Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Lezingen.
| |
[pagina 214]
| |
koningin Semiramis, dat zij op hare veroveringstochten eene geheele kudde kemels medevoerde, welker logge lijven, rondom met wolbalen, als matrassen, bekleed, ongedeerd van de pijlen der vijanden werden doorboord: zij bleven zonder gevolg steken in de oppervlakte der kunstmatige buiken van het rustig zich voortbewegende kameelenvolk. Mogen hier in de oudheid, zooals in latere eeuw Maerlant spreekt, in 't kapittel over de boerdersGa naar voetnoot(1) ‘loghenaers mesdaet aen doen’, gelijk zij 't doen wanneer zij Godevaert van Buljoen.... ‘willen tyen aen, dat die ridder met den swane siere moeder vader was’.... toch past zulke overlevering meestal op de omstandigheden van den tijd waarin zij ontstond. En wat nu de kameelen van Semiramis betreft, gelijk deze gaan de kemels van dwaling of vooroordeel met rustige zelfvoldoening nog heden menigmaal hunnen ouden weg, zich niet bekommerend om de critische pijlen der ophelderende historie. Dit geldt vooral van de tijden, welke verliepen sedert den ondergang van het heidendom in westelijk Europa, tot omtrent 1500, die tijden meest uit gemak middeneeuwen, of nog onjuister middeleeuwen geheeten, welke men laat volgen door eene zoogenaamde Renaissance, of, met barbaarscher uitdrukking, herboorte, weder geboorte, ja zelfs somtijds herboring geheeten. | |
[pagina 215]
| |
Niemand zal ontkennen, dat het uit pedagogische gronden, vooral om aan het geheugen der kinderen te gemoet te komen, dienstig is de geschiedenis der eeuwen, zoo ver onze kennis daarvan kan opklimmen, in tijdgroepen te verdeelen, gelijk men soms het leven van den mensch verdeelt in kindschheid, jongelingschap of mannelijken leeftijd en ouderdom of grijsheid. Maar, zoo min als een bepaald tijdstip kan aangegeven worden, waarop elke dezer afdeelingen begint en eindigt, evenmin beslaan de jaren die men middeneeuwen pleegt te noemen, een op zich zelf staand afgebakend deel der geschiedents van het menschdom; en zoo kunnen dan ook de uiteenloopende gebeuitenissen die hebben plaats gehad tusschen het begin onzer jaartelling of de geboorte van Jezus-Christus en b.v. de inneming van Constantmopel door de Turken, of de geboorte van kerzer Karel V, of Luther tot een en hetzelfde mengelmoes gezoden, met met het algemeen uithangbord middeneeuwen verschijnen. Door deze punten op te helderen bewijzen wij misschten eenen dienst aan het Algemeen Woordenboek der Nederlandsche Taal, wat tegenwoordig een groot jubilee viert, doch tot letter M nog met en is genaderd. Ten eerste zij nader aangetoond dat middeneeuwen geen afgerond tijdperk is; ten tweede, dat er eene groote verwarring bestaat in het toepassen der uitdrukking, op allerlet gebeurtenissen van den meest uiteenloopenden aard, hetzij uit de 2e, de 4e, de 6e, | |
[pagina 216]
| |
zoowel als uit de 10e, de 12e, de 15e eeuw onzer jaartelling. Gelijk ik zerde, heeft het lager onderwijs eene zekere behoefte aan groepeering van tijden en gebeurtenissen, moge die verdeeling ook vaak willekeurig zijn. Men vindt b.v. in den Lekenspiegel de wereldgeschiedenis verdeeld in zeven eeuwen of tijdperken, als volgt: De eerste eeuw loopt van Adam tot NoëGa naar voetnoot(1); de tweede van Noë tot AbrahamGa naar voetnoot(2); de derde van Abraham tot den tocht der Israëlieten naar Kanaän; vervolgens (de vierde eeuw) tot op koning David, de vijfde tot op Jezus, de zesde ‘tote dat Hij weder komen sal dese werelt doemen.’ Het modernste in dit opzicht is wel de meening van wijlen van Vloten, die de zoogenaamde middeneeuwen als eeuwen van bijgeloof wil laten duren, zoolang als het Christendom zal bestaan, waarna de nieuwe tijd, de tijd der verlichting zal aanbreken. ‘Die sevenste eeuw’, zegt Boendale, ‘dat 's de euwe die altoes duert in ewechedeGa naar voetnoot(3) beide in 't scoene hemelrike ende in de helle.’ Het zou nog een paar honderd jaren en nog langer na Boendale duren, alvorens het woord middeleeuwen wierd geschreven of uitgesproken, | |
[pagina 217]
| |
en nog veel langer eer het woord te recht of te onrecht algemeen werd gebezigd. Omtrent de zestiende eeuw vindt men de woorden middentijt of middeltijt b.v. in den Spiegel historiael in proza, uitgegeven te Antwerpen in 1515, en nog eenige jaren vroeger in een folio wiegendruk van BreydenbachGa naar voetnoot(1), getiteld Bevaerden te Jerusalem, en gedrukt te Mentz in 1488, waar het woord overigens niets anders beteekent dan tusschenpoos, zonder nadere bepaling van tijd. Vervolgens is de uitdrukking middeleeuwen, moyenâge, Mittelalter algemeen een schimpwoord geworden van den tijd af, dat in de aristocratisch geleerde wereld of bij het zoogenaamd humanisme de mode ontstond zooveel mogelijk alle studie en kunstbeschaving te toetsen aan Grieksche of Romeinsche, heidensche voorbeelden. Het woord middeneeuwen of middeleeuwen diende om tijden van verbastering en ontaarding uit te drukken, waarvan men ondertusschen de grens en de ontwikkeling niet verstond. Men zag dan ook niet in dat de opgang der studie van de aloude heidensche beschaving in Italië in de 13e, 14e en 15e eeuw vrij wat natuurlijker en nationaler was, dan de geestdrift voor het heidendom, in noordelijker streken gekoesterd. Italië was de bakermat dier heidensche beschaving, | |
[pagina 218]
| |
maar eerst dan begon men elders die ‘renaissance’ te huldigen toen zij, met de inneming van Rome door duitsche troepen, omtrent 1527 een tijdperk van achteruitgang was ingetredenGa naar voetnoot(1) Eerst lang daarna, in de 17e eeuw, werd het woord middeneeuw in onzen modernen zin gebezigd. Ik heb geen ouder voorbeeld van het algemeen gebruik gevonden dan in het jaar 1688, in 't Latijn, in een boekje getiteld Historia medii aevi van Keller of Cellarius en gedrukt te Jena. In 1725 vinden wij het woord verduitscht bij Lóschern, Historie der mitteleren ZeitenGa naar voetnoot(2), doch overigens een paar jaren later lezen wij in het woordenboek van Weber niet anders dan Sagen der Vorzeit. Ook blijft de uitdrukking in het woordenboek van Wachter en Cossars onvermeld. Göthe gebruikt het woord Mittelalter, alsook mittlere Zeit, door elkaar. Verder treffen wij het in latere woordenboeken, met het geijkte toevoegsel temps barbares, b.v. bij Littré en Bescherelle, vervolgens bij Michelet, die de vuilheid aan le moyen âge verwijt met de verzekering dat Parzifal en Tristan en Isolde zich nimmer waschten.Ga naar voetnoot(3) Maar wat zou de Fransche schrijver wel zeggen, | |
[pagina 219]
| |
wanneer hij had vernomen, dat elders in die ‘barbaarsche’ tijden men menigmaal dagen achtereen in 't water zat te plassen, en dat daaruit zelfs eene geheele litteratuur van badliederen is ontstaan: ‘Aus-en Wasser, innen Wein;
Lasst uns alle frohlig sem’Ga naar voetnoot(1).
Met welke verachting Fénelon sprak van de middeleeuwsche colifichets in de bouwkunst, de woordspelingen in de dichtkunst enz.Ga naar voetnoot(2), en met welken afkeer Bohleau de oude christelijke tooneelvoorstellingen beschimpte is algemeen bekend. Die meester in 't verzen smeden kon moeielijk weten dat reeds ten jare 1322 Frederik, landgraaf van Thuringen, ondanks de weelde, die er heerschte aan zijn hof, getroffen door de even natuurlijke als kunstrijke vertooning van de geschiedenis der wijze en dwaze maagden, van aandoening in eene zware ziekte vervielGa naar voetnoot(3). Nog duidelijker wordt de eenzijdigheid, waarmede het woord middeleeuwen werd begroet, nog duidelijker de dwaling na eenen verderen oogslag op de woordenboeken. Door dat Ducange zijn werk Glossarium mediae et infimae latinitatis betitelde, duidde hij aan, dat het Ciceroniaansch latijn in den tijd der volks- | |
[pagina 220]
| |
verhuizing, van de 5o tot de 7e eeuw, plaats had gemaakt voor het latijn der vulgata en voor het nog meer afwijkend hoflatijn, wat ondertusschen meer dan het zoogenaamd klassieke, aan den volksgeest beantwoordde. De groote humanist stapte er zorgeloos over heen dat het aloude latijn zich toch reeds onder Karel den Groote krachtig had begonnen te verheffen. Het is daarom niet ten onrechte, dat de groote Fransche voorstander van hetgeen men Renaissance pleegt te noemen, dat Eugène Muntz met deze meuwe ontluiking van beeldende kunst en letteren der 9e eeuw, de Renaissancebeweging wil laten beginnen. Aan het toenemend gebruik van de Ciceroniaansche taal hebben vervolgens, op het spoor van Italië, de dwepers met de heidensche beschaving zich in andere landen vergaapt. De christelijke, nationale beschaving werd een gesloten boek. Het algemeen gebruik van het woord middeleeuwen zou, als gezegd is, nog honderden jaren op zich laten wachten en nog heden hangt de definitie in de lucht, de beteekenis is beneveld, raadselachtig. In de eerste uitgaven van den Franschen Dictionnaire de l'Académie wordt geleeraard dat ‘les autheurs du moyen-âge’ met de tiende eeuw ophouden. In de zesde uitgave (1835) leest men eerst dat moyen-âge loopt van 475 (den gewaanden onder- | |
[pagina 221]
| |
gang van het westersch Romeinsche rijk) tot aan de inneming van Konstantinopel door de Turken in 1453. Doch zoo dit de rechte verdeeling der eeuwen is, hoe past deze dan b.v. op de ontwikkeling der katholieke Kerk, hoe, op de geschiedenis van het Arianisme, van het Mahomedanisme, op de ontwikkeling der taal, der rechtsbegrippen, der schoone kunsten, der nijverheid, enz. Behooren die vakken niet tot de wereldgeschiedenis?... En bovendien, dat beroemde jaar 475 of 476 kan alleen door eenzijdige geleerdheid als dat van den ondergang des westersch Romeinschen rijks worden vastgehouden. Geen enkele schrijver van den tijd maakt ervan gewag als van eene groote gebeurtenis, gelijk de historicus Dollinger reeds vóor vele jaren heeft bewezen. Rome was reeds lang aan haar lot overgelaten, de regeering was reeds lang verplaatst, de Germaansche beschaving had reeds lang in 't Westen wortel geschoten. Dit alles bedenkende doen zich dan ook stemmen hooren, bijvoorbeeld die van den historicus Kurth, van den jongeren geleerde Günter in de Gorres-GesellschaftGa naar voetnoot(1) en andere, in waarheid betuigende: Er bestaan eigenlijk geene middeleeuwenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 222]
| |
Het woord is slechts conventie. De eeuwen volgen elkander op en ontwikkelen zich in natuurlijken, geregelden gang. Het woord middeleeuwen is niet andersdan eene soort van pons asinorum, gelijk de Latijnen zeggen, voor hen wien het onderscheid tusschen de 2e, 3e, 6e, 10e, de 12e of 15e eeuw na Christus niet recht klaar is, in nevelachtigen gezichteinder verdwenen. En toch schrijft men stoutweg naar onwankelbaar oude gewoonte: deze of gene gebeurtenis viel voor ‘in de middeleeuwen’ alsof men sprak van een tijdverloop van eenige maanden, gelijk de 19e eeuw ons scheidt van de 20e die wij beleven. In de middeleeuwen nam keizer Konstantijn het Christendom aan. In de middeleeuwen werd het oostgothische koninkrijk in Italië gesticht. In de middeleeuwen overwon Karel Martel de Saracenen. In de middeleeuwen beteekende het woord judex alle trappen van burgerlijke staatsambtenaren, ofschoon dit alleen van de 8e en 9e eeuw kan gezegd worden, terwijl van de andere zijde b.v. het algemeen schependom in Holland eerst in 1291 werd ingevoerdGa naar voetnoot(1). En wanneer wij een blik slaan op de geschiedenis der volksbeschaving in het dagelijksch leven, welke verwarring doet zich dan voor in het gebruik van het woord! Ziet hier eenige voorbeelden. Een huis met ‘middeleeuwschen balkon’ zal men zeggen. Maar vóor de 12e eeuw komen er geene | |
[pagina 223]
| |
huizen voor met bedekte balkons en weinige waren niet uit hout gebouwd. Houten braadspitten worden aan de middeleeuwen toegeschreven, ofschoon er in de 12e eeuw reeds uit ijzer werden vervaardigd. En nu dan de kleederen en de meubels! Didron heeft al lang bewezen hoe de mode der vrouwenkleederen in een enkel jaar der 13e eeuw afwisselde. Slechts in de 13e eeuw droegen de vrouwen hier en daar Romeinsche mantels, en de bekende suikerbroodhoeden zijn twee honderd jaren jonger. Men denkt zich van de middeleeuwen geen kast zonder spitsbogen; maar de oudst terruggevonden meubels dragen dit kenteeken niet, wat men bovendien ten onrechte als hoofdkenmerk der aloude middeleeuwsche bouw- en beeldhouwkunst betracht. De oudste eigenaardigheid der Fransche meubels in de 13e eeuw is het onderste open gedeelte en de deuren van boven zonder spitsbogen. Stoelen zonder armen is middeleeuwsch, zegt men, gelijk koning Karel Vzich op een zegel vertoont. Maar zoowel Louise van Savoye in de 16e eeuw als Karel IX zat op een' armstoel, gelijk in vroegere eeuw bisschop Ambrosius, Karel de Groote enz. Het was eerst laat in de zestiende eeuw dat de armen der stoelen verdwenen. De valsche heupen der vrouwen (vertugadins) riep die wijziging in 't leven, zooals de ontwikkeling der valsche haren het verlagen der stoelruggen veroorzaakte en het gebruik der | |
[pagina 224]
| |
vorken toenam door de ontwikkeling der groote kragen, gelijk de vuile eetmanier van den kanselier Seguier aanleiding gaf tot rondgeslepen messen en voorzeker tot de hooge vlucht welke het mesfabrikaat sedert de 13e eeuw had genomen en de schoonste beeldwerken had uitgelokt, wier kunstenaars nog bekend zijn. En wat nu ten slotte te zeggen van die groote woorden, waarbij de verwensching der zoogenaamde middeleeuwen bijzonder wordt uitgesproken, als godsgericht, heksen-processen, enz. enz. Men moet weten dat die gerichten slechts hier en daar zijn gehouden. De legende heeft daarop haren overvloed uitgeschud. En wat de heksen betreft en hare processen, is 't nu door eene reeks van schriften bewezen dat, meer dan elke andere tijd, de zeventiende eeuw, en vooral Rijnland en Hannover, daaraan rijk zijn geweestGa naar voetnoot(1). Zoo werden, tot op onze eeuw, tijden en gebeurtenissen verward, dat een begaafd schrijver in den Gids van 1901 spreken kan van middeleeuwsche liefdadigheid, alsof de negen honderd jaar van Clovis tot aan Philip van Burgundië eigenlijk ineensmelten. Hoe heeft zich nu het gebruik des woords zoo onzinnig lang kunnen handhaven? | |
[pagina 225]
| |
De hoofdoorzaak ligt bij diegenen welke het ontstaan der stad Rome - urbe condita - als een hoofdfeit onzer geschiedenis zijn gaan betrachten en geene andere beschaving van zoo groote waarde erkenden, als die der oude, heidensche wereld; zij voor wie het ontwaken des Christendoms eer stremmend dan beschavend voor de ontwikkeling scheen gewerkt te hebben, toen de natuurlijke volkstaal voor het Latijn moest onderdoen en de plastische kunst hare voorbeelden uitsluitend aan Griekenland en Rome ging ontleenen. De vloek van barbaarschheid werd uitgesproken over alles wat zich niet daar naar regelde. De middeleeuwen golden als 't ware tijdperk der verwildering tusschen twee perioden van beschaving, en werden gebrandmerkt met het stempel der verachting. ‘Humaniora’ is de leus in het vaandel der moderne geestbeschaving geworden. Humaniora nam zelfs de plaats in der goddelijke wetenschap, die het trivrium en quadrivium had gekroond; want immers, gelijk Göthe zegt: wij zijn gewoon dat ‘die Leute verhöhnen was sie nicht verstehn’. Merkwaardiger wijze ontmoeten elkander hier de vrijdenker van Vloten met den volbloed katholiek Kurth in de beschouwing van het vage begrip middeleeuwen, wat voor beiden nooit heeft bestaan. Bij van Vloten zullen althans die eeuwen eerst eindigen met het Christendom, voor Kurth zijn zij nog niet begonnen, daar de beschaving van | |
[pagina 226]
| |
de wereld onafgebroken voorwaarts schrijdt, en de bedoelde tijden hoogstens kunnen beschouwd worden als de keten, die de christelijke eeuwen aan elkander verbindt. Kortom, gelijk ik hierboven aanhaalde, er bestaan geene middeleeuwen. Het is te wenschen dat voortaan de pijlen der kritiek minder algemeen afglijden langs de opgevulde kemelbuiken het zij van vooroordeel of gewoonte. |
|