Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |||||||||
Verslag van den heer Th. Coopman, eersten verslaggever.Éen ingekomen tweedeelig handschrift. Titel: Woordenschat van den Tongval van Leuven. - Kenspreuk: De gesproken taal is immers de eenige, die werkelijk bestaatGa naar voetnoot(1). Het eerste deel bevat:
Daarna volgt het eigenlijke werk: Deel I - van A tot J (blz 1-187); Deel II - van K tot Z (blz. 1-292) of te zamen 479 bladzijden. Die verdeeling is redematig; immers de gewone tot heden gevolgde indeeling is: 1o Klank- en Vormleer (spraakkundig overzicht) en 2o de woordenlijst. Vooreerst zij vastgesteld, dat de hier besproken Klank- en Vormleer de beknopte en getrouwe samenvatting is van Het Dialect van Leuven, eene phone- | |||||||||
[pagina 319]
| |||||||||
tisch-historische studie, verschenen in Prof. Colinet's degelijk tijdschrijft: Leuvensche Bijdragen, en wel in den 2e jaargang, 1e, 2e en 3e aflevering. De Inzender van het handschrift bekent het zelf (nota, blz. IV). Uit de vergelijking blijkt, dat het dezelfde indeeling is, dezelfde behandeling, dezelfde spelling, - en dat ook de voorbeelden dezelfde zijn, - doch, ik herhaal het, het geheel is hier minder uitgebreid. Dit strookt niet met de voorwaarden en bepalingen van den Academischen wedstrijd. Het is echter duidelijk, dat de Inzender gansch te goeder trouw heeft gehandeld; dat zijne woordenlijst eigen werk is, en dat de Schrijver van de bedoelde oorspronkelijke studie, naar dewelke menigmaal verwezen wordt, zich over die ‘ontleening’ volstrekt niet bezwaren zal. Derhalve zullen mijne geachte Medeleden, naar ik hoop, enkel oog hebben voor het overige van den aangeboden verdienstelijken arbeid.
Wie bekend is met de studiën van Prof Colinet over het Dialect van Aalst en die van Dr. Goemans over het Dialect van Leuven, kan zich een juist denkbeeld vormen van 'Schrijvers doel en werkwijze. Hij wilde ‘niet alleen de van de Nederlandsche koiné afwijkende woorden en uitdrukkingen neerschrijven, maar een zoo volkomen mogelijk beeld leveren van den Leuvenschen tongval. Immers de tongvallen hebben op zich zelf hun belang voor de | |||||||||
[pagina 320]
| |||||||||
algemeene taalstudie...Ga naar voetnoot(1) - Ook was het z.i. zijn ‘plicht de uitspraak der Leuvensche woorden op de nauwkeurigste wijze in dit Idioticon af te beelden en hierdoor de gewone opvatting van dien term eenigszins te verbreedenGa naar voetnoot(2).’ Inderdaad, Schrijver geeft veel meer dan verlangd wordt. Natuurlijk mag het werk, naar zijne opvatting, welke ik begrijp en geenszins beknibbel of veroordeel, een Idioticon heeten; maar in weerwil van mijne bewondering voor zijnen ijver en zijne wetenschappelijke kennis, kan ik de vrees niet onderdrukken dat het eigenlijk, - de Schrijver veroorlove mij het woord, - een Dialecticon is, althans in overwegende mate. In de Woordenlijst stelt hij, aan het hoofd van elk artikel, als hoofdvorm (lemma) het Nederlandsche woord voorop; daarna den Leuvenschen dialectvorm; daarna eenige voorbeelden - ofwel alleen in den Nederlandschen of den theoretisch Nederlandschen vorm (doch altijd met het dialectisch taalgebruik); ofwel ook de phonetische omschrijving in het Leuvensch. Plaats ik mij op het standpunt van den Schrijver en van zijne voorgangers of medewerkers in de Leuvensche Bijdragen, - hetgeen ik volgaarne doe, zelfs doen moet om niet onrechtvaardig te zijn of niet onwetenschappelijk te handelen, - dan beken ik | |||||||||
[pagina 321]
| |||||||||
openhartig dat het door hem gevolgde stelsel voorzeker kan gemotiveerd worden. Immers, er zijn eigenlijk drie methodes:
Het gebruik der Sandhivormen wordt in de Woordenlijst niet toegepast door Boekenoogen, evenmin door Opprel. Schrijver heeft heel goed begrepen dat ‘het aanwenden van de phonetische spelling ettelijke bezwaren na zich sleept: ze schrikt den niet-wetenschappelijken lezer af en het raadplegen van het Idioticon wordt er door in hooge mate vermoeilijkt, indien er niet in is voorzien, dat ieder Nederlander zonder phonetische kennis het werk met gemak en vrucht gebruiken kan....;’ ook dat de phonetische spelling zelve een ander bezwaar is: ‘het is’ - zegt hij, - ‘geene lichte taak voor iederen klank een passend teeken te treffen dat, eenvoudig zijnde, tevens den klank doelmatig weergeeft en zoodanig tot den geest spreekt dat het gemakkelijk te onthouden is.’Ga naar voetnoot(1) Met genoegen zij hier vastgesteld, dat de Schrij- | |||||||||
[pagina 322]
| |||||||||
ver in dat opzicht alles beproefd heeft wat denkbaar en doenlijk is tot het bereiken van zijn doel, Wel heeft hij mijne overtuiging, volgens dewelke alle juiste phonetische afbeelding der klanken tot nog toe onmogelijk is, - omdat de nuances al te talrijk zijn, - niet aan het wankelen gebracht; maar zij die, evenals ik, zich op zijn standpunt plaatsen en zijne methode, die aannemelijk is, aannemen, zullen volmondig bekennen dat het aangeboden werk in alle gevallen zeer ernstig en stellig bekronenswaardig is. Met aan het handschrift: De gesproken taal is immers de eenige, die werkelijk bestaat, den uitgeloofden prijs toe te kennen, zal de Koninklijke Vlaamsche Academie wezenlijke verdienste beloonen, en de taalstudie bevorderen met het dadelijk te laten drukken.
Brussel, 7 April 1904. | |||||||||
Verslag van den heer D. Claes, tweeden verslaggever.‘Mijn doel was, - zegt de Schrijver in het Voorbericht, bl. I - antwoordende op de vraag door de Koninklijke Vlaamsche Academie gesteld, niet alleen de van de Nederlandsche koinè afwijkende woorden en uitdrukkingen neer te schrijven, maar een zoo volkomen mogelijk beeld te leveren van den Leuvenschen tongval’. En verder bl. II: | |||||||||
[pagina 323]
| |||||||||
‘De uitspraak zelve der woorden is een der belangrijkste punten van de kennis der dialecten en het nauwkeurig weergeven dier uitspraak een der meest dringende plichten van den dialectoloog’. - ‘Daarom - zoo gaat hij voort, bl III, - was het m.i. ook mijn plicht de uitspraak der Leuvensche woorden op de nauwkeurigste wijze in dit Idioticon af te beelden en hierdoor de gewone opvatting van dien term eenigszins te verbreeden’. - Hier beroept hij zich terecht op Tuerlinckx, die er ook naar gestreefd heeft om van zijn Idioticon tevens een dialecticon te maken. Schrijver beroept zich ook op Rutten. Deze handelt nochtans niet afzonderlijk over Haspengouwsche klankleer; slechts bij de verklaring der gewestelijke woorden zegt hij aan het begin van iedere letter, of beter van iederen klinker, een woord over de uitspraak dier klanken in den St-Truidenschen tongval, dien zijner geboorteplaats; doch de behandelde woorden, op weinige uitzonderingen na, en al de voorbeelden staan alleen in Nederlandsche klanken afgebeeld, omdat hij (dat heeft hij mij zelf verklaard) het onmogelijk achtte de Haspengouwsche uitspraak verstaanbaar voor te stellen. De Schrijver van het Leuvensch Idioticon, die maar met den tongval van ééne enkele plaats te doen had, is er, volgens mij, in gelukt de Leuvensche klanken behoorlijk af te beelden. Ik zeg volgens mij. Van mijne vroege jeugd af heb ik | |||||||||
[pagina 324]
| |||||||||
gelegenheid gehad om met Leuvenaars om te gaan, zoodat het mij mogelijk is, op het zien der in het Leuvensch geschreven woorden, mij de Leuvensche klanken voor te stellen, echter niet zoo fijn, dat ik aan eenen oningewijde het verschil zou kunnen doen vatten tusschen b.v. boet (bijt), oik (eik), buete (buiten), buik (buik).... Hoe nu die oningewijde met die ontelbare bonte klankenmenigte zal terechtkomen, dat is voor mij niet twijfelachtig. Doch, ik wil hier niet langer op drukken; het dialecticon in dit handschrift is met veel methode en doorzicht ontwikkeld door iemand, die Prof. Colinets Dialect van Aalst diep doorgrond heeft en Goemans' Dialect van Leuven op zijn duimpje kent; het zal dus door taalkundigen en vakmannen met belangstelling onthaald worden. En het Idioticon? Dat beslaat 480 groote bladzijden, en nog zegt de Schrijver (Voorbericht, V): ‘Er is naar gestreefd den Nederlandschen lezer onnuttige verklaringen te besparen en hem alleen het noodige te verschaffen.’ De behandelde woorden zijn van twee soorten, naardat zij bij Van Dale voorkomen of niet. Deze laatste zijn geschreven ‘in theoretischen vorm met een sterretje vooraan’. (Voorber., V.) Welnu, die sterretjes zijn uiterst dun gezaaid. In de letter A, 40 blz., komen er 5 voor; in de letter B, 43 blz., 14; in de letter D, 22 blz., 4. En verderop komen er niet meer. Is dat de schuld van den verzamelaar? Ver van mij zulks te beweren, maar het mag toch vreemd heeten. | |||||||||
[pagina 325]
| |||||||||
De bij Van Dale reeds voorkomende woorden zijn des te talrijker, en veel talrijker nog de voorbeelden, die ze toelichten. ‘[Die] voorbeelden dienen zeer dikwijls om den beperkten zin aan te duiden, waarin het woord te Leuven gebezigd wordt.’ (Voorber. bl. VI) Bij die woorden en bij een aantal voorbeelden is de Leuvensche uitspraak aangeduid; maar onder de voorbeelden zijn er in menigte, die letterlijk in onze woordenboeken, o.a. bij Heremans, voorkomen. Ook de verklaringen, bij een aantal woorden gevoegd, zijn voor de meeste lezers niet toereikend als: ‘Jenoffel, zenoffel.’ - ? - Bij Oog: ‘Hij doet een oog open gelijk 'nen hardpot.’ - ? - Hardpot staat onder de H. niet. Bij Sacrament: ‘'t Is precies een heilig sacrament.’ - ? - ‘Hert, ert, m., zeldzaam.’ - Ik kan wel raden, dat er van een dier spraak is, maar ik ben er niet zeker van. Meer andere onvoldoende, zelfs onjuiste verklaringen kwam ik tegen; ik zal er maar enkele van aanstippen: ‘Flambie, groote kaars, welke dient voor de plechtigheden der kerk. Eene flambie in de processie dragen, flambiedrager.’ In eene processie worden allerlei kaarsen gedragen, die geene flambeeuwen zijn. ‘Gabberen, snateren’. Tusschen die twee | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
woorden is zooveel verschil als tusschen gichelen en lachen. Zie Tuerlinckx op gabberen. ‘Loopig, luepsch, Fr. en chaleur, van merries’. - Tuerlinckx geeft: ‘Luëpig, bijv. Loopsch, van eene koe gezegd’. Rutten en Corn. Vervl.: ‘Loopig... van koeien’. Voor merries zeggen zij sturig of hengstig. Indien deze afwijking te Leuven wezenlijk bestaat, dan dient daarop gewezen te worden. ‘Maagdeken, miedeke, in de processie’. - Zal iemand, die onze processies niet kent, nu weten wat een maagdeken of miedeke is. Zie Schuermans en Rutten op meedeken en Corn. Vervl. op mèèg)deken, mèèrdeken. ‘Krijg, znw., kroih: hij is voor den krijg’. Voor wie het weet beteekent dat: hij ontvangt (krijgt) geerne geschenken; maar voor wie het niet weet kan het ook beteekenen: hij is voor den oorlog. Ziedaar wat ik terloops heb aangeteekend; de tijd heeft mij ontbroken om heel het werk op stâ na te lezen. En waartoe zou het overigens dienen meer dergelijke voorbeelden aan te halen? Nog moet opgemerkt worden, dat de Schrijver zijne woorden en voorbeelden meer bij de hooge dan bij de lage klas der Leuvensche samenleving schijnt gevonden te hebben, te rekenen naar het groot aantal woorden als pers (drukpers), plechtigheid, rampzalig, refter, schuchter, spleen, spruiten (het uitbotten van het loof), stedeling, important, im- | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
posant, individu, influentie, die men toch elders bij het volk niet moet zoeken; maar dat bij het eigenlijk Leuvensch volk niet meer echte idiotismen zouden voortleven, dát is moeilijk aan te nemen. De laatste aanmerking, die ik te maken heb, is niet de minst gewichtige, en ik druk er des te meer op, daar zij reeds bij eene andere gelegenheid in deze Academie gemaakt werd. Alleen in zeer zeldzame gevallen wordt het Leuvensch taaleigen met dat van andere gewesten vergeleken. Ontegenzeggelijk is die vergelijking van ieder woord, van iedere zegswijze met de Idiotica van de Bo, Schuermans, Tuerlinckx, Rutten, Cornelissen-Vervliet, Joos, Molema, Boekenoogen... een langdurige, vermoeiende arbeid voor eenen verzamelaar, die achternakomt; maar die arbeid werpt ook kostelijke vruchten af. Immers het is van het grootste belang dat, door zorgvuldige vergelijking onzer idiotica met elkander, het gebied der zoogezegde idiotismen bekend, en ten minste een deel daarvan in het bezit van hunne natuurlijke rechten gesteld of hersteld worden. En nu mijn besluit. Het zou jammer zijn dat zulk een aanzienlijke als verdienstelijke arbeid onbekend moest blijven. Ik zou dus den Woordenschat van den tongval van Leuven willen zien bekronen, doch alleen op voorwaarde:
| |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
Namen, 1 Mei 1904. | |||||||||
Verslag van den heer L. Simons, derden verslaggever.Indien de Brabantsche tongvallen veel nader tot het Nederlandsch staan dan b.v. de Limburgsche, dan is dit vooral waar voor het Leuvensch. Ziedaar den eersten indruk, welken het vluchtig doorloopen van het te beoordeelen handschrift op mij gemaakt heeft. Dit geldt niet alleen voor den woordenschat, maar ook voor de zegswijzen en spreekwoorden. Woorden, die vreemdelingen zijn in het Nederlandsch, zijn dun gezaaid, en menige uitdrukking toont zulke overeenstemming aan met de algemeen gangbare taal, dat zij zonder nader inzien het | |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
vermoeden schijnt te wettigen, niet uit den volksmond maar uit de woordenboeken opgeteekend te zijn. Dat dit met veel aangehaalde voorbeelden nochtans niet het geval is, weet ik bij eigen ervaring; voor de Leuvensche herkomst der overige staat de echt wetenschappelijke nauwgezetheid mij borg, waarmede de beteekenis, schakeering, uitspraak en het spraakgebied der woorden wordt vastgesteld. Het tweede kenmerk van dezen arbeid is de breede plaats, die aan de phonetiek wordt ingeruimd door de opname van die Nederlandsche woorden, welke te Leuven anders worden uitgesproken, en van die Leuvensche uitdrukkingen, welke een merkwaardig staaltje van Sandhi vertoonen. Daardoor is het werk merkelijk uitgedijd, en mag de Academie zich verheugen in eene bijdrage, welke rekening houdt met de nieuwe eischen van de taalwetenschap, voor dewelke phonetiek en dialectstudie onafscheidbaar verbonden zijn. En dit niet ten onrechte. Een tongval wordt enkel gesproken, derhalve heeft de uitspraak ook recht op wetenschappelijk onderzoek; daarenboven doen de phonetische wetten den onderzoeker een geschikt middel aan de hand voor de etymologie en woordvergelijking. Schrijver kon buitendien bezwaarlijk anders handelen na de degelijke, in den vreemde op prijs gestelde studiën, welke in de laatste jaren over het Leuvensch dialect zijn verschenen. | |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
Er liggen nochtans twee struikelblokken op dezen weg. Vooreerst kon Schrijver te ver gaan in het aanwenden van de phonetische spelling. Dit gevaar heeft hij vermeden, want veel te Leuven inheemsche uitdrukkingen heeft hij in het Nederlandsch neergeschreven, en dit verklaart het feit dat meer dan een van deze in een Nederlandsch pak gestoken kinderen des volks niet in de stad der Petermannen schijnt thuis te hooren. Een tweede gevaar is gelegen in het verwaarloozen van de woordverklaring voor phonetische liefhebberij, en nochtans maakt de woordduiding het zakelijke, dus het belangrijkste deel van een tongval uit. En hier moet Schrijver op de vingers getikt worden. Ik geef toe, dat het hem vrij staat zich eens voor al bij de verwijzing naar bekende etymologische woordenboeken te bepalen; ik geef zelfs toe, schoon noode, dat hij krachtens de prijsvraag niet gehouden is, het Leuvensch taaleigen met de andere, vooral Brabantsche dialecten te vergelijken, immers er werd geen vergelijkend idioticon gevraagd. 't Is zijn recht en ik leg mij er bij neer. De bijdrage zou er nochtans des te belangrijker om geweest zijn. Wat echter onverantwoordelijk mag heeten is, dat eigenaardige woorden als: labbekak, lameer, kalissie, klabotskop, om er maar eenige te noemen, geen omschrijving waard schijnen te zijn. | |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
Veraanschouwelijk mij de uitspraak van een woord, ik heb er vrede mee; doch zeg mij eerst wat het woord beteekent! Een pluimpje verdienen de bijdragen tot het Leuvensch folklore door het inlasschen van kinderrijmpjes onder de taalkundige voorbeelden. Zoo slaat hij twee vliegen in één klap. Het Nederlandsche volk is realistisch uitgevallen, onze letterkunde met Reinaert, volksliederen en kluchten, onze schilderkunst, onze spreekwoorden bewijzen dit ten volle; daarom kan ik geen aanstoot nemen aan sommige ongepolijste uitdrukkingen, zij kenteekenen den Leuvenaar en bewijzen, dat Schrijver niet verzuimd heeft de smalle gemeente te raadplegen. Dit is een eerste arenlezing op het Leuvensch taalgebied, het werk is derhalve voor aanvulling vatbaar; Schrijver erkent het zelf voor de vakwoorden. Sommige woorden of beteekenissen heb ik bij de lezing gemist als: grauwke (een soort nagel); gevang; pandoer (voormalige benaming der dienders); wolfsdarm (vraat); kramik (of enkel Brusselsch?); denter (overloop, palier); een streep (bier); vogelen (Veneri operam dare); krikkel (kregel); kebber (duif); laat (klappei); laten (snappen); wreed (sterk, kras); paardenoog (spiegelei); meke (bestje); een malsche (scheldwoord); gubbelen (nameten); de Loo, Loobergen; schinkel, platstuk, broekstuk (slagerstermen); klipper (soort peperkoek); bij: zich iets aandragen (zich iets aantrekken) ontbreekt, als meer, de beteekenis. | |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
Echte Leuvenaars zullen den Schrijver bij het opmaken van dergelijke ontbrekende woorden dienstiger kunnen zijn dan ik. Deze kleine tekortkomingen, waarvan de meeste ongetwijfeld op rekening van overijling moeten gesteld worden, doen niets af op de degelijkheid van het geheel. Het Idioticon biedt een rijken voorraad aan van woorden, beteekenissen en uitdrukkingen; het hoeft met het oog op strenge wetenschappelijke methode en betrouwbaarheid voor hoegenaamd geen soortgelijk werk in Noord of Zuid onder te doen; daarom sluit ik mij aan bij den 1en verslaggever, den heer Coopman, en stel ik voor, aan den ‘Woordenschat van den Tongval van Leuven’ den uitgeloofden prijs onvoorwaardelijk toe te kennen. Nochtans uit ik tevens den wensch, dat Schrijver in de gelegenheid gesteld worde zijn werk te herzien, ten einde sommige ontbrekende beteekenissen aan te vullen en vooral ten einde, naar zijn eigen woorden, ‘een inleiding te schrijven over hetgeen de lezer van het Idioticon van de phonetiek dient te kennen om het met meer nut te raadplegen.’ Het Idioticon zal des te bruikbaarder zijn.
Brussel 22en Mei. |
|