupart superficiels, inexacts, sans ensemble, et d'ailleurs ils détruisent dans la jeunesse nos moeurs, notre caractère et l'esprit national... L'observation qui va suivre sera sans doute regardée comme une utopie et comme impraticable. Nous la ferons cependant, parce que nous sommes persuadés qu'il en résulterait un grand bien, si on la mettait en pratique. Pourquoi ne pas nous servir de la langue maternelle pour faire nos études? Nous sommes le seul peuple qui emploie une langue étrangère. L'emploi de la langue maternelle conserverait mieux, et ferait même accroître le caractère national et l'amour de la patrie dans la jeunesse; il la préserverait de la manie de lire les productions impies et corrompues de la France; et pour l'étude il donnerait une grande facilité pour apprendre le latin, le grec, l'allemand et l'anglais, ces langues ayant plus de rapport avec la langue flamande | |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
qu'avec la langue française. Nous n'insistons pas, parce que nous désespérons’Ga naar voetnoot(1). Die getuigenis dagteekent van vóór vijftig jaar! Oordeel... Kan. J. Muyldermans. Mechelen, den 24 Juni 1904. |
|