Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1904
(1904)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBezoek van den heer dr Abraham Kuyper,
| |
[pagina 11]
| |
De heeren J. Broeckaert en J. Bols hadden bij telegram hun spijt uitgedrukt, door ambtsbezigheden belet te zijn naar Gent te komen. De Bestuurder der Academie, de heer H. Sermon, richtte tot den doorluchtigen bezoeker een hartelijk welkom, en herinnerde daarbij, dat zijne benoeming tot Buitenlandsch Eerelid met eenparige stemmen was geschied. Deze toespraak werd op even hartelijke wijze door Dr Kuyper beantwoord. Hij dankte de Academie voor de hem bewezene eer en betuigde tevens, hoe gelukkig hij zich achtte in de gelegenheid gesteld te zijn kennis te maken met zijne medeleden, die talrijk waren opgekomen, hoewel de ontvangst geheel geïmproviseerd was. Het had hem verblijd te zien hoe de taal van Vlaanderen, niettegenstaande eene langdurige verdrukking, te midden van het Vlaamsche volk was geëerbiedigd gebleven, met het gelukkig gevolg dat de Vlamingen, met de handhaving hunner taal, hun eigen karakter, hun eigen volksbewustzijn hadden bewaard. Den heer Minister Kuyper werden daarna de rijke salons en de Bibliotheek der Academie getoond; herhaaldelijk sprak hij den lof uit der Belgische Regeering, die de Koninklijke Vlaamsche Academie zulk sierlijk verblijf had geschonken, dit met zooveel zorg en goeden smaak liet herstellen in zijn oorspronkelijken staat, en eerlang verrijken zal met eene prachtige, door de kunst opgeluisterde zittingzaal. Daarna brachten wij den doorluchtigen | |
[pagina 12]
| |
bezoeker terug naar het Secretariaat, waar men nog een tijdlang bijeenzat, en het gesprek, als gedurende de wandeling, weldra liep over de thans in Noord- en Zuid-Nederland veelbesproken quaestie van de vereenvoudiging der schrijftaal, welke zou in overeenstemming te brengen zijn met de gesproken taal: de quaestie dus der Kollewijnspelling. De heer Dr Kuyper bewees in dit gesprek dat, zoo hij, geheel te recht, de faam geniet een schrandere, wijze staatsman te zijn, hij ook, op het gebied der Nederlandsche Taal en Letteren, een grondig, geleerd woord weet mee te spreken. Naar het oordeel van Dr Kuyper zou het eene ramp zijn, èn voor Noord- èn voor Zuid-Nederland, het spellingstelsel door de Vries en te Winkel met zooveel wijsheid opgebouwd, te verwerpen, te meer daar de uitgave van het ‘Woordenboek’, door de beste onder Nederlands taalgeleerden opgesteld, op verre na nog niet volledig is. Te recht deed hij tegen de taal-evolutionisten, die de Darwinisten navolgen, opmerken, dat niet alleen het gesprokene woord de band is, welke een volk vereenigt; het gesprokene woord is vooral de uitdrukking van persoonlijke gedachten en gevoelens, en oefent slechts een vluchtigen invloed uit, daar het enkel op een kortstondigen tijd en op eene beperkte plaats werkt. Verder, de uitspraak is geen voldoende grondslag tot regeling van de spelling, zoo min in Noord-Nederland als in België. Zij mist de vereischte eenheid; niemand zou de be- | |
[pagina 13]
| |
schaafde uitspraak van dezen of genen erkennen als leiddraad voor de spelling, daar anderen zouden opstaan en beweren dat de hunne, met de opgegevene verschillende, de beschaafde is. Er zou een nieuwe spellingoorlog ontstaan, die voor het onderwijs en de letterkunde de nadeeligste gevolgen zou hebben. Het is de groote verdienste van de Vries en te Winkel geweest, eene spelling te hebben voorgeschreven, welke in Holland, zonder de tusschenkomst der overheden, overal, in al de graden van het onderwijs, in de letterkunde, in het bijzonder en openbaar leven, wordt gevolgd In België werd ze door Koninklijk besluit voorgeschreven en algemeen in zwang gebracht. Dit wil niet zeggen dat de taal, in den loop der tijden, geene wijzigingen ondergaat; doch deze wijzigingen gebeuren geleidelijk, zonder drang en dwang. Wat men heden onder den naam van Kollewijn-spelling voorstelt, is geene evolutie, 't is eene revolutie. Het geschrevene woord is vóor alles in aanmerking te nemen; dat immers geeft de gedachten weer van gansch eene natie; daarin stort zij hare ziel uit; dát werkt beschavend en veredelend overal waar het doordringt, ook bij het nageslacht. Om deze redenen mag of kan met de historische taal niet worden afgebroken. Deze kernachtige, bezadigde en met ongewone welsprekendheid uitgebrachte woorden - hoeven wij het te zeggen? - werden door de Academieleden warm toegejuicht. | |
[pagina 14]
| |
Alvorens Dr Kuyper afscheid van ons zou nemen, werd hem door den heer Prayon-van Zuylen verzocht, aan Nederlands geliefde Koningin de gevoelens van innige sympathie van de Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie te willen uitdrukken. Ons hooggeacht Buitenlandsch Eerelid beloofde dat, bij de eerste gelegenheid, met het grootste genoegen te zullen doen. Korts na vier uur verliet de heer Dr Kuyper het Academiegebouw, zijne voldoening latende blijken voor het hartelijk onthaal, hier genoten. Te 4 uur 30 minuten keerde hij naar Brussel terug; de heeren Prayon-van Zuylen en de consul van Nederland te Gent, de heer P. van Acker, vergezelden hem tot aan het station. | |
Briefwisseling.De bestendige Secretaris leest een schrijven van den heer Dr. Kuyper, dank zeggende voor de toezending van een exemplaar der nog beschikbare uitgaven der Academie.
Jhr. de Pauw vraagt het woord. Hij stelt voor, dat door het bureel der Academie een brief van rouwbeklag zou gezonden worden aan den heer graaf Paul de Smet de Naeyer, wiens vader eenige dagen te voren is overleden. De heer Eug. de Smet de Naeyer was vroeger een der voornaamste fabrikanten der stad, en | |
[pagina 15]
| |
behoorde tot eene vermogende en invloedrijke familie. De Academie mag te meer dit blijk van deelneming geven aan den heer graaf de Smet de Naeyer, daar hij zijne hooge welwillendheid jegens haar genoeg betoond heeft door zijn initiatief om het Academiegebouw met eene prachtige zittingzaal te verrijken. - Algemeene instemming. | |
Wedstrijden voor 1904.Tot heden is één handschrift ingezonden voor eenen der wedstrijden dezes jaars, namelijk betreffende het Middelbaar Onderwijs. Het heeft tot kenspreuk: Aan den boom kent men de vruchten. | |
Bibliographische aanteekening.Uit Bergen werd den 12 Januari 1904, aan 't adres van den bestendigen Secretaris, gezonden een XVIIIe eeuwsch handschrift, inhoudende een aantal refereinen, zonder bericht of het een geschenk is aan de Koninklijke Vlaamsche Academie, of aan den Secretaris. Tot nader of beter bericht van den geëerden Inzender heeft de Secretaris den bundel gevoegd bij de verzameling der aan de Academie behoorende handschriften. De 14 eerste bladzijden, waarschijnlijk ook de vier laatste, ontbreken. Voor zoo veel de tijd ons | |
[pagina 16]
| |
veroorloofd heeft den rijmbundel te doorbladeren, is geen naam van schrijver of afschrijver te vinden, maar het nieuwe dobbel Rijmdicht geeft in 't laatste vers toch eenig naricht omtrent den schrijver, waar hij zegt: Ick hebbe weynich tijds al in de school verkeert. Hoogst waarschijnlijk behoorde de Schrijver tot eene kamer van rederijkers, althans zijn werk is geheel en al in dezer trant. Onder op het laatste blad leest men, met eene andere hand geschreven: Joanna Casen, vermoedelijk eene latere eigenares van den bundel. Deze behelst de volgende stukken: I. Referein over den Zondvloed. - II. Van de Geboorte. - III. Op den naam Jesus. - IV. (ontbreekt). - V. Referein van Maria. - VI. Van den H. Joseph. - VII. Van de H. Moeder Anna. - VIII. Van Maria. - IX. Fabel. - X Referein van het hof van Oliveten. - XI. Op het H. Cruys. - XII. Van de zielen in 't vagevuer. - XIII. Eergalm ter eere van het H. Sacrament des Autaers. - XIV. Nieuwen dobbelen Rijmdicht. - XV. Referein van de Eeuwigheydt. - XVI. Op de beste gracy der vrouwen. - XVII. Hoe dat den mensch drie vrinden heeft. - XVIII. Van de ziele van den mensch. - XIX. Ballade. - XX. Referein van O.L. Vrouw. - XXI. Van de Fortuyne. - XXII. Van de beste gratie van een vrouwe. - XXIII. Van 't heyligh Hofken. - XXIV. Van den Hemel. - XXV. Van den H. Joseph. - XXVI. Van 't H. Sacrament. Fr. de Potter. | |
[pagina 17]
| |
Commissiën.De heer Claes brengt verslag uit over het verhandelde in de zitting der Commissie voor Onderwijs. Door den heer Segers werd er een opstel gelezen, getiteld: de Uitspraak onzer taal in het Middelbaar Onderwijs, hetwelk de Commissie voorstelt in de Verslagen op te nemen. De heer Secretaris las zijne memorie over de werkzaamheden dezer Commissie sedert hare stichting. Er werd besloten bij dringendheid aan het Bestuur de uitgave van die beide stukken te vragen. De quaestiën, welke in deze Commissie behandeld worden, mogen niet tot de leden der Commissie beperkt blijven; zij zijn bijzonder van belang voor kringen, buiten de Academie bestaande; daarom is het te hopen dat de Academie zonder aarzelen tot de uitgave dier stukken besluiten zal. De vergadering, geraadpleegd, sluit zich bij de voorstellen der Commissie aan.
Namens de Commissie voor Geschiedenis, Bioen Bibliographie wordt door den heer Broeckaert bekend gemaakt, dat zij heeft gekozen: tot voorzitter, de heer de Flou, tot ondervoorzitter, de heer Gailliard. De heer Broeckaert is herkozen tot secretaris. | |
[pagina 18]
| |
Dagorde.Er wordt overgegaan tot de kiezing van drie leden, welke, met het bureel der Academie, de Commissie van Rekendienst voor 1904 zullen uitmaken. Worden gekozen de heeren Claeys, de Ceuleneer en jhr. de Pauw.
Lezing wordt gedaan van het volgende schrijven
Aan het Bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie.Ga naar voetnoot(1)
In een ingezonden stuk van de Heer A. Prayon-van Zuylen, voorkomende in het Juni-nummer van Neerlandia, staat het volgende: ‘Bij monde van het korps, dat in België wettelijk bevoegd is om in zulke zaken hun tolk te wezen, namelijk de Koninklijke Vlaamsche Academie, hebben de Vlamingen hunne bezwaren doen kennen tegen de vereenvoudiging’ in 't algemeen en de Kollewijnsche regelen in het bijzonder. Die bezwaren werden breedvoerig uiteengezet en door allerlei beweegredenen gestaafd in de drie verslagen door Prof. Obrie, Dr Am. de Vos en den onder- | |
[pagina 19]
| |
geteekende opgesteld en bij de eensluidende besluiten, waaraan de Academie zich eenparig heeft aangesloten. Maar helaas! met dat nieuw ‘Belgisch Bezwaar en Gesmeek’ is het nog erger toegegaan dan met dat van 1829: men heeft er, in het Kollewijnsche kamp, geene de minste notitie van genomen; men heeft er geene letter op geantwoord, kortom, men heeft ons ‘de eer der zotten’ bewezen.’ Namens het Hoofdbestuur der Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal moet ik U de opmerking maken, dat het zeer moeilijk valt geschriften te bespreken, waarvan het bestaan onbekend is! De krasse beschuldigingen van de Heer Prayon-van Zuylen, als zouden o.a. Dr Kollewijn en zijn aanhangers voor Uw bezwaren ‘wegkruipen als voor een spook,’ enz. zijn dus van alle grond ontbloot. Het zal het Hoofdbestuur integendeel zeer aangenaam zijn de verhandelingen van Prof. Obrie, Dr Am. de Vos en M. Prayon-van Zuylen, waarvan het bestaan hem eerst door het artikel van de Heer Prayon-van Zuylen geopenbaard werd, ter bespreking te ontvangen.
Namens het Hoofdbestuur, de 2e Sekretaris, P. Valkhoff, Leeraar in Franse taal a/het Gymnasium te Zwolle. | |
[pagina 20]
| |
Op dezen brief werd door het Bureel, in December jongstleden, besloten volgenderwijze te antwoorden:
Aan het Hoofdbestuur van de Vereeniging tot Vereenvoudiging der Schrijftaal te Zwolle.
Bij brieve gedagteekend Arnhem 29 Augustus 1903 doet ons de heer P. Valkhoff, zich noemende leeraar in de Fransche taal aan het Gymnasium te Zwolle en tweeden secretaris van Uw bestuur, opmerken dat het zeer moeilijk valt geschriften te bespreken, waarvan het bestaan onbekend is en dat Gij, om die reden, de verslagen door drie onzer leden aan de Koninklijke Vlaamsche Academie gedaan, onbeantwoord hebt gelaten, aangezien gij het bestaan van die verslagen eerst vernomen hebt door eenen brief van den heer Prayon-van Zuylen in het maandschrift Neerlandia, nr van Juni 1903. Is dat waar, dan bewijst zulks eenvoudig hoe weinig Gij U op de hoogte houdt van hetgeen er op taalkundig gebied in België wordt geschreven en bijgevolg dat de Vlamingen gelijk hebben wanneer zij U verwijten dat Gij hen als eene quantité négligeable beschouwt. Maar het is ons niet mogelijk het gezegde van den heer Valkhoff in ernst op te nemen. Wij zullen immers zoo vrij zijn U te herinneren dat de verslagen, waarvan, volgens den heer Valkhoff, het bestaan eerst in Juni 1903 werd geopen- | |
[pagina 21]
| |
baard, reeds een paar jaren te voren in Neerlandia werden vermeld door een voornaam lid van Uw bestuur, den heer Buitenrust Hettema; dat diezelfde verslagen op het Taalcongres te Kortrijk in tegenwoordigheid van denzelfden heer Buitenrust Hettema werden te berde gebracht; dat berichten hierover in vele Hollandsche bladen verschenen, o.a. in Vereenvoudiging, uw officieel orgaan; dat het bijgevolg ongerijmd is te houden staan dat het bestaan van bewuste verslagen U onbekend was. De lichtzinnigheid, waarmede de heer Valkhoff onhoudbare beweringen uit, blijkt overigens uit het volgende feit. De heer Valkhoff verwijt den heer Prayon-van Zuylen dat deze (in zijnen brief aan Neerlandia) van Dr Kollewijn en zijne aanhangers zou gezegd hebben dat zij voor onze bezwaren ‘wegkruipen als voor een spook.’ Nu, die woorden zijn gevloeid uit de pen, niet van den heer Prayon-van Zuylen, maar van een ijverig lid Uwer vereeniging, den heer W. Rutgers. De heer Prayon-van Zuylen heeft ze eenvoudig aangehaald en nog wel tusschen haakjes, zoodat iedereen zien kan dat het een citaat gold. Het verband bewijst zulks trouwens ten volle. Betreffende Uwe vraag om exemplaren van de bewuste verslagen te bekomen, moeten wij Uwe aandacht vestigen op het feit, dat het in den weg niet ligt van onze Academie hare uitgaven aan vereenigingen te zenden, waarmede er geen | |
[pagina 22]
| |
ruilverdrag bestaat. De stukken waarvan sprake kunt Gij, indien het U lust, in de Universiteitsbibliotheken te Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht gaan raadplegen, daar alle onze uitgaven, en bepaaldelijk onze Verslagen en Mededeelingen, aldaar berusten.
De vergadering keurt het antwoord van het Bureel aan den heer Valkhoff goed.
De heer Bestuurder verleent thans het woord aan den heer Boucherij om lezing te doen van eenige gedichten. - Na het einde daarvan betuigt de heer Bestuurder, namens de vergadering, zijnen dank aan den heer Boucherij, en stelt voor, de gelezene stukken in de Verslagen op te nemen. - Aangenomen. Daarna wordt het woord verleend aan den heer Isid. Teirlinck, die een opstel leest, getiteld Reinaart en Rabelais. - Ook voor deze mededeeling betuigt de vergadering, bij monde van den heer Bestuurder, hare tevredenheid, en beslist zij tot opneming er van in de Verslagen. De heer Prayon-van Zuylen belooft in eene volgende zitting een overzicht te doen van de werkzaamheden der Academie gedurende het afgeloopen jaar; hij verzoekt de heeren secretarissen der verschillende Commissiën hem zoo spoedig | |
[pagina 23]
| |
mogelijk eene korte opgave te willen doen van het bijzonderste, door hen in gezegden jaarkring verricht. - De Commissiën zullen deze vraag met genoegen beantwoorden. Te vier uur verklaart de heer Bestuurder de zitting gesloten. |