Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Reinaert en Rabelais
| |
[pagina 38]
| |
wel kennen: hr verstaet alle tonghen
tuschen Harlebeke ende Dronghen
ende Enam ende Floorsberghen.
in alle die wildernisse nerghen
enis gheen dier so sterc, so coen,
tenis van meister Abrioen
bedwonghen, als hijt aen siet,
ende moet al doen dat hi ghebiet.
nochtan enlooft hi niet aen Gode:
mer het is die vroetste jode,
die men in der werelt vint:
crude ende gesteente hi wel kint,
haer virtuten, ende wat si sijn.
ic liet hem sien dit vingherlijn.
hi seide mi dat die drie namen
eerst uten paradise quamen,
ende datse Seth sinen vader brocht,
doe hi den ontfermighen olie socht.
so wie die namen over hem draecht,
hi blijft altijt ongheplaecht
van der temptatien ende van den quaden.
donre blixem mach hem niet scaden,
toverie, noch alfs ghedroch.
meerre doghet leitter aen noch:
hi enmach niet verderven van coude,
al laghe hi in enen woude
| |
[pagina 39]
| |
al moedernaect op een velt
drie wintersche nacht aen een ghetelt,
al vroost ende weidet uten noorden:
so grote cracht hebben die woorden,
orconde meester Abrioen.’Ga naar voetnoot(1)
In het VolksboekGa naar voetnoot(2) van 1564, dat te Antwerpen gedrukt werd en voor titel heeft: ‘Reynaert de Vos, een seer ghenvechliicke ende vermakeliicke Historie, met haer Moralisatien ende corte wtlegghingen’, wordt de toovermeester Abrioen van Trier niet meer genoemd. De tekst, welke aan den hooger opgegeven beantwoordt, is:
‘Deen van dese drie was eenen seer costelijcken rinck van fijnen goude. En̄ van binnen waren vreemde letteren in ghegraueert, my wert gheseyt dattet drie Hebreeusche namen waren. Ick en condese noyt ghelesen, noch al hadde ickse wel hooren lesen, ick en soudese niet verstaen hebben, want de Hebreeusche tale is my gantsch onbekent. Maer meester Alcofribras (een seer gheleert Jode in alle consten ende talen) seyde my, dat dese drie namen, die binnen den rinck gheschreuen waren, van Seth wt den aertschen Paradijse ghebracht werden, als hijer ghesonden wert van zijnen vader Adam, om te halen de olie van ontfermherticheyt. Ende soo wie dese namen aen hem draecht, gheen arch en mach hem gheschien, gheenen blixem noch donder en mach hem hinderen, noch hij en mach van gheen toouerije bedroghen worden. Al laghe hy wel drie wintersche nachten onder den | |
[pagina 40]
| |
Hemel, geen sneeu, gheenen vorst, noch gheenen wint en soude hem moghen vercouwen, also langhe als hy desen rinck by hem hadde.Ga naar voetnoot(1)’
Alcofribras vervangt dus in het Volksboek Abrioen van Trier Hoe het komt dat E. Martin in zijne uitgave van het Antwerpsch Volksboek twee verschillende schrijfwijzen voor dien persoonsnaam gebruikt, is mij onverklaarbaar. Op bladz 88 staat Alcofribras; doch op bl. XII der Einleitung vindt men juister: Alcofribas - de tweede r valt weg, Op bl. XXV zijner uitgave van den Reinaert heeft men: AlcoribasGa naar voetnoot(2) - zonder f Dit laatste wordt gevonden in de Amsterdamsche uitgaven van 1778 en 1795Ga naar voetnoot(3). Martin schrijft (bl. XII der Einleitung van zijne uitgave van 't Volksboek) dat hij te vergeefs naar de bron van dien merkwaardigen persoonsnaamGa naar voetnoot(4) heeft gezocht. Zulke bekentenis van den geleerden navorscher mag wel een weinig verwonderen. Men weet toch dat de groote spotgeest Rabelais het 1ste en het 2e zijner boeken (Gargantua, Pantagruel) onder den anagrammatischen | |
[pagina 41]
| |
schuilnaam Alcofribas Nasier (Francois Rabelais)Ga naar voetnoot(1) heeft uitgegeven. En onbetwijfelbaar schijnt het mij dat de bewerker van het Volksboek, met Meester Alcofribras (of Alcofribas), Rabelais bedoelt. Zulke zonderlinge letterschikking kon onmolijk door twee personen bijna tegelijkertijd uitgedacht worden. Ik zeg: bijna tegelijkertijd. In 1532 verscheen Rabelais' Chronique Gargantuine, in 1533 Pantagruel, een weinig later de echte Gargantua - dus een dertigtal jaren vóor het verschijnen der oudsteGa naar voetnoot(2) bekende uitgave van het Volksboek (1564). En wat Rabelais zelf - die zich erg verontwaardigde omdat men zijn ernstige werken met minachting bejegende - voorspeld had, werd waarheid: hij had gezworen, zegt Barré (OEuvres de Rabelais, XIV), dat hij weldra een werk zou schrijven ‘qui passerait par toutes les mains et ferait proclamer le nom de l'auteur par toutes les bouches, même dans les pays étrangers’. Zijn bijval was overgroot. Hij zelf schrijft, in | |
[pagina 42]
| |
den Prologue van Pantagruel, over de Chronique Gargantuine:
‘Et le monde ha bien cogneu par expérience infaillible le grand émolument et utilité qui venoit de ladicte chronique Gargantuine: car il en ha esté plus vendu par les imprimeurs en deux mois, qu'il ne sera achepté de Bibles en neuf ans.’
Van Pantagruel verschenen drie uitgaven in éen jaar (1533)! De schrijver van ons Volksboek zal dus wel de wereldberoemde werken van den Franschen satiricus gekend hebben. En als hij ons zegt dat Meester Alcofribas hem de drie namen, die in den ring geschreven stonden, uitlegde, dan gebruikt hij eenvoudig het anagram van Rabelais om dezen aan te duiden. Al de Zuidnederlandsche uitgaven van het Volksboek, na 1661 verschenen, hebben een Approbatie van M. van Eynatten, canonik en scholaster. Ik bezit er eene (zonder jaartal) met den titel:
‘Reynaert den Vos ofte Het Oordeel der Dieren, in het welkGa naar voetnoot(1) Koning Lion en zyne Heeren, de schalkheyd van Reynaert den Vos onderzogt en geoórdeelt word. Het verhael is zeer genuchelyk en profytige Morael. Verçiert met 28 schoone Plaeten. T'Antwerpen, By Josephus Thys, Boek-drukker en Boekverkooper op de Vlas-merkt in de Pauw.’ | |
[pagina 43]
| |
De goedkeuring op het laatste blad (bl. 80) luidt: ‘Approbatie. Dezen boek aldus verbeterd, is goed en bekwaem gevodenGa naar voetnoot(1) zoo voór de schoólen, als andere persoonen Vidit M. Van Eynatten Actum Antwerp. 15 Novemb. 1661.’ Opmerkelijk mag het heeten dat deze verbeterdeGa naar voetnoot(2) uitgaven den schuilnaam van Rabelais weglaten. In plaats van den hier bedoelden tekst staat er (bl. 61):
‘Den eenen van de dry was eenen zeer kostelyken ring van fyn Goud, en van binnen waeren vremde letteren gegraveért, en my wierd gezeyd, dat het Hebreeuwsche naemen waeren, ik konde die niet leézen: en al had ik die hooren leézen, ik zoude die evenwel niet verstaen hebben, want de Hebreeuwsche taelle is my onbekend. En zoo wie deêzen ring by zig draegt, geen kwaed kan hem geschieden, geenen blixem nogt donder kan hem hinderen, nogte hy zal van geen tooverey bedrogen worden. En al lag hy dry wintersche nagten onder den kouwen Hemel, geenen sneeuw geenen vorst nogte wind, zoude hem konnen deëren, nogte verkouden.’ | |
[pagina 44]
| |
Zooals men ziet, is hier geen spoor meer van Alcofribas. Kende de scholaster M. Van Eynatten den schuilnaam van den voor hem al te vrijen Rabelais? En oordeelde hij dat zelfs dit anagram ergernis kon veroorzaken bij de scholieren van zijnen tijd? Men mag het onderstellenGa naar voetnoot(1). In Holland echter, waar de nieuwe godsdienstige denkbeelden een machtigen weerklank hadden, waren de uitgevers niet door zulke angstvalligheid gekweld; immers, zelfs lang na 1661, in de uitgaven van 1778 en 1795, vindt men nog altijd den naam van ‘Meester Alcoribas’ behouden.
En nu nog enkele beschouwingen over twee andere persoonsnamen, die slechts in het Volksboek voorkomen, namelijk Noscorqui en Robbicolio. ‘Des coninx Hermelinx scat’ van Reinaert IGa naar voetnoot(2), ‘des conincs Ermerikes scat’ van Reinaert IIGa naar voetnoot(3), ‘coninc ermerijcs scat’ van de ProzabewerkingGa naar voetnoot(4) (1479) is in het Antwerpsch Volksboek geworden (bl. 49): ‘den schat vanden Coninck Noscorqui.’ En op bl. 87 van hetzelfde Volksboek vindt men dien naam een tweede maal: | |
[pagina 45]
| |
‘WyGa naar voetnoot(1) sullen bidden Meester Robbicolio, den broeder van Noscorqui, dat hy zijn boecken een luttel ouerlese, ende dat hy make een besweeringe terstont sal den briefGa naar voetnoot(2) voor oogen comen, diese gestolen heeft.’
In Reinaert II staat hierover: ‘neve, sprac vrou RukenauweGa naar voetnoot(3),
wat baet dat ghi droeft dus seer?
noemt ons die juwelen, hebt ghenen deer,
wi sellense bi vrienden raet
wel crighen, tsi vroe of laet,
des si boven der eerden sijn:
want onse meister Acarijn
sel daer om lesen in sinen boeken.Ga naar voetnoot(4)’
En de Prozabewerking (1479) heeft:
‘Reynaer sprack die apinne lief neue wat baet dat ghi aldus droefelick gelaet dat laet varen ende segget ons wat waren dese iuwelen wi sullense by vrienden raede licht wel weder crighen het si vroech of late des si bouen der aerden sijn Meester akerijn die sal daer in sinen boecken om lesen....’Ga naar voetnoot(5)
E. Martin schrijft in zijn Einleitung (Uitg. Reinaert, XXV) ‘de schat van de koning Nasorqui’ en: ‘meester Robbicno den broeder van NosorquiGa naar voetnoot(6)’. | |
[pagina 46]
| |
En Grimm (Reinhart Fuchs, CLXV, nota) heeft: ‘für könig Ermenrik geben sieGa naar voetnoot(1) Nazorkwi, für Abrioen Alcoribas u.s.w.’. Het 1e, namelijk Nasorqui, staat in de Amsterdamsche uitgave van 1778; het 2e, Nazorkwi, in de Amsterdamsche uitgave van 1795. Niet zonder aarzeling durf ik onderstellen dat in Noscorqui, Nasorqui, Nazorkwi het tweede deel van Rabelais' anagram schuilt, te weten Nasier. De persoonsnaam komt voor de eerste maal, nevens Alcofribas, in het Volksboek voor, dat eenige jaren na het werk van den Franschen hekelschrijver het licht zag. En vermits de naam Alcofribas van het Volksboek onbetwijfelbaar het 1e deel van Rabelais' anagrammatischen schuilnaam is, zoo wordt het waarschijnlijk dat het 2e deel, namelijk Nasier, tot Noscorqui, Nasorqui, Nazorkwi vervormd werd. In de verbeterde latere uitgaven (na 1661) wordt het woord behouden, doch nog meer gewijzigd. Op bl. 33 leest men in de editie van Thys: ‘mynen Vader had gevonden den Koning Nostorqui...’ Er moet voorzeker staan: ‘mynen Vader had gevonden den schat van den Koning Nostorqui.’ Zoo leest men hetGa naar voetnoot(2) in een ander | |
[pagina 47]
| |
exemplaar (bl. 28), dat mij insgelijks toebehoort, doch waarvan de eerste vier bladzijden en eenige (waarschijnlijk vier) der laatste ontbreken. Op de tweede plaats wordt het Nestoroni:
‘Zwygt Reynaert (zeyde de Meêrkat) en wilt u zoo zeer niet bedroeven: verteld ons wat deéze Juweelen waeren, men zalze ligtelyk wederkrygen, is 't dat zy nog in weézen, en niet gebroken zyn; wy sullen Meester Robbecolio, den broeder van Nestoroni bidden, dat hy maekt eene bezweêringe terstond zal den dief bekent zyn, dieze gestoólen heéft.’Ga naar voetnoot(1)
In mijn tweede exemplaar (bl. 49) - dat met de ontbrekende bladzijden, - ook in de laatst verschenen (b.v. die van Snoeck-Ducaju, Gent) vindt men:
‘Meester Robbecolio, den broeder van Nestrom....’
Zooals men bemerkt, is het vervormingsproces voortgegaan: Noscorqui, Nostorqui, Nestoroni, Nestrom! En Robbicolio, RobbecolioGa naar voetnoot(2)? Bewijst dit | |
[pagina 48]
| |
misschien ook niet hoe groot de invloed van den Franschen spotgeest, zelfs in de toen zoo beroerde Nederlanden en vooral op den bewerker van het Volksboek geweest is? En ligt in dit woord zelf niet de echte naam van den satiricus Rabelais? Bevestigend durf ik op die vraag niet antwoorden, alhoewel de vormverwantschap groot mag genoemd worden en dat zulke handelwijs vanwege een persoon, die Abrioen in Alcofribas verandert, wel logisch moet schijnen. Is de gissing van den uitstekenden Reinaertvorscher J.M. Muller niet onwaarschijnlijk? Hij schrijft (De oude en de jongere bewerking van den Reinaert, bl. 201): ‘Onwillekeurig denkt men daarbij aan Robbeknol, den knecht van Brederoo's Spaanschen Brabander Jerolimo, die, evenals het Volksboek van Reinaert, uit Antwerpen afkomstig was. Is Robbeknol dan ook een Antwerpsch figuur, die in h slechts in een Italiaansch pak is gestoken om hem een eenigszins vreemd uitzien te geven?’ Is Robbicolio (Robbicno van de Amsterdamsche uitgaven) niet de Brederoosche Robbeknol geworden? Brederoo (geb. 1585, gest. 1618) zal wel de Antwerpsche uitgave van 1564 (of de Delftsche van 1603) gekend en gelezen hebben. Ik besluit: 1. Het verschijnen van het beroemde werk van Alcofribas Nasier, alias François Rabelais, had voor gevolg dat de persoonsnaam Meister | |
[pagina 49]
| |
Abrioen van Trier (in de ProzabewerkingGa naar voetnoot(1) van 1479: Meester Abrioen van Tryer) vervangen werd, in het Volksboek van 1564, door Meester Alcofribas. Dàt zal wel niemand betwijfelen. 2. Heel waarschijnlijk is het dat, door denzelfden invloed, de persoonsnamen Noscorqui (Nasorqui, enz.) en RobbicolioGa naar voetnoot(2) ontstaan zijn: het zijn misschien veritaliaanschte woorden en eenvoudige vervormingen van Nasier en Rabelais? 3. De naam Alcofribas bewijst hoe spoedig Rabelais in onze Nederlanden - zelfs onder de strenge regeering van Filips II - verspreid werd. Hij bewijst nog dat de bewerker van het Antwerpsch Volksboek Rabelais goed kende en bijgevolg Fransch kon lezen. En alhoewel men met Grimm (CLXV) beweren mag dat het Volksboek ‘den inhalt und die namen der fabel aufs ärgste mishandeltGa naar voetnoot(3)’, toch moet men aannemen dat de bewerker een geleerd man geweest is. Meer kan ik, op dit oogenblik, over hem niet zeggen. |
|