| |
Bibliographische aanteekeningen.
Vanwege den heer Alfred de Smet heb ik de eer aan de Academie een exemplaar aan te bieden van zijn onlangs verschenen dichtwerk: Liefdelisten.
Als ijverige Flamingant is Alfred de Smet sedert lang genoeg bekend. Maar niet iedereen wist dat die Vlaamsche voorvechter tevens een onzer keurigste dichters is. Van hem kent alleen het publiek verspreide stukken, die nu en dan in tijdschriften en bloemlezingen het licht zagen en trouwens door alle bevoegde rechters ten zeerste werden geprezen. Edoch, buiten eenige persoonlijke vrienden van den schrijver, vermoedde niemand dat, voor jaren reeds, het beoefenen der poëzie zijne geliefkoosde uitspanning was en dat er ten zijnent in zekere groene doos schatten verborgen liggen, die het waarlijk jammer ware te laten verloren gaan.
Hoe komt dan dat Alfred de Smet zoo lang gewacht heeft om een boek uit te geven? De waarheid is dat hij, gelijk alle echte kunstenaars, voor
| |
| |
zijne eigene voldoening en niet voor het publiek werkt. Hoofdzaak bij hem is het, zijne gedachten te uiten, zijne gewaarwordingen uit te drukken. Dit gedaan zijnde, is hij tevreden en deinst voor den geringen arbeid terug, welken het schikken en drukvaardig maken zijner pennevrucht zouden vereischen. En zoo verdwijnt het stuk in de groene doos.
Gelukkig mag het heeten dat men eindelijk - en niet zonder moeite! - Alfred de Smet heeft kunnen bewegen eenen bundel klaar te krijgen. Want m.i. - en ik denk dat zij die, in zake van kunst, met meer gezag dan ik mogen spreken, dit mijn oordeel zullen beamen -, is Liefdelisten eene wezenlijke aanwinst voor onzen letterschat.
Het geldt hier niet de eerste proeven van eenen beginneling, kaf en koren dooreen gemengd, iets dat ja aanleg verraadt, doch meteen het bewijs levert dat de dichter nog veel te leeren heeft en eerst later den wenschelijken graad van volmaaktheid zal kunnen bereiken. Wat voor ons ligt, is de sappige vrucht van een tot volle rijpheid ontloken talent.
Daarvan getuigt reeds de in alle opzichten onberispelijke vorm en inzonderheid de bij uitnemendheid zuivere en sierlijke taal. Aan onze Vlaamsche schrijvers heeft men meer dan eens - en niet zonder reden - verweten dat hunne anders verdienstelijke werken door de slordigheid van den stijl, door gallicismen en door andere vlekken worden ontsierd. Aan enkele Hollanders daarentegen legt men ten laste dat hunne taal stijf, gemaakt en gewrongen
| |
| |
is; aan anderen, dat de hunne door het al te kwistig gebruik van neologismen, van difwerf potsierlijke bastaardwoorden en van allerlei rare wendingen in een soort van would be esthetisch Kouterwaalsch vervalt. De taal van Alfred de Smet is noch Hollandsch, noch Vlaamsch, maar Nederlandsch in den volsten en besten zin van het woord, het Nederlandsch dat wij allen in Noord en Zuid zouden moeten trachten te schrijven.
De inhoud van het boek moet overigens voor den uitwendigen vorm niet onderdoen.
De dichter bezingt de liefde, eene ‘alte Geschichte’ voorzeker, maar die toch ‘immer neu’ blijft, daar zij de machtigste drijfveer raakt, welke het menschelijk hart beweegt. De moeilijkheid echter is aangaande dat afgezaagd, door groote lyriekers en door kleine rijmelaars in alle talen en op alle tonen sedert het begin der wereld behandelde onderwerp, iets nieuws, iets wezenlijk oorspronkelijks te leveren. En hierin, dunkt mij, slaagde Alfred de Smet. Liefdelisten is noch eene wijsgeerige dissertatie, noch eene verzameling van verliefde ontboezemingen, noch zelfs eene min of meer boeiende liefdesgeschiedenis. Het is een in hooge mate eigenaardig werk, waarin met aangrijpende duidelijkheid en tevens met buitengewonen rijkdom van beelden en kleuren het ethisch begrip van het ‘ewig Weibliche’ in zijne ontwikkeling door de eeuwen heen aanschouwelijk wordt gemaakt en door het oproepen van eene reeks welbekende gedaanten
| |
| |
uit het rijk der werkelijkheid of der legende als 't ware geïllustreerd; dit alles met persoonlijke herinneringen en bekoorlijke tafereeltjes van het huidig leven in Vlaanderen en elders afgewisseld.
Met dit zijn eerste werk, dat, naar ik vermeen, eerlang door een tweede zal worden gevolgd, heeft Alfred de Smet onder onze dichters eene plaats ingenomen, welke niemand hem betwisten zal.
Wat mij betreft, al ben ik op dat gebied een weinig blasé geworden, aarzel ik niet te bekennen dat ik Liefdelisten met een genoegen heb gelezen en herlezen, dat ik mij niet herinner ondervonden te hebben sedert ik als jongeling met Thomas Moore's Irish Melodies dweepte. En ik twijfel niet of het boek ook op anderen denzelfden indruk zal maken.
16 Juni 1901.
A Prayon-van Zuylen.
Namens den heer Scharpé biedt de heer Coopman een exemplaar aan van: De Roovere's spel van Quiconque vult salvus esse, door hem in druk gegeven, en 't Vervolg op de lijst der werken, behoorende tot de boekerij der Germanisten aan de Hoogeschool van Loven.
De heer J. Mac Leod biedt namens prof. Dr. Schuyten een exemplaar aan van: Paedologisch Jaarboek, onder redactie van prof. Dr. M.-C. Schuyten, bestuurder van den paedolo- | |
| |
gischen schooldienst en van het stedelijk paedologisch laboratorium te Antwerpen. - (Tweede Jaargang, 1901, 8o; 246 blz. met figuren.)
Inhoud: 1. Over de veranderlijkheid der spierkracht bij kinderen gedurende het kalender- en het schooljaar, met curven, door Dr. Schuyten. - 2. Het oorspronkelijk teekenen als bijdrage tot kinderanalyse, met twee platen, door Dr. Schuyten. - 3. Steilschrift of schuinschrift? met twee platen, door Dr. Schuyten. - 4. experimentaal te ontwikkelen thesen, door Dr. Schuyten. - 5. Van dolende kinderen, met ééne plaat, door Dr. Sano. - 6. Bibliographie. In dit gedeelte van het Jaarboek vindt men de titels van een groot aantal nieuwe boeken en verhandelingen over paedologie en daarmede verwante onderwerpen.
Daarvan worden 39 nummers uitvoerig besproken, op zulke wijze dat de lezer zich een volledig denkbeeld kan vormen van den inhoud van ieder werk.
De paedologie (of studie van het kind) is een jonge wetenschap die ongetwijfeld geroepen is om aan de eigenlijke opvoedkunde groote diensten te bewijzen. Het paedologisch Jaarboek is als het ware het centraal orgaan van die wetenschap. Daarin vindt men niet alleen een aantal belangwekkende oorspronkelijke mededeelingen, maar ook een uitgebreid overzicht van de bibliographie. Uit dit overzicht blijkt dat de paedologie reeds in alle beschaafde landen beoefenaren heeft gevonden.
| |
| |
Voortaan is de kennis van de paedologie en van hare vorderingen onmisbaar geworden voor eenieder die zich met opvoedkunde bezighoudt. Het staat te vreezen, dat er nog jaren zullen verloopen, eer men het in ons land noodig zal achten op het programma van de Hoogescholen en Normaalscholen een leergang van paedologie te brengen. Wie echter belang stelt in de opvoedkunde zal niet wachten tot dat de trage administratieve machine in bewebeweging gebracht wordt. Hij zal van nu af met den paedoloog te rade gaan, en met belangstelling kennis nemen van zijne werkzaamheden.
Dr. Schuyten's Jaarboek heeft reeds in het buitenland de belangstelling der vakmannen opgewekt, zooals blijkt uit de waardeerende recensiën die in buitenlandsche tijdschriften verschenen zijn. Wij mogen het voor onze letterkunde als eene eer beschouwen, dat het eerste paedologisch Jaarboek van Europa is onze taal uitgegeven wordt. Door het uitgeven van de vruchten van hun wetenschappelijken arbeid in onze taal hebben Dr. Schuyten en zijne medewerkers, Dr. Sano en Mej. De Coninck, recht op de dankbaarheid der Vlamingen. Ook Dr. Desguin, schepen van Openbaar onderwijs te Antwerpen, verdient onze waardeering voor de zedelijke en stoffelijke ondersteuning, die hij aan de studie der paedologie verleent.
| |
| |
| |
Dagorde
De vergadering gaat over tot de aanvulling der opene plaatsen.
Worden gekozen: tot briefwisselend lid, de heer Amaat Joos, taal- en letterkundige en bestuurder der Normaalschool te St.-Nicolaas;
tot buitenlandsch eerelid, de heer Leo Tepe van Heemstede, letterkundige te Ober-Lahnstein (Rijnprovincie).
Daarna wordt overgegaan tot de stemming over de voorstellen der keurraden, die de ten wedstrijde ingezonden verhandelingen hebben onderzocht.
Eerste vraag: Handboek over de Germaansche Goden- en Heldenleer.
De prijs wordt, wat de Godenleer betreft, in verdeeling toegekend aan Nr 4, met kenspreuk: Ars longa, en voor de Heldenleer aan Nr 1, hebbende tot kenspreuk: Quid quid sanctum et providum. Na opening der naambriefjes blijken schrijvers te zijn: van het eerstgemeld werk, de heeren Ern. Soens, leeraar te Gent, en Joz. Jacobs, leeraar te Boom, beide reeds vroeger door de Academie bekroond; de Heldenleer is opgesteld door den heer M. Brants, leeraar te Doornik.
Eene eervolle melding is toegekend aan het werk met kenspreuk: Parvo labore res magna constara non potest.
Tweede vraag: Volledige verzameling en nauw- | |
| |
keurige beschrijving van de oude en hedendaagsche kinderspelen in Vlaamsch-België, met de daarbij gezongen liederen.
De eerste prijs wordt toegekend aan Nr 3, met kenspreuk: Gelukkige kinderjaren. Het briefje bevat de namen der heeren de Cock, leeraar te Denderleeuw, en Is. Teirlinck, leeraar te Brussel en briefwisselend lid der Kon. Vlaamsche Academie. De tweede prijs wordt toegewezen aan Nr 5, met kenspreuk: De boog en mag niet altijd gespannen zijn, geschreven door den heer Remi Ghesquiere, te Geluwe.
Derde vraag: Volledige en nauwkeurige beschrijving van de Visscherssloep te Blankenberge, te Oostende en aan de Panne.
De heeren beoordeelaars zijn het eens om den uitgeloofden prijs toe te kennen aan het eenig ingezonden werk, met kenspreuk: Piscator II.
Na opening van het naambriefje blijkt schrijver te zijn de heer Frans Bly, ontvanger der zeevaartrechten te Antwerpen, vroeger in gelijke betrekking te Oostende.
Vijfde vraag: Kunst- en Vakwoordenlijst van het ambacht van den Loodgieter en Zinkbewerker.
Met algemeene stemmen en met bijzonderen lof van de jury wordt de prijs toegewezen aan het eenig ingezonden lijvig handschrift, hebbende tot kenspreuk: Leert te kunnen wat gij doet.
Het briefje behelst den naam des heeren Alf. van Houcke, bouwkundig ingenieur te Laken, vroe- | |
| |
ger ook door de Kon. Vlaamsche Academie bekroond.
| |
Commissie voor Middelnederlandsche Taal en Letteren.
De heer de Flou leest zijn verslag over het verhandelde in de zitting van 17 April 1901. Eerst maakt hij melding van een aangeboden werk des heeren Désiré Claes, getiteld: Verouderde woorden, bij Kiliaan opgenomen, die in de hedendaagsche woordenboeken niet voorkomen en toch nog voortleven. - Daar wijlen de heer Dr. Gezelle deel uitmaakte van de Commissie tot onderzoek van dat werk, zoo moest er tot zijne vervanging overgegaan worden. - In zijne plaats werd de heer Daems benoemd. - In Juni aanstaande zal de Commissie wellicht over de zaak kunnen beslissen.
De heer Alberdingk Thijm maakte bekend, dat er eene moeielijkheid ontstaan is aangaande het voortzetten van het werk van wijlen den heer P. Willems over het klankwezen der Nederlandsche dialecten. - De heer de Potter gaf desaangaande eenigen uitleg: er schijnen papieren te ontbreken, die men beweert met het overige van het nagelaten handschrift verzonden te zijn. - Er werd besloten den heer Willems, hoogleeraar te Luik, zoon van wijlen den hoogleeraar P. Willems, uit te noodigen om van het hier aanwezige apparaat inzage te komen nemen.
| |
| |
De heer de Flou stelde de vraag, of het niet geraden ware, nu de algemeene herziening van de wetten der Academie onbepaald uitgesteld is, de quaestie van de gelijkstelling der Commissiën door de Academie te laten behandelen. - De Commissie besliste ontkennend.
Na eene korte bespreking naar aanleiding van de Verslagen der keurraden, over de verhandelingen ingezonden voor de wedstrijden dezes jaars, verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.
|
|