Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 203]
| |
[pagina 203]
| |
Lezingen.
| |
[pagina 204]
| |
een zeker belang opleveren voor de geschiedenis onzer letteren. Ik putte die inlichtingen in het archief der St.-Nicolaaskerk te Ieperen, in het archief der kerk van Alsemberg, in het stedelijk archief van Ieperen, in de Chorographia sacra van Ant. SanderusGa naar voetnoot(1), - Lukas van Lathem's Historie der kercke van O.L. Vrouwe tot Alsemberghe, - Ypriana, par Alph. van den Peereboom, - Inventaire... des Chartes et Documents appartenant aux archives d'Ypres, par J. Diegerick, - Annales de la Société d'Emulation de Bruges, - Rond den Heerd, - O. van Hauwaert's Historisch en critisch overzicht van het Vlaamsch tooneel in de XVIIe eeuw, - Vademecum de connaissances historiques, par Arthur Merghelynck, enz. Ik ontving ook nog schriftelijke mededeelingen vanwege den heer archivaris Julius Cordonnier (Ieperen), den eerw. heer F. Ryckeboer, pastoor van St.-Nicolaas (Ieperen), den zeer eerw. heer kanunnik Ad. Duclos, den eerw. heer H.-C. Bierre, den weledelen heer Arthur Merghelynck, onze collega's MM. de Potter en Gailliard, enz. Aan deze heeren betuig ik hier mijnen diepen dank. Eerst dan een woord over de platen, door de lichtprinte reeds klaar voorgesteld. Zij zijn 17 centimeters hoog, op bijna 12 breed. Waarschijnlijk | |
[pagina t.o. 205]
| |
[pagina 205]
| |
hebben zij gediend als versiersels van eenen ook door de Iepersche gilde geschonken - maar thans niet meer bestaanden - Missaal. Het opschrift van eene der platen luidt: Opgedraegen Door de Prynselycke Gylde Van Onse Lyeve Vrauwe Van Alsenberge Gesyet Lychtgelaen Onderhovden Bynnen Ypre Anno 1685 Govvernvers Yan De Coene Fransocs De Swarte Prynse St Yan Maes Hofman Yor Fransoes Pavwels Bvltee(l)Ga naar voetnoot(1). Thans ga ik over tot mijne geschiedkundige nota's: De Prynselycke Gylde van Onse Lyeve Vrauwe van Alsenberge Gesyet Lychtgelaen, ook nog genoemd De Koornbloeme, werd ten jare 1315 ingesteld door eenige burgers die onder Robrecht van Bethune te Kortrijk gestreden hadden; zij namen O.L.V. van Alsemberg voor hunne patrones. De hoofdman dezer gilde werd gewoonlijk gekozen onder de schepenen der stad. De graaf van Vlaanderen Robrecht van Bethune keurde de instelling goed. In Augustus 1408 verleende het magistraat van Ieperen zekere voorrechten aan dit broederschap, dat in St-Nicolaaskerk opgericht, de zinnebeel- | |
[pagina 206]
| |
dige bloem, het blazoen en de kenteekens van het broederschap van Alsemberg had aangenomen. Volgens de plaatselijke kronijken vierde de stad Ieperen plechtiglijk in 1483 het eerste honderdjarig jubileum van haar ontzet in de vorige eeuw; zij zou, met deze gelegenheid, eene bijzonder schitterende processie, door een tooneelkundig feest gevolgd, ingericht hebben. Onder de titels der stukken, in 1483 door vijf lepersche gilden uitgevoerd, stippen wij aan: 1o..... 2o De vergramde Koning David, door de wijze Abigaïl gestild (gelijk Christus, vergramd tegen de Ieperlingen, door het gebed zijner gebenedijde Moeder bewogen werd), gespeeld door de Gilde van O.L.V. van Alsemberg, met kenspreuk: Door 's geest weldaden
Zyn wy licht geladen.Ga naar voetnoot(1)
Alle jaren gingen dus, zooals hooger gezeid werd, de leden van het Iepersch broederschap aan O.L.V. van Alsemberg hunne giften offeren. Doch in 1516 hadden zij het opdragen van hun jaarlijksch geschenk verwaarloosd, en Karel V, op aandringen van de bestierders der Confrerie te Alsemberg, schreef den 23 Juli 1516 uit Brussel eenen brief aan de schepenen van Ieperen, hun | |
[pagina 207]
| |
meldende dat de gildebroeders ofwel moesten ophouden van den titel, het wapen en de eereteekens van het broederschap van O.L.V. van Alsemberg in St.-Nicolaaskerk te gebruiken, ofwel dat zij hunne vroegere gewoonte van jaarlijksche gift moesten hernemenGa naar voetnoot(1). De Iepersche Confraters offerden dan weer den mantel op. In 1527 kregen zij eene hulpsom van het magistraat om die gift te betalen. Den 19 Juli 1530 kwam Keizer Karel in persoon naar Ieperen; de koninklijke gilden gingen hem in groot geweer te gemoet, en de Koornbloeme had natuurlijk hare plaats in den luistervollen optocht.Ga naar voetnoot(2) ‘... De Yperlingen niet tevreden met een beeld dat den naam van O.L.V. van Alsemberg droeg, kregen nog in het hoofd van zelve een Broederschap in te stellen, g'heel en gansch gelijkvormig aan dit van de prochie van Alsemberg. Met dat te doen zonder oorlof kwetsten zij zeker de voorrechten van de vermaarde prochie uit 't Brabantsche, want op 1 September 1536 deed de gouvernante Marie haar beklag aan de sche- | |
[pagina 208]
| |
penen van Yper, omdieswille dat de burgers der stad zoo stout hadden durven zijn, van zelve een Broederschap in te richten met al de koleuren, zinnebeelden, leuzen of kenspreuken der aloude confrerie van O.L.V. van Alsemberg bij Brussel, en dat zij sedert eenige jaren den mantel niet meer en gaven dien zij jaarlijks plochten te offeren aan O.L.V. van Alsemberg. De Yperlingen meenden stilzwijgenderwijze die kleine moeilijkheid te laten voorbijvliegen. Doch de gouvernante hield aan, en zij vermaande nog eens de schepenen van Yper op den 19 Januari nadien.’ ‘Den 7 October 1571 behaalden de christene vorsten den roemrijken zegepraal op de Turken bij Lepante. Zijne Heiligheid Plus V, tot gedachtenis daarvan, deed de aanroeping “Hulp der Christenen, bid voor ons”, in de Litanie van O.L. Vrouwe stellen. 't Is ter dezer gelegenheid dat O.L.V. van Alsemberg in S. Nicolaas kerke begon vereerd te zijn onder den titel van O.L.V. van Hulpe.’Ga naar voetnoot(1) Het beeld van O.L.V. van Alsemberg is in 1578, uit schrik voor de geuzen, verborgen geweest, zooals de stadskronieken ons verhalen: ‘Daegs voor dat de stad door deze (geuzen) wierd ingenomen (in Juni 1578), hebben twee godvruchtige borgers, | |
[pagina 209]
| |
Godfried Ramont en Marcus Lauwereins, 's avonds het beeld van O.L.V. van Alsemberghe met eenige kostelyke ornementen gevlucht, 't zelve dragende op een berrie daer eene matrasse op lagh, gedeckt met lakens en sarge, al of het een siecken hadde geweest, naer t'huis van Alexander Florentyn, wonende op de Groote Markt recht over de hoofdwacht in den Gouden Kop, alwaer het verborgen wierd, staende op een altaerke. Als de stad nu wederom aen de Spanjaerds was, wierd het beeld door de gebroeders van Alsemberghe, in April 1584, processiewys in de kerk van St.-Niclaes gedregen, alwaer het naerdien nog langen tyd, volgens de getuigenis der geschiedschryvers, met groote devotie vereerd wierd.’Ga naar voetnoot(1). De gilde, in 1578 door de beeldstormers ontbonden, werd in 1618 heringericht. Ditzelfde jaar was er de bekende Claudius de Clerck de dichter van. Over Claudius de Clerck schreef Lambin in het Belgisch Museum, 1839, III, 156: ‘Naeuwelyks had de kamer der Koornbloem eenige maenden weêrgalmd van het geluid zyner lier, wanneer men hem, den 19n Oogstmaend 1618, het ambt van dichtmeester opdroeg. Achtervolgens wierden hem vergeldingen toegestaen voor het opstellen van vier treurspelen, het verbeteren van andere, het | |
[pagina 210]
| |
in rym brengen van twee kluchten en het maken van verscheidene gedichten, en eindelijk, den 20n Augustus 1623, eene wedde van tien ponden grooten, onder voorwaerde dat hy jaerlyks aen de kamer een treurspel en een esbatement zoude inleveren... Den 20n Augustus 1820 stelde de kamer een van hare leden, geheeten Christiaen Werkyn, aen om de ghedichten en revereinen by Claude gemaeckt te bouck te stellen. ...Wij bezitten ook, afzonderlyk, een tooneelspel, geheeten het Guese ghejanck. Dit oorspronglyk stukje, hetwelk alleenlyk bestaet uit 278 versen, is aen de Ligtgeladen eerst vertoond geweest en draegt de handteekening van den autheur. ...Claude de Clerck stierf den 13 October 1645.’ Hij was de dichter van de Koornbloem gebleven tot in 1635. Benevens de zilveren platen, in de kerk van Alsemberg bewaard, bestaat er nog eene andere merkweerdige gedenkenis van de Rederijkkamer De Korenbloem, namelijk het blazoen, thans toebehoorende aan den weledelen heer Arthur Merghelynck, die het op zijn kasteel van Beauvoorde te Wulveringhem eene voorname plaats in zijne beroemde verzameling van oudheden beschikte. Dit blazoen, op hout geschilderd en in vorm van eene schuinsche ruit (losange), verbeeldt de H. Maagd met het kind Jezus, waar de H. Anna eene peer aan geeft. Op den achtergrond, links, ziet men het panorama van een dorp, denkelijk Alsemberg; naar den rechten hoek, het wapen van Ieperen; naar den linken, | |
[pagina 211]
| |
dat van den toenmaligen hoofdman, Pieter van de Kerckhove; in den hoogen hoek, de afbeelding van den H. Geest (zinspeling op de kenspreuk der gilde: Door 's geest weldaden zyn wy licht geladen); in den ondersten hoek, het jaartal 1618, en, boven het jaartal, eene gouden kroon, waar korenbloemen en twee witte vederbossen uit opkomenGa naar voetnoot(1). In 1625 bekwamen de ‘ghildebroeders van onze vrauwe van Alsemberghe, geseyt lightgelaeden, ter cause van gheexhibeert thebbene een treurspel van Suzanna maghet en martelaresse, bij ordonnance van IJden oust 1625. XVIIJ lb.’Ga naar voetnoot(2). In 1629: ‘De Lichtgelaeden vertoont hebbende een ander spel ter selven tijde bij ordonnance met quitan. XVIIJ lb.’Ga naar voetnoot(3). In 1644 werden de jaarlijksche vertooningen opgeschorstGa naar voetnoot(4). In 1654 bekwam de ‘door de oorloghen ende beroerten van het Landt’Ga naar voetnoot(5) verslapte godsvrucht | |
[pagina 212]
| |
der gildebroeders tot O.L.V. van Alsemberg een nieuw leven. In Lukas van Lathem, gelijktijdigen schrijver (hij was pastoor van Alsemberg van 1639 tot 1675) lezen wij als volgt: ‘Tot Ipre den Eerw. Heer Sebastianus Tichon, als-dan Canonick van de cathedrale kercke al-daer, totter doodt toe sieck zynde, wordt van vier klare teeckenen des doods (naer het ghetuyghen van den doctoor) verlost, synen toevlucht nemende tot Onse L. Vrouwe van Alsemberghe, ter occasie dat hy daer een beeldeken van Onse L. Vrouwe sagh, doende belofte van de Gilde van Onse L. Vrouwe van Alsemberghe tot Ypre in-ghestelt (waer 't saken hy opquam) te verwecken van hunne oude devotie tot Alsemberghe, op den Sondagh naer Onse L. Vrouwe Hemel-vaert te her-nemen, ghelyck sy jaerlycx daer ter plaetse plaghten te doen, ende hun selver in persoon te vergheselschappen, daer-en-boven den dienst al-daer te celebreren, ghelyck den voorsz. Heere Canonick sich daer-in heeft ghequeten, als sy in 't Iaer 1657 de selve devotie met hem hebben hernomen.’ In 1654 wordt door dien Seb. Trichon een geschilderd Latijnsch opschrift, met melding van zijne | |
[pagina 213]
| |
genezing en van zijne dankbaarheid, aan den autaar van Alsembergs kerk ten toon gehangenGa naar voetnoot(1), en in 1658 zonden de gildebroeders der Korenbloem eenen ‘onschuldt-brief tot de Alsemberghse Maeght’ in Vlaamsche verzen. Van de 18 vierregelige stroofkens halen wij er eenige aan; het gansche stuk kan men nazien in SanderusGa naar voetnoot(2): Weerde Heeren, uwe brieven
Die ghy hebt (naer u believen)
Ons ghesonden, zijn ontfaen
En uw' meyningh' wel verstaen.
't Is ons leedt, o weerde Heeren,
Dat wy niet en konnen eeren
U versoeck, om sulck een feest
By te zijn met lyf en gheest.
Want eylaas! deês Alsem-tyden,
Die door Ketters boos benyden
En der Britten teghen-standt
Soo bedruckt ons Neder-landt,
Dat de weghen zijn vol moorders
En de steên vol vrede-stoorders, -
Dat is d'oorzaeck, dats de schult,
Dat elcks wensch blyft onvervult.
| |
[pagina 214]
| |
Tooght ons, Moeder van de waerheydt.
U oprechte Son der klaerheydt;
Tooght ons nu in dese wee
U, o Sterre onzer zee.
Wilt ons levens schipken stieren
(Spyt GradiveGa naar voetnoot(1) en sijn tieren),
Moeder der bermhertigheidt,
In u haef' elcks saligheydt.
Hier med' vrienden, weerde Heeren,
Als den tydt sal anders keeren,
Sult ghy (hop' ick) ons eens sien
Om Maria eer te biên.
Sondagh (met Godts hulp al-vooren)
Wert den dienst hier naar 't behooren;
Wy versoecken hulp altydt,
Als ghy in u offer zijt.
Voorder onser Blomme conste;
Danck (u weerde) voor u jonste:
En wy blyven wys beraen,
Al u Dienaers licht ghelaenGa naar voetnoot(2).
H.C.B. schrijftGa naar voetnoot(3) dat het Broederschap van O.L.V. van Alsemberg nogmaals ingericht wierd den 11 Juni 1673. Dat jaar verscheen het volgende boekje: Reghelen ende Oeffeninghen van het broederschap der Alderheyligste Maghet | |
[pagina 215]
| |
ende Moeder Maria van Hulpe, gheseyt Alsemberghe, inghestelt in de parochiaele kercken van den heyslighen Nicolays tot Ypre, den 11e wedemaent 1673. - Tot Ypre bij de weduwe van Domyn Ramault inde Zuydstraete. 1673. 12 bladz. in-12.’Ga naar voetnoot(1) Volgens tijdsorde dient hier melding te worden gemaakt van de twee zilveren platen, in 1685 te Alsemberg geofferd. Zie hooger blz. 203-205. Het jaar daarop, den 12 Meert 1688, werd de autaar van O.L.V. van Alsemberg, in de kerk van St. Nikolaas te Ieperen, ‘geprivilegieerd’ voor zeven jaarGa naar voetnoot(2). Hetzelfde jaar, den 3den Augustus, speelde de prinselijke gilde van O.L.V. van Alsemberg een tooneelstuk, opgedragen aan het magistraat der stad en voor titel voerende: Justinianus, keizer van het Oosten, en zijn generaal Belisarius. Het tooneel stond opgericht vóór de HalleGa naar voetnoot(3). Den 5 September 1773 vierde men den eersten honderdjarigen Jubilé van de instelling der Confrerie van O.L.V. van Hulpe. ‘Eene luisterrijke processie doorliep de Boterstraat, de Lentemarkt, | |
[pagina 216]
| |
de Boesingestraat, de Houtmarkt, de Dixmudestraat, de Markt. Een autaar, dienende voor stilstandplaats, was op de Markt opgemaakt tegen het huis genaamd Den Gouden Kop, uit reden dat, binst de droevige tijden van 't geuzenbewind, het beeld van O.L.V. van Alsemberg in dit huis had verdoken gebleven’Ga naar voetnoot(1). In 1794, na het beleg van Ieperen, hield de gilde voorgoed op te bestaan; maar het broederschap of geestelijk genootschap bloeit er nog in de kerk van St.-Nikolaas. |
|