Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||
Derde Prijsvraag.
| |||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer Th. Coopman, eersten verslaggever.Op deze prijsvraag zijn twee antwoorden ingekomen. Handschrift nr I, kenspreuk: Aan den Boom kent men de Vruchten, is groot 457 bladzijden. Handschrift nr II, kenspreuk: Niet voor de school maar voor het leven, door de school, bedraagt 333 bladzijden, zonder inbegrip van de inhoudsopgave, een woord tot inleiding en de lijst der ingeziene werken.
Nr I bevat:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||
Nr II bevat:
Over nr I valt m.i. enkel te zeggen, dat de Schrijver zich veel moeite heeft gegeven tot het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||
verzamelen van bouwstoffen, en dat het hem wellicht aan den noodigen tijd heeft ontbroken om zijn materiaal naar den eisch te bewerken. Overtalrijke bladzijden worden ingeruimd aan officieele bescheiden: programma's, uurtabellen, ministerieele berichten, enz.; aan snippers uit boeken, verslagen en tijdschriften; aan lesjes; beschouwingen over taalonderricht en dergelijke zaken meer die, samengeraapt en opgehoopt zonder regel of maat, het werk verward en ongenietbaar maken.
Gansch anders is het gesteld met het handschrift nr II, dat zich gemakkelijk lezen laat en met steeds klimmende belangstelling. Schrijver is te huis in ‘onderwijs en opvoeding’, in dezer wordings- en ontwikkelings-geschiedenis hier en elders. Hij schrijft met kennis en overtuiging; hij betoogt met klem van redenen en feiten. Op de zaakrijkste wijze zet hij den lang nog niet volstreden strijd tusschen klassici en moderni uiteen. Alhoewel zelf een klassiek gevormd man, behoort hij tot de nieuwere richting, en al treffen wij in zijne bronnen Die klassische Bildung der deutschen Jugend von Dr. Gustav Baumann niet aan, in paedagogischen zin is hij de geestverwant en geloofsgenoot van dezen Overrijnschen geleerde. Met het oog op de moderne toestanden en behoeften, en ten bate van de groote meerderheid der jongelingschap, houdt hij het met het nuttig- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||
heidsprinciep, en bijgevolg met den Engelschman, die zich niet te vreden stelt met te zeggen ‘give us facts’ maar daarbij voegt: ‘give us men’. Als Vlaming verlangt hij de zegepraal van eene moderne opleiding, ‘wier ideale grondslag de moedertaal, wier doel het aanwerven van onmisbare kundigheden voor den immer harder wordenden levenskamp is’. Daarom acht hij ‘den oorlog tusschen ouden en modernen zoo gewichtig, ook en vooral voor ons, Vlamingen, omdat het afzweren van het klassicismus het aanbreken van een heerlijken dageraad voor de moedertaal en hare studie bediedt’. Die meening, evenals al de andere stellingen die hij vooruitzet, licht hij toe met overvloed van bewijsvoeringen voor en tegen. De acht hoofdstukken, die zijn handschrift uitmaken, zijn allen even belangrijk. Ik ken te onzent geen vollediger werk, 't zij het geldt de geschiedenis van het middelbaar onderwijs in België en in andere landen, 't zij het geldt de hervorming van de huidige inrichting en programma's. Het is één document van het begin tot het einde. Gedrukt, zal het opzien baren, en onmetelijk nut stichten. Natuurlijk zullen de klassici er geen vrede mede hebben, evenmin degenen die behebt zijn met paedagogische vooroordeelen 't Geeft niet: du choc des idées jaillit la lumière. Maar, in Vlaamsch opzicht, en daargelaten de strijdvraag over Latijn en Grieksch, is de verhandeling zóó logisch en stevig opgebouwd, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||
dat zij bestand is tegen de heftigste aanvallen van de zijde van hen, die de overheersching van het Fransch in de Vlaamsche gewesten wenschen en willen. Ik zeg meer: kon het werk verschijnen vóór de bespreking, in de Wetgevende Kamers, van Edw. Coremans' nieuw wetsvoorstel, 't ware alleszins gelukkig voor de heilige zaak onzer Moedertaal. De Koninklijke Vlaamsche Academie zal niet aarzelen de verhandeling ‘Niet voor de school maar voor het leven, door de school’ met goud te bekronen en te laten drukken.
Brussel, 12 April 1904. | |||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer J. Muyldermans, tweeden verslaggever.Antwoordt de Schrijver van het Hs. I op de prijsvraag? Mijns erachtens: Niet op voldoende wijze. Veel en zeer veel bouwstoffen voert hij aan: eensdeels te veel, want al zijne steenen zijn geene bouwsteenen; anderdeels te weinig nog, want van het vrij onderwijs maakt hij maar zelden gewag, en wat hij er over zegt is niet altoos de volle waarheid. Zoo b.v. waarom den urenrooster onzer vrije gestichten niet opgegeven? waarom hun programma der leerstoffen niet meêgedeeld? Dit schijnen mij nochtans twee stukken, die bij eene grondige verhandeling der prijsvraag volstrekt dienden gekend te wezen. En besluitend ‘hoe dringend noodig Core- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||
mans' wetsvoorstel is’, beroept hij zich op eene statistiek van Prof. Frans van de Weghe. Die statistiek zij wat ze wil; edoch, het er uit aangehaalde slacht van die menigvuldige gazetartikels, die sedert een' tijd herwaarts het vrij onderwijs enkel uit de verte bespreken. Hier echter was iet meer en wat ernstigers vereischt. Schrijver wete, dat buiten Vlaanderen nog een Brabant, nog een Limburg ligt, en Jezuïeten- of Josephietencolleges zeker geene bisschoppelijke colleges zijn. Wat de aanduiding van bronnen in betrekking met zijn werk aangaat, weet ik wel, dat hier geene volledige lijst kon gevraagd worden; doch o a. van de heeren Fr. Collard, Proost, Rommel, enz. die met gezag over het middelbaar onderwijs handelden, hadde ik geerne nog andere dan de nu vermelde schriften zien opgeven. Nochtans ware dit geen hoofdgebrek in 's Schrijvers Hs; erger is de verwarring, die in zijn werk voorkomt, en het gemis aan een practisch besluit, dat ik graag hadde zien bijvoegen, wanneer hij b.v. aan vreemde getuigen uit Duitschland en Frankrijk, uit Holland en Zwitserland en elders het woord afstaat. Kortom, de Schrijver dunkt me het bestaande schoolwezen te zeer en te licht af te breken zonder iet bepaalds in de plaats herop te bouwen, of toch zijne bouwstoffen maar louter op te hoopen zonder deze tot een keurig geheel te verwerken. Op andere punten, die mij althans tegen het hoofd stieten, wijs ik niet. Wil de Schrijver het Grieksch van het programma geschrapt, en is hij daarin ‘eens’, zegt hij, ‘met alle | |||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||
menschen die het voor en tegen op onpartijdige manier kunnen wegen’, hem zij nochtans in bedenking gegeven, dat de Commissie, door keizer Willem II belast met de herziening der programma's in de Pruisische gymnasiën (1901), het zes-jaren-Grieksch-leeren en de zes uren per week behouden heeftGa naar voetnoot(1). Zou dan de Schrijver niet wat al te kras de zoogezeide ‘kooplui in Latijn en Grieksch, die hun tijd doorbrengen met smaakloos te kauwen en te herkauwen tot walgens toe’, afschepen? Anderen mogen er vrede meê hebben, maar of het woord en het gezig van sommige idealisten zal voldoende zijn om die veranderingen in te voeren, mag betwijfeld worden. Schrijver zoude den leertijd van 't Latijn op vijf jaar inkorten...
Vollediger, meer bepaald en minder eenzijdig is het Hs. II. Men wordt aanstonds gewaar, dat men hier met een schrijver te doen heeft die knap de pen hanteert, recht op zijn doel afstapt, klaar en duidelijk zijn onderwerp weet voor te stellen en uit te breiden; met een' schoolman die op de hoogte is der verhandelde kwestie, en een practisch besluit niet onderwege laat Hij vangt aan met eene historische schets van het middelbaar onderwijs in ons land. Dit bakent ons onmiddellijk het terrein af waarop moet gewerkt. Daarna doet hij eene omreis door | |||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||
Frankrijk en Duitschland, door Holland, Luxemburg en Zwitserland, door Engeland en het Noorden, en wijst er ons op den toestand van het onderwijs, dit terzelfder tijde vergelijkend met het onze. Dan komt ons vrij middelbaar onderwijs aan de beurt, waarna hij breedvoerig de hervorming voorstelt, welke hij wenscht aan de huidige inrichting te zien toebrengen. Heb ik hem wel begrepen, dan is deze ‘de slotsom van zijn betoog’: ‘Een voorbereidend driejarig onderwijs, dat zich bij het lager onderwijs aansluit, en zooals de Fransche wet zegt: het middelbaar onderwijs is met het lager onderwijs verbonden, op zulke wijze dat het een vierjarig lager onderwijs voortzet. Deze voorbereidende klassen zijn allen leerlingen gemeen, naar het voorbeeld van het Goethe-gymnasium te Frankfort “mit lateinlosem unterbau”, van Noorwegen, Denemark, Amerika. Zij vormen een afgerond geheel, rusten den jongen knaap met de noodige kennis uit om op vijftienjarigen ouderdom in den handel, de nijverheid, de kleine staatsambten enz. zijn levensbaan te vinden; door eene grondige studie van de moedertaal, van de geschiedenis van zijn land, van de beschaving zijner eeuw, vormen zij hem tot burger van zijne maatschappij en van zijn tijd... Op dit middelbaar onderwijs van den eersten graad, want het is het gewichtigste, volgt het middelbaar onderwijs van den tweeden graad: opleiding tot de hoogeschool, tot de technische scholen, tot de leidende krachten en machten in de maatschappij.’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||
En dan verder: ‘Het Latijn en het Grieksch blijven op het programma der vier hoogste klassen behouden. Het Grieksch wordt een niet verplicht vak voor alle leerlingen, die zich noch op theologie noch op klassieke talen willen toeleggen. Het getal uren aan die talen besteed wordt aanzienlijk verminderd, en daardoor wordt het evenwicht tusschen litteraire en wetenschappelijke vakken hersteld.’ Deze hervorming echter, zoo meent de schrijver, ‘beantwoordt nog niet geheel en al aan de eischen van den tijd’. ‘Wij hebben betoogd - zegt hij, - dat de klassieke talen niet meer passen in den lijst van onzen tijd; eene hervorming der klassieke studiën, zelfs in een modernen zin, beschouwen wij slechts als een overgang, een vergelijk met de vooroordeelen of overtuigingen van zekere traditie. Onze tijd eischt een modern onderwijs, dat wij nu zullen schetsen: eerst het programma, daarna de toepassing.’ En na in 't lang en 't breed hierover uitgeweid te hebben, besluit hij: ‘De oudere en nieuwere humaniora worden in vier afdeelingen gesplitst: a) die der letteren: voorbereiding tot het recht; b) die der wiskunde: voorbereiding tot de bijzondere scholen en de nijverheid; c) die der natuurwetenschappen: voorbereiding tot de studie der geneeskunde en der natuurwetenschappen;’ waarna de Schrijver de uitvoerige tabel of den urenrooster opgeeft. De volgende hoofdstukken van het Hs. bespreken de hervorming der programma's in kwestie van moedertaal, van moderne talen, van geschiedenis en van kunstonder- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||
wijs, en ten slotte zijner zaak- en belangrijke verhandeling deelt de schrijver eene redevoering mede over de vervlaamsching van 't middelbaar onderwijs, welke hij veronderstelt uitgesproken in de zitting van de Kamer van Volksvertegenwoordigers in 't jaar 19.. - Ik meen niet, dat de taak van verslaggever mij oplegt een persoonlijk gevoelen over het onderwijsstelsel van den Schrijver uit te brengen; althans zij toch gezeid, dat er talrijke punten in voorkomen, waar ik niet kan meê instemmen, en dit zal insgelijks, ja zeker, het geval zijn bij menig lid onzer vergadering. Edoch, ik meen anderdeels ook, dat de Academie, met hare prijsvraag uit te schrijven, voornamelijk een antwoord willen uitlokken heeft hetwelk zoude licht bijbrengen in de bespreking der gewichtige vraag, die heden meer dan ooit de schoolwereld en al wie in een degelijk, vaderlandsch middelbaar onderwijs belang stelt, bezig houdt. Ik meen dan nog, dat de Academie, door de daad zelve dat zij het Hs. II met goud bekronen zou en door den druk bekend maken, daarmeê niet beteekent, dat zij het zegel harer goedkeuring hecht aan elke der stellingen, welke de Schrijver vooruitzet, neen: dát, dat zoude ik niet kunnen bijtreden. Evenwel acht ik zijn werk eene zoo kostbare bijdrage tot de opklaring der onderwijskwestie en de verdediging der belangen onzer moedertaal, dat ik uiter herte wensch den uitgeloofden prijs er te zien aan toekennen. - Weze 't mij echter ten slotte toegelaten den Schrijver te doen aanmerken: 1o dat het woord abt, waar hij schrijft | |||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||
‘abt Gaume, abt Guillaume, abt Constantin, abt Wouters’, geen zin heeft, en dat hier het woord priester moet gebruikt worden: zulke Fransche abbés zijn geene Vlaamsche abten; - 2o dat de hier en daar voorkomende uitdrukking: ‘eene wet die vruchten afwerpt’, dient veranderd: zulke vruchten worden ‘voortgebracht’ of ‘opgeleverd’ en niet ‘afgeworpen’; - 3o De zoogezerde redevoering, op het einde zijner verhandeling, mag men voor het besluit zijner betooging aanzien. Nu, ik kan dien vorm of die wijze van besluiten geenszins goedkeuren. Sommige lui, wat men ook opwerpe, zullen dat niet ernstig genoeg opnemen, zullen daar een politisch reukje aan vinden; - en ware dat niet spijtig in zulk gewichtige zaak? - des te meer daar het hier geen strijd- of schotschrift en geldt, maar een wetenschappelijk gedocumenteerd werk. Volstrekt dient die redevoering weggelaten of gewijzigd. En buitendien, heer Prenau's woorden herhalen, al zij het uit een ‘bekroond prijsschrift’: ‘Het katholiek middelbaar onderwijs is over 't algemeen teenemaal onverschillig, zoo niet vijandig, op gebied van Nederlandsch taalonderwijs’, - en daar bijvoegen: ‘En dit is eilaas! de zuivere waarheid!’ dat is volgens mij eene dier machtspreuken, die niets bewijzen, omdat hunne bewoording te algemeen is, en, in een schrift als deze verhandeling, eerder iemand zullen ontstemmen en gemelijk maken, omdat zij in den grond valsch zijn, en deze is het, of te zeer trekken op alledaagsche gazetschimpen, die door den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||
tegenstrever al zoo licht omgekeerd en teruggesmeten als door den aanvaller lichtzinnig worden toegeworpen. Kortom, ik gave aan de slotrede dezer verdienstrijke studie den vorm eener redevoering niet, en, naar mij voorkomt, zouden hare overredende kracht en innerlijke weerde er niets door verliezen.
Mechelen, 24 April 1904. | |||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer Gustaaf Segers, derden verslaggever.Handschrift Nr I.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||
komen menigvuldige wenken voor, welker belang niet kan betwist worden. Intusschen is deze verhandeling, hoe uitgebreid ook, onvolledig. Zij is tevens verward. De talrijke officieele bescheiden, de uitslagen van de stemmingen der leeraars van de verschillende onderwijsinrichtingen over vraagstukken van pedagogischen aard, zijn louter ballast. De mededeelingen over den toestand van het middelbaar onderwijs in den vreemde, de uitgebreide uittreksels uit handboeken over methodeleer en schoolwetgeving, hoe belangrijk op zich zelf, laten ons niet toe ons een volledig denkbeeld over de aangelegenheid te vormen. Zij verplaatsen ons niet in de klassen, en stellen ons niet in de gelegenheid de uitslagen van het middelbaar onderwijs te kennen. Nog minder leeren wij welken invloed dit onderwijs op de bevolking heeft uitgeoefend, in den vreemde en hier te lande. Dit bevreemdt ons des te meer, daar het motto, hetwelk de Schrijver gekozen heeft, hem er van zelf toe noopte dezen kant der zaak op klare en duidelijke wijze te behandelen. Het hoofdgedeelte der prijsvraag zette hem daartoe aan: ‘In hoeverre beantwoorden al of niet de huidige inrichting en de programma's van den eersten en tweeden graad van het Middelbaar Onderwijs aan de behoeften van onzen tijd?’ De studie van deze zeer belangrijke en bepaald gestelde vraag diende, o.i. in dezen zin onder- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||
nomen: In hoeverre is de inrichting, zijn de programma's van het Middelbaar Onderwijs, in onzen tijd, in onze maatschappij, geschikt om de leerlingen alzijdig, harmonisch te ontwikkelen, om hen tot hoogere cultuur voor te bereiden, en hen zoo goed mogelijk tot den strijd van het leven toe te rusten; zoodanig, dat dit onderwijs, deze opvoeding - dit woord in zijne edelste beteekenis genomen een duurzamen, weldadigen invloed uitoefent op de beschaving, op de verheffing van de gansche bevolking. Het is te betreuren, dat dit al te zeer in de schaduwe gelaten wordt. Ook het tweede gedeelte, betreffende ‘de hervormingen, welke dienen aangeprezen in het algemeen, en inzonderheid tot grondiger kennis van het Nederlandsch en ook van de andere Germaansche talen’, wordt niet op klare, duidelijke, bepaalde wijze behandeld. De Schrijver stelt voor, de studie van het Latijn te behouden, doch die van het Grieksch af te schaffen. Wat men daar ook over denke, de uitslagen van het onderricht dezer talen zijn, over het algemeen, gering. Neemt men in aanmerking, dat aan hunne studie de helft van al de lesuren wordt besteed, dan komt deze toestand bedenkelijk voor. Stellig neemt dit niets af aan de waarde van de studie dezer talen, als middel ter geestesontwikkeling; doch het bewijst, dat de leerwijze in hooge mate voor verbetering vatbaar is. Deze kant der zaak wordt insgelijks te zeer verwaarloosd. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||
De Schrijver van het handschrift nr I discht ons te veel woorden en te weinig feiten op. Er is overvloed van materiaal; doch het is niet genoeg bewerkt. Vandaar eene verwarring, welke schier overal storend werkt. Gelijk de verhandeling thans is, kan zij niet bekroond worden. | |||||||||||||||||||||||
Handschrift Nr II.Het handschrift nr II, hetwelk voor kenspreuk heeft: Niet voor de school, maar voor het leven door de school, is een merkwaardig werk. Na een zaakrijk en duidelijk overzicht van den inhoud hebben wij eene historische schets van het Middelbaar Onderwijs in ons land. Deze is van het hoogste belang om haar zelve. Zij leert ons tevens de huidige inrichting van dit onderwijs kennen en verstaan. De hoofdstukken over het Middelbaar Onderwijs in Frankrijk, Duitschland, Nederland, Engeland, Noorwegen, Denemark en andere landen zijn mede in de hoogste mate belangrijk. De Schrijver doet ons de wijzigingen kennen, die bij deze cultuurvolken aan de programma's der Middelbare Scholen zijn toegebracht, en komt tot het besluit, dat de studie der klassieke talen overal veld verliest. In het volgende hoofdstuk wordt het belang betwist, dat tot heden aan het onderwijs van deze talen wordt gehecht. Naar het oordeel van den Schrijver ‘passen zij niet meer in de lijst van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||
onzen tijd.’Ga naar voetnoot(1) ‘Wat in het klassiek onderwijs door de klassieke talen beoogd wordt, moet door de moedertaal bereikt worden.’ De moedertaal is de basis van het onderwijs; zij is het eenige doelmatig voertuig van alle degelijk onderricht; deze stellingen worden op de gelukkigste wijze ontwikkeld en met onwederlegbare bewijzen gestaafd. Het hoofdstuk over de moedertaal, als zelfstandig onderricht, is een opstel van groote pedagogische waarde. Het programma, dat de Schrijver hier voorstelt, treden wij grootelijks bij. De spraakleer wordt o.i. te zeer verwaarloosd. Wel zijn wij overtuigd, dat de eigenlijke studie der taal, der letterkunde, de hoofdzaak moet uitmaken. Wij meenen echter, dat een grondige leergang van spraakleer in de hooge klassen onzer athenaeums en colleges op zijne plaats is. Voor het aanleeren der vreemde talen is de Schrijver voorstander van de rechtstreeksche methode. Wij hebben deze krachtdadig bestreden o.a. in ons boek Onze Taal in het Onderwijs, dat thans ter pers ligt. Het zij ons toegelaten hier de voornaamste redenen van onze zienswijze te doen kennen. Deze methode is verderfelijk voor het taalgevoel. Hare voorstanders erkennen, dat zij er naar streeft de leerlingen in de vreemde taal te doen denken. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||
De Schrijver verklaart, ‘dat het eilaas nog wel wat aanloopen zal, eer onze jonge Vlaamsche schrijvers hun dicht of proza met Germanismen of Anglicismen zullen optooien.’Ga naar voetnoot(1) Indien de rechtstreeksche methode streng wordt toegepast, en aan de studie der nieuwe talen een groot getal uren wordt besteed, wat elkeen noodzakelijk acht, is het gevaar niet te onderschatten. Men verlieze niet uit het oog, dat deze leerwijze bij het onderricht van het Fransch, van het Fransch vooral, wordt gebruikt. Ook loopt een Schrijver minder dan een gewoon mensch gevaar den geest, het eigenaardig wezen der moedertaal in te boeten, daar hij zijn levenlang de volkstaal en de modellen der letterkunde bestudeert, of ten minste hoeft te bestudeeren. Dit is een dam tegen den invloed der vreemde talen. Doch, al de leerlingen worden geene schrijvers, en wij blijven bij onze meening, dat de rechtstreeksche methode, in Vlaanderen meer dan elders, een ernstig gevaar oplevert voor het behoud en de ontwikkeling van het taalgevoel. De Schrijver van het handschrift nr II is stellig geen utilitarist. Hij heeft een verheven begrip van de harmonische opvoeding, van de letterkundige, esthetische ontwikkeling. Voor hem is de rechtstreeksche methode, het practisch aanleeren der vreemde taal, vooral een middel om hare letterkunde met vrucht te bestudeeren, om in den geest | |||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||
der vreemde beschaving te dringen. Doch, het middel zal, vreezen wij, niet naar dit doel leiden. De rechtstreeksche methode is uit haren aard utilitaristisch; zij zal zich bij het practisch gebruik der vreemde taal bepalen. Volgens onze bescheiden meening moet deze door vergelijking met de moedertaal onderwezen worden. Aldus onderwijst men deze naast gene; in het tegenovergesteld geval onderwijst men deze in de plaats van gene. Het practisch gebruik der taal mag niet uit het oog verloren worden. Doch, de leerlingen zoover brengen, dat zij zich te Londen of te Berlijn te huis bevinden - wat thans door veien als een ideaal aanzien wordt - is, behalve dat het voor de groote meerderheid niet noodig is - in onze Middelbare Scholen, onmogelijk. Het Congres van Handelswetenschappen, onlangs te Antwerpen gehouden, besliste. ‘dat dit slechts door een verblijf in den vreemde kan bekomen worden.’ Francisque Sarcey deelde in deze meening: ‘Il faut’, schreef hij, ‘si vous le pouvez, envoyer votre enfant un an ou deux dans le pays dont vous voulez qu'il sache la langue Il n'y a que ce moyen, il n'y en a pas d'autre.’ Ook de Schrijver van het handschrift is van meening, ‘dat zulk verblijf in den vreemde voor ieder leeraar op verschillende tijdstippen zijner loopbaan volstrekt noodzakelijk is’. Zelfs voor leeraars! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||
De rechtstreeksche methode zal vele ontgoochelingen te weeg brengen. Zij is al te afmattend voor den leeraar, en in talrijk bevolkte klassen onmogelijk. Op enkele andere punten verschillen wij van meening met den Schrijver. Zijn werk kon vollediger zijn, wat betreft de hervormingen, welke in het Middelbaar Onderwijs dienen aangeprezen met het oog op de behoeften van onzen tijd. Het is tevens te betwijfelen of de voorgestelde programma's wel uitvoerbaar zijn. Om het even. In al de graden van het onderwijs is de afstand tusschen het ideaal en datgene wat men kan verwezenlijken, altijd en overal, zeer groot. De leeraar streeft er naar dit ideaal zooveel mogelijk te naderen. In dit opzicht is het handschrift II bij uitstek merkwaardig. De Schrijver stelt zijn ideaal zeer hoog, en wat meer is, hij is een uitmuntende gids om de jeugdige professors den weg te wijzen, die er heen leidt. Hij heeft het onderwijs lief. Hij kent het, en zijne kennis berust op eigen ervaring. Het werk zal veel nut stichten; te meer, daar het in eenen voortreffelijken, onderhoudenden, echten leertoon is geschreven. Wij stellen voor aan het handschrift nr II den prijs toe te kennen. |
|