Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||
Pieter Breughel, de oude.De Bestuurder van het Gentsch Museum van Schilder- en Beeldhouwwerken, de heer L. Maeterlinck, schilder en oudheidkundige, heeft aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een opstel medegedeeld over Pieter Breughel, de oude, en de prenten van zijnen tijd. Deze arbeid werd mij tot onderzoek gezonden; vooraleer er over te handelen zij het mij vergund een woord over den ouden Vlaamschen schilder te zeggen. Pieter Breughel, ook de helsche Breughel geheeten, is een eigenaardig verschijnsel in de geschiedenis der Vlaamsche School. Hij vormde zich in de kunst naar de duivelrijen van Ieronimus Bosch en werd de voorganger van David Teniers. Karel van Mander, de eenigste oude schrijver die over den meester eenige bijzonderheden bewaarde, heeft hem als 't ware naar de natuur afgebeeld in de volgende woorden: ‘Hij was een seer stille en gheschikt man, niet veel van woorden, dan wel bootsch in 't gheselschap, doende den luyden oft oock zijn eyghen knechten t' somtijt verschricken met eenig ghespook oft gherammel dat hij te weghe brachtGa naar voetnoot(1).’ Het is bekend dat die spotgeest om zijne spookerijen Piet de drol geheeten werd. | |||||
[pagina 31]
| |||||
De man zag het licht rond 1526, in een nederig dorp gelegen nabij Breda, en maakte den naam van zijne geboorteplaats tot zijnen familienaam. Eerst was hij leerling van den Aalstenaar Peeter Coeck, en daarna van Ieronimus Cock, te Antwerpen. Hij reisde in Frankrijk en Italië. In die dagen werd, gelijk bekend is, Italië door onze Vlaamsche kunstenaars druk bezocht. Na zijne terugkomst in het vaderland vestigde hij zich binnen Antwerpen en werd er, in 1551, in het St.-Lucasgilde aanvaard. Behebt met een verheven geest, had hij een wijsgeerigen blik in het maatschappelijk leven geslagen en er al de ellende van waargenomen. Hij schilderde boertige onderwerpen met duivels en heksen, om onder dezen vorm in staat te wezen de misbruiken en onrechtvaardigheden van zijnen tijd te bestrijden en te hekelen. Met zijn penseel schreef deze boerenjongen de geschiedenis van ons volksleven in de 16e eeuw, nauwkeuriger dan onze geleerden uit die dagen, en in dit opzicht kunnen zijne gewrochten met vrucht bestudeerd worden. Hij liet een groot getal schilderstukken na, alle gekenmerkt door hun oorspronkelijk karakter. Zijne samenstellingen zijn keurig opgevat en knap verbonden; zijne teekening is zwierig en vast, zijne kleur vol kracht en leven. Breughel schilderde ook eenige onderwerpen van historischen aard. Doch hij kon zich nimmer onthouden er iets koddigs in te mengen. Hij liet | |||||
[pagina 32]
| |||||
ook eenige etsen achter. Op hout sneed hij de geschiedenis van Urson en Valentijn, en in 1553 eenige Rijngezichten. Vele zijner schilderstukken zijn door verdienstelijke etsers op koper gebracht. Hij overleed te Brussel in 1569. De man was in den echt getreden met de dochter van zijn eersten meester Peeter Coeck; deze vrouw schonk hem twee zonen: Peeter Breughel, de helsche Breughel geheeten, omdat hij, gelijk zijn vader, ook duivels en heksen schilderde, en Jan Breughel, de fluweelen Breughel, omdat hij steeds fulpen kleederen droeg. Deze laatste was de meester van Daneel Seghers, den grootsten bloemschilder der Vlaamsche School. De prenten naar Breughel en zijne tijdgenooten leveren voor de geschiedenis der volkszeden en volksgebruiken in de 16e eeuw bijzonderheden op welke men elders te vergeefs zou zoeken. Zij verdienen met zorg te worden nagegaan. De aanmerkingen van den heer Maeterlinck bevatten wetenswaardige en gansch onopgemerkte inlichtingen over dit bij uitstek bewogen tijdstip onzer geschiedenis Met genoegen heb ik ze gelezen en denk dat ze waardig zijn in de Verslagen onzer Academie te worden opgenomen. Ed. van Even.
Deze nieuwe bijdrage van den heer L. Maeterlinck verdient zoowel als de eerste gedrukt te worden. | |||||
[pagina 33]
| |||||
Zij bewijst eens te meer den nadeeligen invloed welken de Romanisten op de echt Vlaamsche schilderkunst enz. geoefend hebben. Alleen de opschriften vermeld op bl. 13, 16, en vooral op bl. 17, dienen nagezien te worden. Ik acht het beter het woord weg te laten, wanneer het onleesbaar of onverstaanbaar is, dan iets verkeerd te drukken. H. Sermon.
De vergadering beslist de verhandeling des heeren Maeterlinck, met de daarbij behoorende platen, in de Verslagen en Mededeelingen eene plaats te verleenen.
Worden aangenomen de voorstellen der Commissie voor Geschiedenis, neergelegd in zitting van de maand Juni 11.:
Op verslag der heeren Dr. de Vreese en Dr. de Vos stelt de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde voor, de verhandeling des heeren Prenau, getiteld: De zuivere Nederlandsche Taal, in de Verslagen en Mededeelingen der Academie op te nemen. | |||||
[pagina 34]
| |||||
Genoemde Commissie stelt voor, den heer Bollansee te berichten dat de Academie geen oordeel kan vellen over werken, die nog niet geschreven zijn; dat het hem vrij staat het werk, over hetwelk hij handelt in zijnen brief aan de Academie, in te zenden en aan haar oordeel te onderwerpen. Beide voorstellen worden door de vergadering aangenomen. |
|