Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
[Mededeeling van den heer Coopman, nopens de eerste vergadering van den Bond der Academiën]De heer Bestuurder staat thans recht en drukt zich uit als volgt:
Hooggeachte Medeleden,
Van den heer Gaston Darboux, bestendigen secretaris van de Académie des Sciences de l'Institut de France, ontvingen wij, op verzoek van Uw bestuur, het officieel verslag over de eerste algemeene vergadering van het onlangs gestichte Verbond der AcademiënGa naar voetnoot(1). Zooals U wellicht bekend is, ging het ontwerp tot het tot stand brengen van deze vereeniging uit van Berlin, in den aanvang van het jaar 1899. De afgevaardigden van tien keizerlijke, koninklijke of nationale Academiën voor Wetenschappen, t.w. die uit Berlin, Goettingen, Leipzig, Londen, Munchen, Parijs, Rome, Sint-Petersburg, Weenen en Washington bespraken de overlegde wet, te Wiesbaden, den 9n en 10n October 1899. Tot het Verbond werd bepaald besloten te Parijs in Juli 1900. Daartoe aanzocht, hadden acht andere geleerde zustergenootschappen, vóor 1 Mei 1900, zich bij de nieuwe instelling aangesloten. Het zijn: de Koninklijke Academiën uit Amsterdam, Brussel, | |
[pagina 119]
| |
Stokholm, de Hongaarsche Academie uit Budapest, de Maatschappijen voor Wetenschap te Kopenhagen en Kristiania, l'Académie des Inscriptions et Belles-Lettres en l'Académie des Sciences morales et politiques, beide van het Fransch instituut. In het Verbond wordt voortaan geene andere Academie meer opgenomen, tenzij op voorstel van eene der 18 stichtsters en mits toestemming van ten minste 2/3 dezer. Het doel is: geleerde werken van algemeen belang, welke door eene der verbonden Academiën worden voorgesteld, voor te bereiden of te bevorderen, en tevens bij te dragen tot de ontwikkeling van de wederzijdsche betrekkingen op het gebied der wetenschap. Ter gelegenheid der Wereldtentoonstelling te Parijs, werd de eerste algemeene zitting belegd in Frankrijk's hoofdstad, 16 tot 20 April 1901. De Académie des Sciences de l'Institut de France had de inrichting en leiding op zich genomen. 17 Academiën hadden 72 afgevaardigden daar heen gezonden. Prof. Lincoln Goodale, die de 18e, die van Washington, zou vertegenwoordigen, was naar Europa overgekomen; hij kon echter niet aanwezig zijn, uit hoofde van eene ongesteldheid, welke hem te Geneve vastkluisterde. De heer Gaston Darboux werd tot voorzitter van dezen eersten academischen zittijd verkozen. Tot eerevoorzitters werden uitgeroepen: de | |
[pagina 120]
| |
beroemde geleerden Mommsen (Berlin), Sir Michael Foster (Londen), Berthelot en Gaston Boissier (Parijs), prof. M.J. de Goeje (Leiden). In zijne openingsrede herinnerde de voorzitter, dat Bacon, reeds in den aanvang der XVIIe eeuw had gewezen op de noodzakelijkheid der algemeene wetenschappelijke samenwerking; dat deze, althans voor enkele vakken, verwezenlijkt is door bijzondere instellingen, zooals de internationale vereenigingen voor de Maten en Gewichten, de Aardmeting, de Hemelkaart en andere meer. Hij bracht hulde aan de Royal Society (Londen), die met bewonderenswaardige vlijt, onverzwakte vasthoudendheid en krachtig beleid, de samenstelling heeft aangevat van den algemeenen cataloog der wetenschappelijke letterkunde, eene reusachtige onderneming, welke veel heeft bijgedragen tot de stichting van het Verbond der Academiën. Spreker ontveinsde niet dat deze nieuwe instelling moeilijkheden te wachten staan. Door vereeniging van goeden wil en kracht zullen zij uit den weg worden geruimd. Een der droomen van Leibnitz is weeral werkelijkheid geworden: de Wereld-academie bestaat. Ten slotte omschreef hij dezer werkkring, nut en toekomst aldus. Ik meen zijne woorden hier onvertaald te mogen laten volgen: ‘Grâce à elle, le savant, voué aux recherches les plus délicates ou les plus abstraites, cessera de se sentir isolé, tout en conservant cette indépendance qui est le premier bien et le premier besoin du chercheur. | |
[pagina 121]
| |
Uit de wet blijkt, dat elke Academie, alhoewel enkel over eene stem beschikkende, naar de algemeene bijeenkomsten, hetzij voor de afdeeling der wetenschappen, hetzij voor die der letteren, zooveel afgevaardigden mag sturen als ze verkiest. In de eerste afdeeling zetelden te Parijs 37, in de andere 35 geleerden. Elke Academie had hare stemgerechtigden aangewezen, zoowel voor de afdeelingen als voor de algemeene vergaderingen. De werkzaamheden, - hoeft het gezegd? - zijn uiterst belangrijk geweest. Als eene hulde aan Leibnitz, den eigenlijken vader der Wereld-Academie, stelde l'Académie des sciences morales et politiques voor: de volledige uitgave te bezorgen van de schriften van dien beroemden geleerde. Tot dat veel omvattend, tot heden vruchteloos beproefd werk, werd besloten. Met dat doel zullen in de Europeesche boekerijen alle onuitgegeven verhandelingen en brieven van Leibnitz worden opgespoord. | |
[pagina 122]
| |
In de letterkundige afdeeling, legden de Academiën van Leipzig, Munchen en Weenen een ontwerp over tot het samenstellen van eene encyclopedie van den Islam. Tot het volvoeren van dat grootsch gewrocht, werd eene commissie benoemd, onder het voorzitterschap van den alom bekenden Nederlandschen orientalist prof. de Goeje. Zijn Leidsche ambtgenoot, prof. Houtsma, werd met het hoofd-redacteurschap belast. Een wensch van de Academie uit Weenen, strekkende tot het bewerken van eene nieuwe, wezenlijk critische uitgave van den Mahâbhârata, werd ingewilligd, op voorstel van prof. Kern uit Leiden, ons Eerelid, en van den heer Sénart, uit Parijs. De Wereld-academie zal zich wenden tot de Indische Regeering, opdat deze, door al den invloed en de middelen waarover zij beschikt, eene algemeene en beredeneerde lijst zou laten samenstellen van de overal in Indië verspreide handschriften van den Mahâbhârata. Verscheidene andere hoogst gewichtige voorstellen werden besproken; ik noem enkel: het ontwerp tot het vervaardigen van een Corpus der heidensche en kristene Mozaieken tot en met de IXe eeuw, alsmede het plan der Berlinsche Academie tot het bezorgen van uitgaven betreffende de oudere penning unde, benevens andere onderwerpen, wier verwezenlijking, in dezelfde mate als die van de reeds genoemde, de krachten van éene Academie of van éen land te boven gaat. | |
[pagina 123]
| |
Een belangrijk besluit werd genomen tot het uitwisselen, in leengebruik, van boeken en zeldzame handschriften. Een daarover in de Belgische Academie vroeger uitgebracht verslag van ons hooggeacht eerelid, Jhr. Ferd. van der Haeghen, zal ongetwijfeld tot grondslag hebben gediend.
Waarde Medeleden,
Laat mij toe U de lezing van het ons toegezonden verslag aan te bevelen. Geen twijfel of Gij zult U, evenals Uw dienaar, getroffen gevoelen door de verhevene denkbeelden, welke op die eerste bijeenkomst in 't midden gebracht en met diepen ernst en practischen zin ontwikkeld werden; door de uitgelezenste hoffelijkheid, welke bij elke bespreking den toon voerde; door de bewonderenswaardige verdraagzaamheid welke onder al die uitstekende geleerden van onderscheidene nationaliteit en denkwijze heerschte, en niet het minst door hun oneindig breed gezichtsveld. Met fierheid zult Gij vernemen, hoe hoog de Noordnederlandsche geleerden in Europa staan aangeschreven; ten slotte, zal de bedenking, dat de genootschappen van kleinere landen als Denemarken en Noorwegen, - die geene wereldtaal bezitten, zelfs eene in alle opzichten minder rijke taal dan de onze, - toch meêtellen in de algemeene beweging der letteren en wetenschappen, U allen met hoop en moed vervullen tot volvoering der taak, die Gij vol geestdrift op U hebt genomen. | |
[pagina 124]
| |
Ik stel U voor, den hooggeachten heer Gaston Barboux onzen dank te betuigen voor het ons welwillend toegezonden verslag; tevens Uw Bestuur te machtigen de Royal Society te Londen, die belast is met de inrichting van de tweede driejaarlijksche bijeenkomst der Wereld-Academie, te verzoeken aan onze eeuwenoude zusters den groet der allerjongste, van staatswege ingerichte, Academie, t.w. de Koninklijke Vlaamsche, over te brengen, met dezer innigste wenschen voor den bloei der nieuwe instelling, van dewelke zij het hoogste verwacht met het oog op de uitbreiding der wetenschap en der verbroedering onder de volkeren. (Toejuichingen.)
Door den heer Sermon wordt thans lezing gedaan van een opstel, getiteld: Thomas Cantipratanus, een beeld der beschaving uit de XIIIe eeuw. De lezing zal in eene volgende zitting voortgezet worden.
De heer Mac Leod biedt een handschrift aan van den heer Dr Teirlinck, getiteld: De behandeling der niet beklemde liesbreuken. - De vergadering benoemt, tot het onderzoek er van, de heeren Dr de Vos, de Gheldere en Mac Leod. Te 4 uur wordt de zitting gesloten verklaard. |
|