Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1903
(1903)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Lezing.
| |
[pagina 190]
| |
op sommige punten die niet onverwaardelijk konden aangenomen worden.Ga naar voetnoot(1) Het zij mij toegelaten de aandacht te vestigen vooral op ééne dier andere ‘onvolkomenheden’ of ‘feilen’, namelijk op hetgeen de bladz 133 en volgende ons te lezen geven. M. Prenau schrijft aldaar: ‘Men verzekert dat de Normaalscholen van Thorhout en St-Nicolaas dezelfde taal aanleeren die Guido Gezelle schreef, die tegenwoordig Stijn Streuvels schrijft, waarin zooveel opstellen in De Dietsche Warande en Belfort verschijnen, waarin te Hasselt 't Daghet in den Oosten wordt opgesteld.Ga naar voetnoot(2) Om maar een paar voorbeelden aan te halen: W.-F. Rondou, in zijn Lessen van Landbouwkunde, veel gebruikt op de lagere scholen van Limburg en Brabant, schrijft drij, peerd, steert, bie. Mechelsche Catechismus, een boekje algemeen gebruikt door heel Zuid-Nederland, zegt hert, weerdig, bermhertig, drij, enz. enz. De leeraar die eigenlijk Nederlandsch onderwijst, leert, leest en spreekt toch met zijn zuivere aa: paard, staart, hart, barmhartig, en zegt verder drie, bij. | |
[pagina 191]
| |
Al de schoolboeken, waarin zuiver Nederlandsch wordt gedrukt, hebben die woorden zóó, doch dan krijgt het kind 's morgens godsdienstles, 's namiddags landbouwles, en de worsteling begint: - Mijnheer en mijn God, ik bemin u bovenal uit geheel mijn hert... - Kind, lees noch zeg ooit hert, 't is foutGa naar voetnoot(1); altijd hart. - alle liefde weerdig... - nooit weerdig, altijd waardig. Doch wie is nu in de oogen van het kind geloofweerdig of geloofwaardig, de onderwijzer of de bisschop, de spraakleer of de catechismus, de kerk of de school?’ Dat vraagt M. Prenau. Het antwoord is simpel genoeg, vermits beide vormen goed zijn. Maar, volgens hem, zijn de vormen weerdig, hert, bie en drij ‘geen eigenlijk Nederlandsch, zij behooren niet thuis in een goed onderwijs, geene schoolboeken, waarin zuiver Nederlandsch wordt gedrukt, hebben die woorden zoo: het zijn fouten,’ en hij vraagt wie in de oogen van het kind zal gelijk halen, de onderwijzer of de bisschop, de spraakleer of de catechismus, de kerk of de school! 't Is spijtig dat M. Prenau niet eens gepeinsd heeft op de beslissingen der Spellingcommissie van 1864. | |
[pagina 192]
| |
Het zal misschien niet onnoodig zijn hem te herinneren, dat onze spelling in twee keeren geregeld werd. In 1841 werd de groote slag geleverd om een einde te stellen aan de Babelverwarring die in Vlaamsch België zoo jammerlijk heerschte. Die eerste regeling gebeurde op het Taalcongres van Gent den 23 October 1841. Jan David was er voorzitter, J.-Fr. Willems secretaris, en Bormans maakte het verslag. Acht regels werden er aangenomen, en de 8ste luidde als volgt: ‘Men zal naar verkiezing mogen schrijven paerd of peerd, waerd of weerd.’ Deze regels werden wettig verklaard door koninklijk besluit van den 1 Januari 1844, nadat zij ook nog werden aangenomen door 24 letterkundige genootschappen die het Vlaemsch Taelverbond stichtten en dit spellingstelsel door meer dan 300 handteekens bekrachtigdenGa naar voetnoot(1). Die 8ste regel zal wel voorgesteld geweest zijn door Willems, welke den 23 Januari 1836 aan David schreef: ‘(De toenadering tot Holland) moet | |
[pagina 193]
| |
ons het goede niet doen opofferen, dat wij uit de oude algemeene Nederlandsche taal hebben overgehouden. Vooral zal het er op aankomen, dat men de taal niet aan banden legge, en dat men, bij instandhouding van goede grondregels, zooveel mogelijk de vrijheid in het schrijven bevordere (b.v.: men late toe, dat men weerd of waard, peerd of paard schrijve, naar gelang dat de welluidendheid zulks vordere)’Ga naar voetnoot(1). Dat bij die voorbeelden ook hert of hart behoort, blijkt uit Bormans' Verslag, en tevens uit de spelling naderhand nog door de hoofdmannen van 't congres gebezigd. In 1864 moest de toenadering tusschen Zuiden Noord-Nederland op het gebied der taal voltrokken worden. Die Spellingcommissie bestond uit Conscience Dautzenberg, David, Delcroix, Heremans, Rens, Stallaert en van Beers. Heremans werd gelast met het Verslag. De meeste spelregels, in 1841 door het Gentsche Taalcongres aangenomen, werden in 1864, min of meer gewijzigd, door de Spellingcommissie behouden. Wat in de regels van 1841 niet gewijzigd werd, bleef gelden. Een ontwerp voor de spelling van het Woor- | |
[pagina 194]
| |
denboek der Nederlandsche Taal, waar de 1ste aflevering datzelfde jaar ging van verschijnen, werd door de Commissie tot leiddraad genomen van hare beraadslagingenGa naar voetnoot(1). ‘Nadat de Commissie het ontwerp der spelling voor het aanstaande Woordenboek met de grootste nauwgezetheid had gewikt en gewogen, en aan de Redactie den wensch der Commissie had te kennen gegeven, dat zekere punten aan een tweede onderzoek mochten worden onderworpen, wijzigde de Redactie eenige dier punten, terwijl van haren kant de Commissie, bevredigd door verdere uitleggingen, oordeelde voor de overige zich met de Redactie te moeten vereenigen. De Commissie is dan ook gelukkig te kunnen aankondigen, dat de spelregels, welke zij hier aanstipt, niet alleen haar de beste schijnen, maar insgelijks door de Redactie van 't Nederlandsch Woordenboek zullen worden gevolgd.’Ga naar voetnoot(2) Nu, een der aangenomen regels was deze ‘Men schrijft naar verkiezing drie of drij, bie of bij, iever of ijver’, en in het Verslag staat die regel uitgelegd als volgt: ‘De spelling der woorden drie of drij, bie of bij, iever of ijver is het gevolg van een dialectverschil. De Commissie denkt het niet noodzakelijk eenen van die vormen met uitsluiting van den anderen aan te raden. Wanneer | |
[pagina 195]
| |
volle vrijheid wordt gelaten aan de schrijvers, wat het gebruik der twee vormen van ieder dier woorden betreft, kan de taal bij die verscheidenheid niet anders dan winnen.’Ga naar voetnoot(1) Dat punt is dus klaar. Wat nu de vormen weerdig of waardig betreft, zoo weinig heeft de Commissie aan de deugdelijkheid van den klank der zware è getwijfeld, dat ze eenvoudig naar de wijze heeft uitgezien om dien klank voor te stellen. Zal het met e(e) zijn, of met ae? Het verslag luidt (bl. 40): ‘De vraag werd door de Commissie onderzocht, of men den eigenaardigen klank der e, die in vele gewesten in wereld, perel, kerel, zweren, en in zekere andere woorden, waarin de e van eene r gevolgd is, wordt gehoord, niet hoeft te onderscheiden van de zacht- en scherplange e, en om dien eigenaardigen klank te verbeelden, de ae niet konde gebruiken. De Commissie vond het niet raadzaam die vraag bevestigend te beantwoorden.... en veroordeelt stellig de spelling ae en ook den zwaren e-klank in woorden gelijk leven, regenen, en andere soortgelijke, waar de e-klank niet gevolgd is van r.’ Tot bevestiging en opheldering van het voorgaande zal ik hier het volgende bijvoegen: Toen de verslaggever Heremans nog Voorzitter was der Zuidnederlandsche Maatschappij van Taal- | |
[pagina 196]
| |
kunde, stelde ik in de zitting van den 11 Januari 1880 de vraag of men even goed weerd of waard schrijft. Ik gaf er met die gelegenheid mijn persoonlijk gevoelen over te kennen, namelijk (en dit werd in het verslag dezer zitting gedrukt) ‘dat in dit woord en soortgelijke de zware è-klank, alhoewel door de tegenwoordige Vlaamsche schrijvers niet zooveel gebruikt als vroeger, ten minste hetzelfde recht heeft als de lange a. Die è-klank immers steunt op historischen grond; hij is gewettigd door het bijna algemeen gebruik bij 't Nederlandsche volk; uit zijne overeenkomst met de levende taal volgt, dat hij natuurlijker is, minder vreemd en stijf dan de lange a; hij klinkt daarenboven welluidender, omdat wij reeds te veel a 's in de taal hebben. Is de e-klank verkieselijk, vooral in volks- en nog meer in schoolboeken, toch mag de a-klank niet uitgesloten worden. Verscheidenheid is harmonie en rijkdom.’ De gansche vergadering, die verscheidene leden telde, welke later deel uitmaakten van onze Academie, stemde in denzelfden zin. Daar sommige schrijvers van tel, o.a. van Beers, Hansen en de Geyter, den e-klank verbeeldden door ae, deed ik in de volgende zitting van gemelde Maatschappij nog de vraag of de spelling met ae aan te nemen was. ‘De voorzitter Heremans was van gevoelen’ (zoo zegt weer het verslag) - ‘en al de leden waren het met hem eens - om den langen è-klank in de opene lettergrepen door eene enkele e | |
[pagina 197]
| |
(b.v. wereld) en in de geslotene door eene dubbele e voor te stellen.Ga naar voetnoot(1)’ Taalkundigen als hoogleeraren Heremans en P. Willems (deze was ondervoorzitter) zouden dus toen, volgens M. Prenau, beraadslaagd hebben over de beste wijze om... eene fout te schrijven! In de zitting van 18 Juni 1893 heeft Frans Willems, ons betreurd medelid der Academie, in de Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde weer eens gehandeld over de zware e in peerd, zweerd, wereld, enz. Hij bewees door vergelijking met het Gotisch, het Angelsaksisch, het Oud-Noorsch, het Oud-Hoogduitsch, enz., dat de de zware e eenen anderen oorsprong heeft dan de zachte e, en ook dat de bovengemelde woorden in de Oud-Germaansche talen geene a hebben. Door aanhalingen uit schrijvers van de XIIIe tot de XVIIe eeuw toonde hij, dat de zware e altoos in het Vlaamsch veelvoudig is gebruikt geweest; de a komt in paard enkel bij uitzondering voor. Hieruit besloot hij, dat de zware e in de woorden, waarin het volk ze tegenwoordig nog gebruikt, meer recht van bestaan heeft dan de Hollandsche a, en dat de Vlaamsche schrij- | |
[pagina 198]
| |
vers goed doen den e(e)-klank voor de welluidendheid in afwisseling met de a te bezigen. Terzelfdertijd trachtte hij door voorbeelden te toonen, dat de korte e in hert, smert, enz. ook zooveel recht heeft als de korte a. Wij zeiden hooger dat het spellingstelsel door de Commissie van 1864 aangenomen werd in overeenstemming met de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal. In datzelfde jaar zag de 1ste aflevering het licht, en de Redactie hield haar woord. Wat in 't bijzonder de spelling betreft door M Prenau veroordeeld, die ook komt er tot haar recht.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 199]
| |
Bl 4, nr 15, staat: ‘Door den invloed der volgende r op den voorafgaanden klinker zijn eenige heldere a's ontstaan uit e's, b.v. in aarde, mnl. erde; gaarne, mnl. gerne; staart, mnl. stert; waard, mnl. wert; waarde, mnl. werde; zwaard, mnl. swert. Insgelijks heeft r in eenige uit den vreemde ontleende woorden e in a veranderd; b.v. in kaars, mnl. kerse (eene afleiding van lat. cera); lantaarn, fr. lanterne; paars, fr. perse; parel of paarl, fr. perle. In mars-(kramer), lat. merx, en markt, lat. mercatus, is de a onvolkomen.’ Zien wij verder het Woordenboek na. Tot aan peerd, steert en weerdig is het nog niet gedrukt; maar vele woorden van den zelfden aard | |
[pagina 200]
| |
komen voor in de verschenen deelen, b.v. geerne, heerd enz. Voorts geeft het (bij hart, harte) hert, herte, met voorbeelden uit Vondel, Hooft, Starter, Zevecote enz. en de aanmerking dat herte niet alleen in Vlaanderen klinkt (in Brabant en Limburg is het hert), maar ook in Zeeuwsch-Vlaanderen en Zeeland Men zie ook de vormen beperelen (bij beparelen, met voorbeelden uit Bredero, Vondfl enz.), berm, bermhertig, bermhertigheid (bij Brandt, Houwaert en anderen, aangehaald bij barmhartig en barmhartigheid), herre, herd, herk, herpen (de harp bespelen), hersten, smert (bij Vondel, i.v. hart). Over bij en bie lezen wij het volgende: ‘Bij - daarnaast bie -... Eng. bee. Hd. Biene. Mnl. bieGa naar voetnoot(1). Ook bij Cats b.v. is die vorm gewoon, en vooral het verkleinwoord bietje wordt door allerlei Noordnederlandsche dichters gebruikt’. Dan volgen voorbeelden uit Kiliaan, Dodoneüs, Cats (de bien, het bietje, bie), Vondel (bietje, bieplaag), Poirters, Bilderdijk, ten Kate, Vuylsteke, Huygens, Ledeganck enz. Drij of drie, iever of ijver komen nog niet voor, omdat de letter D niet afgedrukt is, zoo min als de woorden beginnende met | |
[pagina 201]
| |
IE en IJ; doch onder de letter B vind ik zich beïeveren, met voorbeelden uit van Effen en Amand de Vos, ons geacht medelid. En thans vraag ik op mijne beurt, in navolging van M. Prenau's hooger aangehaalde uitdrukking, wie, in de zaak van de door hem veroordeelde vormen weerdig, hert en bie, ‘wie nu geloofweerdig of geloofwaardig is, de Spellingcommissie van 1864 en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, of M. Prenau?Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 202]
| |
Al wonder! iemand die eenigszins naar Kollewijn's stelsel heltGa naar voetnoot(1), hetwelk eene gansche omwenteling in onze spelling zou teweegbrengen, vindt dat vormen als peerd, hert en bie geen eigenlijk, geen zuiver Nederlandsch, dat het fouten zijn, en verstout zich eenen kaakslag te geven aan zoovele schrijvers (ook der Academie) die, steunende op een erkend akkoord tusschen Noord en Zuid, van een tot hiertoe onbetwist recht gebruik maken. Of, zoo dit van zijnentwege aldus niet gemeend werd, dan is 't hier zoo verre gekomen dat onderwijzers, blindelings dansende op het fluiten van dezen of genen onbesuisden nieuwigheidsinvoerder uit de provincies Zuid- of Noord-Holland, het recht niet meer bewust zijnGa naar voetnoot(2) ons door de Spellingcommissie en het Woordenboek gewaarborgd. Men kan in sommige vrije punten van gevoelen verschillen, in dubiis libertas. Maar hier!... Welhoe! Noord en Zuid hebben, na rijp onderzoek, beslist dat beide vormen van deze en soortgelijke woorden naar verkiezing mogen gebruikt | |
[pagina 203]
| |
worden, en nu komt daar iemand op eigen gezag vormen verketteren, die steunen op de etymologie, die veelal de oudste vormen zijn, die het beste trekken op de vormen der aanverwante talen, die niet alleen in gansch Vlaamsch-België, maar ook in een groot deel van Noord-Nederland nog springende levend zijn onder het volk, die door deze overeenkomst met de frissche volksspraak als de natuurlijkste zullen aanzien worden en gehoord, die, door gepaste afwisseling met de andere vormen (want wij sluiten die volstrekt niet uit), in de volzinnen welluidendheid brengen, die in onze gezaghebbende spraakkunsten en woordenboeken werden aangenomen, die ja ex professo in uitspraakleeren en elders verdedigd werden, en door het gebruik van uitmuntende dichters en prozaschrijvers uit al de eeuwen onzer letterkunde tot nu toe onafgebroken zijn gewettigd geweest.Ga naar voetnoot(1) |
|