[Over de benoeming der leeraaren aan de Kon. Gentsche Muziekschool]
Brussel, 31 October 1901.
Mijnheeren,
Ik heb de eer Ued. de goede ontvangst te berichten van den brief, waarbij de Koninklijke Academie mij eenige aanbevelingen doet aangaande de aanwerving der leeraars van het Koninklijk Conservatorium van Gent.
Het is buiten twijfel dat de voorspoed van dit gesticht ten grooten deele afhangt, zooals gij het zegt, van de keus der kunstoefenaars belast met het onderwijs. 't Is met het oog op den hoogen rang, welken de regeering aan de Muziekschool van Gent heeft willen toekennen door ze tot Koninklijk Conservatorium te verheffen, dat ik verschillende plaatsen op wedstrijd stelde, waarom kunstoefenaars met bekende verdiensten dingden.
Van den anderen kant is het onbetwistbaar, dat het onderwijs van den behendigsten leeraar tot niets dienen zou, zoo dezes leerlingen hem niet verstonden.
Dit verloor ik niet uit de oog, zooals gij het schijnt te gelooven, en ik ben gelukkig U te laten weten dat, in tegenstrijd met uwe inlichtingen, de leerlingen van de les van fluit in staat zijn met hunnen leeraar te handelen. Zoo zal het ook zijn in den leergang van groote basviool en in den hoogeren leergang van viool. De voorspoed van een gesticht, waarin de Koninklijke Vlaamsche Academie een bijzonder belang stelt, zooals uw brief het bewijst, zal dus niet het minste gevaar loopen.