De heer Willems veroorlooft den heer Bols die rijke verzameling geheel of gedeeltelijk uit te geven. Daar komen 45 brieven in voor van Kan. David, brieven van Altmeyer, Beets, Bilderdijk, Delecourt, de Laet, de Ram, de Coussemaker, Jeronimo de Vries, Abraham de Vries, Matthys de Vries, de Gerlache, Ecrevisse, Jacob Grimm, Gachard, Immerzeel, Ledeganck, Messchert, Potgieter, Bormans, Van Duyse, Jonckbloet, Snellaert, Quetelet, de Ram, Frederik-Willem, Koning van Pruisen, Tollens, Ministers de Theux en Nothomb, Serrure, Siegenbeek, Schayes, Vervier, van Ertborn, A. van Hasselt, van Peene, Wap, Wiselius, Warnkönig enz. te veel en te lang om te melden.
Die verzameling - hoeft het gezegd - heeft eene groote beteekenis. Daaruit straalt nieuw licht voor de vollediger kennis van het leven en streven van J.-Fr. Willems, voor de geschiedenis van onzen taalstrijd, voor Willems' pogen tot het stichten van een Nederduitsche Academie ten jare 1837, kortom voor de herleving van onze taal- en letterkunde.
Veel van hetgeen wij slechts halvelings of ja niet weten, wordt door die verzameling opgehelderd.
Ik betuig den geachten heer Bols mijn hartelijksten dank omdat hij geen oogenblik heeft geaarzeld mij de belofte af te leggen, dat hij gansch bereid is die verzameling te bezorgen en de uitgave daarvan aan de Koninklijke Vlaamsche Aca-