Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres, gehouden te Brussel, den 30n September 1900. Inhoud: M.-C. Schuyten: Over den molekelbouw mijner metaalsalipyrienen. (Antwoord aan den heer Ed. Bourgeois.) - A. Schamelhout: Beproeving der vluchtige oliën. - A. van den Berghe: Over moleculeverbindingen in oplossingen. - Fr. Leperre: Onderzoekingen over de gevoeligheid der dipheuglamine-reactie op de salpeterzure en salpeterigzure zouten, bij het beproeven van melk. - F. Leperre: Bijdragen tot het bepalen van het loodgehalte in loodwit. - A.-J.-J. van de Velde: De areometers (vochtwegers). - A. Biltris: Nieuwe collegeproeven en andere proeven met statische electriciteit. J. Burvenich: Invloed van den stam bij de enting. - I. de Beucker: Bonte bladeren, bonte bloemen en andere bonte leeftuigen der planten. - J. de Bois: Verwantschap en Kruisbevruchting. - J. Mac Leod: Over de veranderlijkheid van het aantal stempelstralen bij Papaver. G. Staes: De voeding der bonte kraai. - A.-J.-J. van de Velde: Onderzoekingen over plasmolyse. Bepaling van de giftigheid der vluchtige oliën. Tweede mededeeling. - Rufin Schockaert: Nieuwe onderzoekingen over de rijpwording van het ei van Thysonozoon Broechi. - C.-E. Wasteels: De variatiecurven met betrekking tot de polynomiale waarschijnlijkheidswet. G. Borginon: Iets over de geldelijke waarde | |
[pagina 110]
| |
van sommige gebruikelijke spijzen vergeleken met hare voedende kracht. - Wybauw: De werking der mineraalbronnen in het licht der hedendaagsche onderzoekingen. - Cauterman en De Kaersmaecker: Eenige operaties naar Bottini. - De Buck en De Moor: Experimenteele en anatomopathologische bijdrage tot de leer der spieratrophie. - Sano: over krankzinnigen-verpleging in groote steden. - J. Broeckaert: Gedeeltelijke blindheid veroorzaakt door sinusitis-Ahmoido-frontalis. - Miele: De behandeling der Scoliose. - Schepens: Over etterpleuritis bij kinderen. - A. Teirlinck: Kunstmatig anus bij ziekten van het rectum. - Vermeersch: De lucht en de teringlijders. - Struelens: Over het drinkwater. - Verriest: Gezonde en zieke magen. - Van Langermeersch: De electrische stroomen van groote frequentie. Hunne biologische en geneeskundige uitwerkselen. - Wibo: Verantwoordelijkheid van ouders en hooger bestuur, betreffende de gevolgen van het alcoholisme voor de kinderen. Erfelijke ziekten door alcohol teweeggebracht. - Lava: Inwendig gebruik van zuren in plaats van alkaliën bij het behandelen van niersteenen bestaande uit phosphorzure-kalkzouten. - J.-A. Peeters: Een woord over de huiselijke verpleging der krankzinnigen. - G. Schawelhout: Een geval van krampachtige vernauwing van den slokdarm. - J. Mac Leod: De invloed der levensvoorwaarden en de sociale verantwoordelijkheid. | |
[pagina 111]
| |
Prof. Mac Leod deelt enkele bijzonderheden mede over de ontwikkeling der Vlaamsche natuuren geneeskundige Congressen. Op het eerste Congres (Gent, 1897) bedroeg het aantal ingeschreven leden 101; in 1898 (Gent) waren er 122, in 1899 (Antwerpen) waren er 173, in 1900 (Brussel) waren er 169. Voor het vijfde Congres, dat op 29 September e.k. te Brugge zal gehouden worden, zijn er thans reeds meer dan 280 leden ingeschreven.
Ik heb nogmaals de eer een nieuw werk, door Pater Stephanus Schoutens uitgegeven, in zijnen naam aan de Academie aan te bieden. Het draagt ten titel: Vier jaren in Turkije of Reizen en Lotgevallen van P. Pacificus Smit. Deze Pater Smit is met drij andere kloosterlingen uit Vlaanderen naar Turkije gereisd in 1678. Zij begaven zich over Keulen en Augsburg naar Venetië, vanwaar zij scheep gegaan zijn naar Turkije. Een der reizigers is in Styar gebleven, de anderen zijn naar Smyrna en Constantinopel gegaan. Hij beschrijft den Turkschen eeredienst, de Turksche rechtspleging, het lot der slaven in Turkije; het groote werk van de verlossing der slaven; de aanraking der zendelingen met allerlei Europeanen of westerlingen in Turkije, enz. Het boek is eene zeer aangename lezing en geeft vele ophelderingen van toestanden, wellicht elders niet te vinden. H. Sermon. | |
[pagina 112]
| |
De heer Bestuurder verleent thans het woord aan den heer Obrie, om een beknopt verslag te geven over het XXVIe Nederlandsch letterkundig Congres, waar hij de Kon. Vl. Academie heeft vertegenwoordigd. De heer Obrie drukt zich uit als volgt: | |
Het XXVIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres.Aangenaam is het mij bij den aanvang van dit kort verslag er te mogen op wijzen dat, hoe noode men ook op het Nijmeegsch Congres enkele Vlamingen miste, die op het gebied van wetenschap, kunst en taalbeweging tot de besten behooren, dit Congres toch in alle opzichten, en vooral om de talrijke opkomst uit het Zuiden en de warme belangstelling uit het Noorden tot eene der best geslaagde mag gerekend worden van die reeks bijeenkomsten, die in 1849 door den nooit volprezen Vlaamschen strijder Dr. F.-A. Snellaert, werden in het leven geroepen. Het ligt natuurlijk niet op mijnen weg u hier een min of meer volledig overzicht van de behandelde onderwerpen te geven, des te meer daar sommige daarvan, al wilde ik ze ook maar even aanraken, allicht tot al te uitvoerige beschouwingen zouden voeren. Enkel op een paar punten wil ik even wijzen, omdat zij m.i. voor onze taal en voor onzen taalstrijd niet onbelangrijk zijn. In de afdeeling voor Taal- en Letterkunde werd namelijk een | |
[pagina 113]
| |
voorstel tot wijziging van de spelling onzer taal behandeld. Zeer terecht werd door een Congreslid daartegen aangevoerd dat het niet aangaat op een Nederlandsch Congres een dergelijk voorstel in te dienen, zoolang niet het Woordenboek der Nederlandsche Taal - die heerlijke vrucht der Nederlandsche Congressen - waaraan zooveel talent en zooveel studie werden ten koste gelegd, daar nog onvoltooid voor ons ligt. Ook in de algemeene vergadering was reeds uit naam van de eigenaardige behoeften van Zuid-Afrika, en inzonderheid met het oog op de moeilijkheden, die het onderwijs in onze taal aldaar zou ondervinden, vooral ten gevolge van het lastige onderscheid der geslachten, aangedrongen op hetgeen men steeds ‘vereenvoudiging’ der spelling gelieft te noemen. Deze stelling vond eene schitterende weerlegging in de woorden van Dr. H.-P.-N. Muller, Gezant en Consulgeneraal van den Oranje-Vrijstaat, die met het oog op de Vlaamsche Beweging, voor wie het invoeren van eene nieuwe spelling zeer noodlottige gevolgen zou kunnen hebben, het niet noodig achtte ten gerieve van Zuid-Afrika een nieuw spellingstelsel in te voeren. Alleen sprak hij den alleszins billijken wensch uit dat, wanneer de Afrikaners bij het schrijven onzer taal, zich eenige afwijkingen van de gewone spelregels zouden veroorloven, men hun dit niet als eene grief zou aanrekenen. Naar mijn oordeel behooren de Vlamingen den vertegenwoordiger van onze heldhaftige taal- en stamgenooten | |
[pagina 114]
| |
dankbaar te zijn voor dat blijk van erkenning en waardeering van onze taalbeweging. Het is immers een opmerkelijk feit dat bij alles wat in Noord-Nederland over, en inzonderheid vóór de zoogenaamde vereenvoudiging der spelling, wordt geschreven en gesproken, bijna nooit een enkel woord wordt vernomen over het belang dat de Vlamingen bij het handhaven of bij het wijzigen van het thans bestaande spellingstelsel kunnen hebben. Dat nu de eerste afdeeling zich ten slotte toch met het voorstel tot het benoemen eener commissie voor het onderzoeken der spellingquaestie vereenigde, behoeft ons niet zoozeer te verwonderen, daar wij bij ondervinding weten dat een met gloed voorgedragen voorstel op een Congres zeer gemakkelijk en dikwijls door velen geheel onnadenkend wordt aangenomen. Bij velen wekte het intusschen eene niet geringe bevreemding dat bij het samenstellen dier Commissie, welke door de algemeene vergadering werd benoemd, niet in de eerste plaats aan de redacteuren van het Woordenboek werd gedacht, die, wilde men ernstig werk verrichten, als vanzelf daartoe waren aangewezen. Aan de Regelings-commissie moet zeker worden dank gezegd, omdat door hare zorgen op dat Congres een getrouw en tamelijk volledig overzicht van den toestand onzer taal over den geheelen aardbodem werd gegeven, en wel namelijk door de heeren Dr. N. Mansvelt, superintendent van Onderwijs, | |
[pagina 115]
| |
voor de Zuid-Afrikaansche Republiek, Th.-C.-C. Clackener-Brausson, voor Nederlandsch Oost-Indië, L.-C. van Noppen voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Dr. J.-H.-J. Hamelberg voor Nederlandsch West-Indië en Jan Wannijn voor Zuid-Nederland. Laatstgenoemde maakte zich zeer verdienstelijk door de juiste en treffende schets, die hij van onzen taalstrijd en van de werkzaamheden van den Vlaamschen Volksraad, het Nationaal Vlaamsch Verbond en het Gentsche Propagandacomiteit van het Algemeen Nederlandsch Verbond wist op te hangen. Aan hem zullen we het te danken hebben dat onze broeders in het Noorden thans eindelijk een helderder inzicht in het wezen en in de beteekenis van onzen strijd zullen hebben verkregen. Een woord van waardeering voor de uitnemende leiding van het Congres door den heer B. ter Haar, die, zooals hij het in zijne openingsrede herinnerde, als zeventienjarig jongeling, met zijn vader, den dichter ter Haar, het eerste Congres in 1849 te Gent bijwoonde, mag hier zeker niet achterwege blijven. Dat de Regelings-commissie, daartoe in staat gesteld door den flinken en onbekrompen steun der stad Nijmegen, de Congresleden op zulke heerlijke feestavonden wist te onthalen, waaronder het feest in het Valkhof bij allen, die het bijwoonden, zulken onvergetelijken indruk heeft achtergelaten, behoort hier dankbaar te worden herinnerd Ook den heer F. Coers, die evenals te Gent in 1899, een Liederavond inrichtte, die zooveel heerlijks te genieten gaf, | |
[pagina 116]
| |
heeft aanspraak op onze erkentelijkheid en het mag hier wel gezegd worden dat velen het oprecht betreurden dat de heer Coers, die van de verspreiding van het Nederlandsche Lied eene levenstaak heeft gemaakt, op de algemeene vergadering niet aan het woord kon komen, vooral toen het later bleek welke nieuwe gezichtspunten zijne onuitgesproken, van geestdrift tintelende rede omtrent den grooten invloed van het lied zou hebben kunnen openen. (Toejuichingen.)
Jhr. de Pauw vraagt en bekomt het woord. Het was hem (zegt Spreker) niet mogelijk het XXVIe Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres bij te wonen, en hij dankt den heer Obrie voor zijn beknopt verslag, daarover medegedeeld. Hij verlangt, met betrekking daartoe, de Academie een voorstel te onderwerpen, hetwelk hij voornemens was aan het Congres zelf aan te bieden. Als voorzitter van het XIXe Taal- en Letterkundig Congres, te Brugge gehouden in 1884, had hij eene lijst doen opmaken van al de handelingen der 18 vorige Congressen; hij is bereid, deze, om verschillende redenen tot heden niet gedrukte lijst, ter beschikking te stellen van de Academie, ten einde door haar onderzocht te worden of ze niet verdienen zou te worden in druk gegeven met degene der Congressen, na dat van Brugge gehouden. Spreker vraagt daarom dat in de zitting der maand October een voorstel van hem, in dien zin, aan de dagorde zou gebracht worden. - Aangenomen. | |
[pagina 117]
| |
De heer Sermon biedt, namens de Commissie voor geschiedenis, bio- en bibliographie, verslag over het door den heer Prayon-van Zuylen aangeboden handschrift: Geschiedenis van het Iersche volk. Spreker acht het een zeer verdienstelijk werk, alleszins waardig om door de Academie in het licht gegeven te worden. Op enkele plaatsen, evenwel, zou hij den vorm eenigszins willen gewijzigd zien. De heer de Potter, tweede verslaggever, beaamt ten volle den lof en de opmerkingen van den heer Sermon, welke, overigens, door den heer Prayon gereedelijk worden bijgetreden. De vergadering, geraadpleegd, beslist dat het werk des heeren Prayon, voorzien met eenige platen, onmiddellijk zal worden ter pers gelegd. De heer Prayon dankt de vergadering voor hare beslissing en zou gaarne zien dat in het buitenland de aandacht gevestigd wordt op den toestand van het Iersche volk.
In naam der Commissie van geschiedenis, Bioen Bibliographie vraagt de heer Broeckaert, secretaris dier Commissie, oorlof om de tweede aflevering van Levens en werken der Zuidnederlandsche schrijvers te mogen voorzien met de portretten en fac similes en handschriften van eenige der meest bekende daarin vermelde schrijvers. - De vergadering geeft hare goedkeuring aan dit voorstel. |
|