Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Zitting van 5 Augustus 1903.Aanwezig de heeren Prayon-van Zuylen, bestuurder, Sermon, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, Janssens, jhr. de Gheldere, Simons, de Ceuleneer, Segers, de Vreese, werkende leden; de heeren Muyldermans. Teirlinck, Mac Leod en Bouchery. Na vaststelling van het verslag over de vorige zitting wordt de lijst overgelegd der | |
Aangeboden boeken.Door de Regeering: Bulletin de la Commission royale d'Histoire, 1903, 2e aflev. Bulletin de l'Agriculture, 1903, nr 4. Arbeidsblad. Juni 1903. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, 1903, nr 7. Wallonia, 1903, nr 7.
Door den heer Gouverneur van Oost-Vlaanderen: Vertoog van den bestuurlijken toestand der provincie Oost-Vlaanderen voor het jaar 1903. | |
[pagina 20]
| |
Door den heer J. Bouchery: Vlaamsche Kunstbode, 1902.
Door den heer P.-J. Goetschalckx: Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant. Juli 1903.
Door den heer H. Jacobs: Het Bestuur der provincie Antwerpen van 1836 tot 1900.
Door den heer H. Heyman: Dichter A.-J.-M. Janssens.
Door de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden: Nederlandsche Volksboeken. Die schoone hystorie van Malegijs. De historie van Floris ende Blancefleur. Genoechlijcke Historie van den onvervaerden reus Gilias.
Door de Académie royale des Sciences et des lettres de Danemark: Bulletin, 1903, nr 3.
Door het Friesch Genootschap: Epistel totten Friezen, naar een oud handschrift.
De laatstverschenen afleveringen van Biekorf, St.-Cassianusblad, De Tuinbouw, Bulletin des Musées royaux des arts décoratifs et industriels. | |
[pagina 21]
| |
Briefwisseling.Mededeeling wordt gedaan van het Koninklijk besluit, hetwelk de kiezing van den heer J. Bouchery, als briefwisselend lid, en van de heeren Abr. Kuyper en B. Symons, als buitenlandsche eereleden, bekrachtigt.
De heer Bestuurder staat recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak:
Geachte Heeren en Medeleden,
Voor de derde maal sedert het begin van dit jaar moet Uw bestuurder eenen droeven plicht vervullen en U kennis geven van het afsterven van een hooggeschat lid dezer Academie. Onze gehefde collega, de Eerwaarde Heer Servatius Daems, is niet meer. Sedert een paar maanden liet zijn gezondherdstoestand veel te wenschen over en had hem belet onze laatste vergadering bij te wonen. Een aanval van beroerte heeft hem weggemaard. Hij overleed in de abdij te Tongerloo den 30 Juli 1 1. Dat treurig nieuws zal overal met diepe droefheid vernomen worden. Het Vaderland verliest eenen gevierden dichter, die onze letterkunde tot sieraad strekte; eenen geleerde, die zich op velerler gebied eenen gezagvoerenden naam had verworven. De Koninklijke Vlaamsche Academie moet den man ontberen, die sedert lange jaren door zijnen | |
[pagina 22]
| |
voorbeeldigen ijver, zijne uitgebreide kennis en zijne beminnelijke inborst in ons midden zulk eene voorname en invloedrijke plaats had ingenomen. Wij allen, binnen en buiten de Academie, aan wie het gegund werd Daems persoonlijk te kennen, wij beweenen de verdwijning van den trouwen, edelhartigen vriend, die ons zoo ontijdig door den dood wordt ontrukt. Ontijdig. Want hij was maar in zijn zes-en-zestigste jaar en tot in de laatste maanden steeds zoo vlug van lichaam en geest, dat men wel de hoop mocht koesteren dat voor het uur der scherding nog menig jaar verloopen zou. Het mocht niet geschieden. De slag is gevallen. Laat ons moedig en gelaten voor het onvermijdelijke bukken. Servatius Daems was sedert den 27 October 1886 werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie en werd er door zijne ambtgenooten naar verdienste gezien en geacht. In 1899 kozen zij hem tot onderbestuurder en het volgende jaar tot bestuurder. Hoe glansrijk hij zich van de hem opgelegde taak - hoogst vereerend ja, maar soms ook netelig en lastig - is U allen genoeg bekend en op dat punt ware het overtollig verder aan te dringen. Eveneens, in den schoot onzer bestendige commissiën voor Middelnederlandsche Letterkunde en voor Nieuwere Taal en Letteren, waar hij lid van was, onderscheidde hij zich door den gewetensvollen ernst waarmede hij aan besprekingen en werkzaamheden een ijverig aandeel nam. | |
[pagina 23]
| |
Aan ons betreurd medelid zouden wij gaarne de laatste eer hebben bewezen en op zijn graf een woord van dankbare waardeering gesproken. Edoch, met de vergedreven zedigheid, die een hoofdtrek was van zijn karakter, had hij zich op voorhand daartegen verzet en het verlangen uitgedrukt ‘dat bij zijne teraardebestelling men zich onthouden zou van elke openbare huldebetooging; dat hij ten grave zou worden gedragen, begeleid door de gebeden zijner medebroeders.’ Wij hebben zijnen wil geëerbiedigd. Geene hulde, trouwens, hoe schitterend ook, kon treffender wezen dan de gevoelens van oprechten rouw, die ons harte vervullen, een rouw waarin gansch het Vlaamsche land zal deelen; dan ons aller innig bewustzijn dat de Koninklijke Vlaamsche Academie een onherstelbaar verlies heeft geleden. De nagedachtenis van den dierbaren afgestorvene zal in ons korps in blijvende eere worden gehouden en zijn onberispelijk leven ons tot aanmoedigend voorbeeld strekken. Hij ruste in vrede! (Algemeene instemming).
Den heer W. van Spilbeeck laat schriftelijk weten dat hij de taak aanvaardt, het levensbericht van wijlen den heer Daems voor het Jaarboek van 1904, tegen November aanstaande, op te stellen. |
|