Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede prijsvraag.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stralen, door Van Droogenbroeck, in Kinderlust, door Th. Coopman), de honderden guiterijen en dierenplagerijen door onze schooljongens uitgezet, kinderliederen en kinderrijmpjes zonder spel, spreuken en raadsels en vertelsels idem, dat werd door den wedstrijd van kinderspelen niet gevraagd. Al die dingen kunnen belangrijk zijn en dus welkom, maar wat niet vereischt werd, komt niet in aanmerking voor den prijs. Zeker is de grens tusschen kinderspel en jongeliedenspel, tusschen kinderspel en kinderlust heel onduidelijk. Eveneens kan men den juisten datum niet opgeven wanneer een kind ophoudt kind te zijn. Zoo gaat het met alles wat natuur is, en zoo kan men geene sterk afgeteekende grenslijn trekken rond de echte kinderspelen. Wat twijfelachtig voorkomt, mag dus ook als bedoeld door de prijsvraag worden aanzien. Het bovenstaande diende mij tot leiddraad in het beoordeelen der ingezonden stukken. Daar werden zes antwoorden aangeboden: Nr 1, met kenspreuk:
Hoe zalig als de jongenskiel
Nog om de schouders glijdt,
Dan is het leven in de ziel
En alles even blijd'.
Nr 2, zonder kenspreuk: geteekend Van Turnichalt. Nr 3, met kenspreuk: Gelukkige kinderjaren. Nr 4, met kenspreuk: Spes Patriae. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 5, met kenspreuk: De boog en mag altijd niet gespannen zijn. Nr 6, met kenspreuk: Rust roest. Nr 1, - De inzender schrijft: ‘... Wij zullen hier eene zoo volledig mogelijke beschrijving geven van de oude en hedendaagsche kinderspelen in Vlaamsch-België (het tegenwoordig Nederlandsch-Limburg inbegrepen) en waar noodig eenen vluchtigen blik werpen op de spelen onzer Germaansche voorouders’. Nederlandsch-Limburg mocht volgens de prijsvraag terzij gelaten worden. De spelen zijn geestig opgesteld, de teekeningskens net en duidelijk; in zijne geschiedkundige opsporingen naar den oorsprong van sommige spelen (nog iets dat niet vereischt werd) geeft de schrijver blijken van groote belezenheid en diepe kennis der oude klassieken. Ongelukkiglijk heeft hij zijnen arbeid op verre na niet voltooid gekregen: slechts 76 spelen beschreef hij. Behalve voor één enkel, teekende hij ook geene muziek aan. Uiterst zelden wordt de plaats aangewezen, waar het spel in zwang is.
Nr 2. - ‘Arbeid zonder einde!’ roept de verzamelaar uit. ‘Daarom hebben wij niet noodig geacht bij onze spelen te voegen die spelen, welke alreeds in andere gekende werken en tijdschriften geboekt staan zooals door Gezelle in Loquela, in Ons Volksleven, in Volk en Taal, bij De Bo in zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Idioticon, bij Lootens en Feys, enz. Des te meer daar het maar een nutteloos afschrijven, soms verminken, zou geweest zijn... Het woord “kinderspelen” zoo eenvoudig bij de eerste aanschouwing, schijnt ons eene veelvoudigere beteekenis met zich te dragen. Er moet immers gelet worden of men als kinderspelen moet aanzien de honderde verschillende vormen van spelen, welke de kinderkens in hunnen jeugdigsten ouderdom reeds uitvoerden, wel is waar onwetende, en ook of de jongeling nog speelt wanneer “hij zich vermaakt met reeds volmaakter spel”. Wij gelooven ja; daarom zullen wij allen vermelden’. In de inhoudstafel heb ik, zoo ik niet miste, een dik honderdtal nummers minder geteld dan er in de voorrede aangeduid staat (805). Spelen van jongelingen zijn geene eigenlijke kinderspelen, en tellen dus niet meê voor den prijs. Eveneens blijven buiten rekening de heel vele nummers die, toebehoorende aan de rubriek kinderlust en kwâjongensstreken (zonder spel), onder de spelen niet mogen gerangschikt worden. Nog haalt de verzamelaar eene macht kinderspreuken aan, kluchtige woorden, kinderliedekens zonder meer, enz.; dat alles doet niet meê. Zoodat het getal nummers, aan de prijsvraag beantwoordende, tot eene veel kleinere hoeveelheid geslonken is. Op taal, spelling en punctuatie is nog al wat aan te merken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De spelen zijn over 't algemeen levendig geschetst, en klare teekeningen luisteren ze op. ‘Over 't algemeen’, zeg ik. Want naast wel beschreven eigenlijke kinderspelen lees ik, b.v.: ‘nr 38. Netten breiden om visschen of vogelen te vangen’. Dat is 't gansche nummer! En wat verder staat: ‘Nr 146. Netten breiden is het lievelingswerk der jongens in de warme zomerdagen’. Dat is geen kinderspel; daarbij, 't is tweemaal hetzelfde. En waar blijft de beschrijving? - Een ander nummer luidt: ‘Op de vingers fluiten’. En weer een afzonderlijk volgend nummer: ‘Met de lippen fluiten’. Eene aanmerking op de gesprokene taal: In nr 33 zegt een meisje bij 't ontbladeren eener bloem: ‘Ik bemin het madeliefje’. En een tweede meisje zegt: ‘Ik bemin het hartstochtelijk’. Och, zoo spreken immers Vlaamsche kinderen niet? De nummers staan ordeloos ondereen. Maar dit wordt toch gedeeltelijk vergoed door eene alphabetische inhoudstafel. Daar zijn 57 nummers met muziek. Bij missing echter staat er de naam van den afschrijver bij, zoodat die melodieën niet kunnen meetellen. Er dient nog aangestipt dat dezelfde zangwijze voor in de twintig liederen dient. Nr 3 - Deze uiterst merkweerdige verzameling is een echt Benediktijner werk. Ongeloofelijk is het, welke goudmijn in dezen arbeid verscholen ligt. Schier bij elke afdeeling is men genegen om ‘uitmuntend! bravo!’ uit te roepen. De Dansspelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen b.v. (bij de 300 bladzijden klein geschrift) zouden een schoon, een belangrijk boek uitmaken: aan elk spel is eene gansche studie toegewijd. Honderden namen van spelen staan er met de grootste zorg alphabetisch opgegeven, en maken een Idioticon van Kinderspelnamen uit. In de inleiding alleen leest men met belang eene uitgebreide bibliographische lijst over dit vak, geleerde beschouwingen over het nut van zulke verzameling. een overzicht der verschillende rangschikkingen door andere schrijvers aangewend, eene studie op de oudste bronnen voor de geschiedenis der kinderspelen, eene alphabetische lijst der talrijke geraadpleegde werken... Het gansche werk door geven de Inzenders (zij moeten met velen zijn voor zulken reuzenarbeid) bewijzen van eene belezenheid zonder weerga en van eene buitengewone volherding en taaiheid om hunne verzameling op meesterlijke wijze te voltooien. Maar hoe loffelijk, ja meesterlijk uitgevoerd, komt er toch veel, heel veel in voor, dat voor den prijs niet mag meêtellen. Gedurig is men aangezet tot zeggen: ‘Dat wordt niet vereischt door de prijsvraag!’ Zij zelven bekennen: ‘Wij lieten sprooksels en raadsels - die toch zeker den kinderen tot lust verstrekken - kindergeloof en alle echte volksspelen weg, omdat wij meenen, dat dit alles niet zonder moeite en enkel tegen het gezond verstand in tot het spelende kinderleven kan gerekend wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den’. Op louter kinderlust, en op kinderliederen en kinderdeuntjes zonder spel, in de verzameling zoo talrijk, zijn die laatste woorden ook toepasselijk. Zoo nog bevat de afdeeling Kind en Kalender (139 bl.) bijna geene eigenlijke spelen; evenmin de afdeeling Tergspelletjes (215 bl.), die daarom juister guitestukjes of -werkjes zoude betiteld worden. Doch, alles is zoo aantrekkelijk voorgedragen, dat men niets kan overschrikkelen en maar noode iets zou zien wegvallen. Daarbij, al viel het overtollige, het niet vereischte weg, dan nog blijft eene schier volledige verzameling eigenlijke spelen over, nauwkeurig, doch sober en in folkloristischen zin beschreven. Is er dikwijls te veel, - in Kind en Natuur staat er te weinig: de vischvangst en andere vermaken aan 't water kunnen uitvoeriger behandeld worden. Spijtig is het, dat er geene inhoudstafel bij 't werk gevoegd werd. Dat is een gebrek. Op de muziek is aan te merken dat dezelfde zangwijzen dikwijls weerkomen, weinig of niets gewijzigd, met andere woorden daaronder: dit zou in nota moeten worden aangeteekend. De vele koordedansliedjes zijn bijna alle op niewerwetsche welgekende wijzen: deze en andere zoutlooze straatliedjes of vooskens uit cafés-chantants, door de kinderen van Brussel en Antwerpen nagezongen, hebben geene weerde: ik versta dat men de spelen met zang en al moet geven zooals ze worden uitgevoerd, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het blijft toch waar dat zulk muziek onzen Vlaamschen liederschat niet zal verrijken. Vele schoone melodieën zijn uit tijdschriften getrokken. In 't algemeen is het ook af te keuren dat de zangwijzen in zooveel verschillende tonen geschreven zijn: dat is onnoodig, en dient enkel om den lezer tegen te houden. Vooral geldt deze aanmerking als men varianten geeft van hetzelfde lied. Met reden worden de gesprokene woorden in dialect aangehaald. Somtijds werd dit vergeten. Zoo zegt een kind in een Antwerpsch spel (Loopspelen, bl. 45): ‘aan de gazlantaarn’. Ik meen dat de Antwerpenaar gazlanteern zegt, eenen vorm zelfs in letterkundige taal niet af te keuren, integendeel; in kinderspelen komt daarbij de reden dat men zoo getrouw mogelijk de gesprokene woorden moet aanhalen: dat schildert het spel eigenaardiger, levendiger en natuurlijker af. Het Westvlaamsch ein (hebben) mag met geene h geschreven worden. Zie de Bo.
Indien de Academie beslist dat deze verzameling mag gedrukt worden, dan zal het wenschelijk zijn dat de inzenders hun werk besnoeien: uit de inleiding zou ik b.v. de studie op de rangschikking der spelen weglaten; ook de kinderliederen zonder spel hooren hier niet thuis: zijn zij oud, dan kunnen zij later hunne plaats vinden in de verzameling Oude Liederen, waar de Academie insgelijks eenen wedstrijd voor uitschreef. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 4. - De aangeboden voorraad komt meest van Gent en het omliggende; ook in zekere mate van Knokke, Ieper, Eekloo, Hamme, Oudenaarde. Al de spelen werden met zorg opgenomen en beschreven. De plaatsaanduiding staat er telkens bij. De taal is keurig. Zeer juist zegt de inzender: ‘Opzoeken wat in onze andere tijdschriften en bij onze Vlaamsche schrijvers links en rechts te lezen staat... was het werk niet door de Koninklijke Vlaamsche Academie verlangd; we meenden, dat vooral bedoeld werd een verzameling waarin, zonder breeden omhaal van woorden, doch met al hunne fijne schakeeringen, zouden beschreven worden al de kinderspelen, die den verzamelaar uit zijne jeugd zouden zijn bijgebleven, of hij persoonlijk zou hebben waargenomen, of die hij van andere personen zou hebben, in wier kennis en nauwgezetheid hij zijn volle vertrouwen mocht stellen’. Doch zijn werk is verre van volledig, zooals hij zelf getuigt: hij deelt inderdaad maar een honderdtal spelen meê, de 5 of 6 bijgerekend die in de aanzienlijke verzameling kinderliedjes en kinderrijmpjes staan. Van deze verzameling bekent hij dat ze ‘eenigszins buiten de palen valt van de gestelde vraag’. Zoo is het inderdaad, vermits schier al die liedjes en rijmpjes zonder spel zijn. Dat gedeelte is ook niet geklasseerd of uitgewerkt. De melodieën zijn zorgvuldig opgeschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 5. - Een paar cijfers om te laten oordeelen over de uitmuntendheid van deze Westvlaamsche verzameling: Zij behelst 960 kinderspelen, op een honderdtal na ongeboekte. Er zijn 226 zangwijzen met spel, waarvan enkel 10 ontleend aan tijdschriften of boeken; de 216 overige zijn één voor één, ter plaatse, bij het spelen der kinderen opgeteekend. Deze heerlijke verzameling werd in 2 groote afdeelingen geplitst: kinderspelen met zang en kinderspelen zonder zang, - en elke afdeeling met verstand en orde onderverdeeld. Het 1ste deel overtreft in muzikaal opzicht al de mededingers. De zangwijzen zijn meer ongeboekt, meer verscheiden van elkander, ouder en eigenaardiger. Uit het lezen der ophelderende nota's blijkt dat de persoon, die zich met de melodieën heeft gelast, een ervaren musicoloog moet zijn. Enkel zij aangemerkt dat de Douw- en knieliedjes, meestendeels enkel kinderlust zijnde, tot de eigenlijke kinderspelen niet behooren. Het 2de deel bevat levendig en klaar geschetste spelen, en munt uit, onder de zes antwoorden, door recht fraaie teekeningen. Waarheid moet het zijn, wat nr 5 in de narede verklaart: ‘De verzameling heeft ons ontzaggelijk veel moeite gekost’. De inzenders wezen overtuigd dat hunne moeite de beste vruchten voor folklore, taal en muziek zal voortbrengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 6. - Op deze verzameling staat de naam van den inzender. Dit handschrift (164 spelen, met teekeningskens, maar zonder rangschikking noch muziek) mag dus niet mededingen.
De uitslag van mijn onderzoek is als volgt: Nr 3 en nr 5 zijn verre uit de beste antwoorden. Alhoewel nr 3 de kroon spant, ook boven nr 5, zoo wenschte ik toch beide antwoorden op gelijken voet te zetten, en wel voor de volgende reden: nr 5 dong reeds meê in 1898, en werd door mij zoo verdienstelijk bevonden (mijne twee medeleden van de jury oordeelden er strenger over) dat ik er den 1sten prijs aan toekende (600 fr.) en het met recht meende te mogen vergelijken met Böhme's Kinderspiel. Nu, ik kan toch geenen 2den prijs willen toekennen aan een handschrift, dat naar mijn inzien in 1898 den 1sten prijs verdiende. Te minder, daar dit werk, thans met groote moeite en zorg herschreven, nog merkelijk volledigd en verbeterd voor dezen nieuwen wedstrijd aangeboden werd, en, absoluut genomen, eenen 1sten prijs ten volle verdient. Na die 2 prijzen, kunnen de andere ingezondene stukken in deze orde worden vermeld: voor de eerste melding: nr 2 en nr 4; voor de tweede melding: nr 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer Th. Coopman, tweeden verslaggever.Volgens oud gebruik, is de steller van eene prijsvraag de aangewezen eerste verslaggever. Van dezen regel heb ik mij ditmaal afwijking veroorloofd, in het belang van de Mededingers in dezen wedstrijd, daar het mij onmogelijk toescheen op éene maand tijds eene buitengewoon rijke verzameling kunsten vakwoorden en tevens zes verhandelingen over de kinderspelen met de noodige aandacht te lezen en met de vereischte nauwgezetheid te beoordeelen. In het huidig geval, bestond er geene vrees voor verkeerde uitlegging der prijsvraag, wier beteekenis ik, als eerste verslaggever, reeds heb uiteengezet in den wedstrijd voor het jaar 1898Ga naar voetnoot(1). Terwijl ik mij onledig hield met het onderzoek van het ingezonden lijvig werk over den loodgieter en den zinkbewerker, stemde de hooggeachte collega J. Bols met de meeste bereidwilligheid erin toe de aangeboden folkloristische prijsverhandelingen vóor mij te beoordeelen. Hem zij om dien bewezen vriendendienst hartelijk dank betuigd.
Laat ik dit ‘woord vooraf’ besluiten met eenen wensch. De Academie heeft den tijd tot beantwoording van de meeste harer prijsvragen merkelijk verlengd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in enkele gevallen zelfs verdubbeld. Mocht de toenemende bijval van de uitgeschreven wedstrijden haar aansporen om, voor de toekomst, de Keurraden ietwat meer tijd te gunnen tot het voorbereiden en opstellen van hunne verslagen, opdat zij niet meer gedwongen zouden zijn talrijke aanteekeningen ongebruikt te laten liggen. De vervulling van dezen wensch zou niet alleen de taak van den beoordeelaar aangenamer maken, maar al spoedig, en in meer dan éen opzicht, vrucht afwerpen. De termijn voor de Mededingers moet daarom niet besnoeid worden. Nr 6 (kenspreuk: Rust roest), valt weg: in strijd met de gestelde voorwaarden, heeft de Schrijver zijn werk onderteekend. De vijf overige verzamelingen meen ik, na grondig onderzoek, naar verdienste te mogen rangschikken als volgt:
Beide laatste zijn, jammer genoeg, inzonderheid voor het veelbelovend nr 1, onafgewerkt gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook nr 2 is al te onvolledig om in aanmerking te kunnen komen, al ware het enkel voor eene loffelijke vermelding. De andere bieden hoogst verdienstelijk werk: nr. 5 is rijk, nr 3 schatrijk. Beide geven blijk van ongewone krachtinspanning en kunde. Nr 5 moet in menig opzicht, en in 't bijzonder voor het lied, niet wijken voor het voortreffelijke Deutsches Kinderlied und Kinderspiel van Fr.-M. BöhmeGa naar voetnoot(1). Dit zegt genoeg, waarom het een eersten prijs verdient. Maar veel hooger nog staat nr 3, zoo hoog, dat ik, voor het kinderspel althans, te vergeefs naar zijne weerga zoek in de folkloristische litteratuur van Nederland, Duitschland, Engeland of Frankrijk. Tegenover den eersten prijs van nr 5, mag nr 3 aanspraak maken op eenen grooten eereprijs. Al den lof, dien de eerste Verslaggever De boog en mag niet altijd gespannen zijn toezwaait, zeg ik volgaarne en volmondig na. In nr 5 zou ik het werk, dat in 1898 met goed gevolg werd afgewezen, niet meer herkend hebben, indien het, in weerwil van zijne gelukkige omwerking en vollediging, in hoofdzaak, en zelfs naar het getuigenis van den E.H. Bols, geene Westvlaamsche verzameling ware gebleven. Gelukkige Kinderjaren is noch West- of Oostvlaamsch, noch Brabantsch of Limburgsch, wèl, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar den eisch der prijsvraag, Vlaamsch-Belgisch. In alle gouwen werd nagespoord, in stad en dorp, in huis en school, in steeg en straat; van daar eene ongemeen groote verscheidenheid, een bewonderens-waardige schat varianten van woord en spel en lied. Het Westvlaamsch handschrift is frisch, lief, uitermate bevallig; het draagt het eigenaardig kenmerk van zijne dichterlijke geboortestreek. 't Geeft ons de poëzie der folklore te genieten. Gelukkige Kinderjaren is voller, krachtiger en kleuriger; zwaarder omdat het geleerder is. Men ziet en gevoelt, dat folklore daarin behandeld wordt, - niet alleen om hare poëtische bekoorlijkheid, - maar tevens om haar maatschappelijk nut, om de geschiedenis van tijd en volk, van zeden en taal. Deze verzameling biedt den mytholoog en musicoloog menige verrassing; voor den opvoeder der jeugd is zij een welkome gids. ‘Bovenal voor de taalgeleerden, welke alles wat tot de geschiedenis onzer taal behoort, met eerbied aanschouwen, [levert dit] werk een schat van woorden, uitdrukkingen, zegswijzen, voor de eerste maal geboekt, op. Duizende namen van spelen, duizende vaktermen, meestal zeer eigenaardig, soms echt schilderachtig, altijd opmerkelijk [geeft] deze verzameling’. Dit woord des of der SchrijversGa naar voetnoot(1) is louter waarheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds de logische indeeling van Gelukkige Kinderjaren getuigt, dat het werk wetenschappelijk is opgevat, aangelegd en uitgevoerd. In de Inleiding, die, dit zij ter loops gezegd, een prachtig stuk mag heeten, worden alle mogelijke en hier of elders bestaande rangschikkingen achtereenvolgens besproken en getoetst. Aldus 1o de alphabetische rangschikking, 2o de classificatie naar het geslacht der spelers, 3o naar het speelgoed, 4o naar de speelplaats, 5o naar den ouderdom van het spel, 6o naar den ouderdom van het kind, 7o naar de jaargetijden, 8o naar de ingewikkeldheid van het spel, 9o naar den zang; vervolgens die van ter Gouw (1871), van Böhme (1897), Al. Gomme (1894), Guts Muths (1893), Becq de Fouquières (1869). Mijns erachtens, verdient de indeeling van Gelukkige Kinderjaren alleszins de voorkeur. Zij steunt op den aard van het spel zelf. Daarom is de omvangrijke stof als volgt geschiktGa naar voetnoot(1): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. - Loopspelen.Het kind leert men eerst loopen - een heel werk! Daarom plaatsen wij de loopsspelen vooraan. Wij verdeelen ze als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. - Springspelen.Na het loopen komt het springen, dat steeds met meer moeite en krachtinspanning gedaan wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. - Dansspelen.Dansen is rhytmisch springen. Logischerwijs komen dus de dansspelen na de springspelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. - Werpspelen.De spelen der drie vorige hoofdklassen ontwikkelen de vaardigheid, de vlugheid der onderste ledematen; de werpspelen oefenen arm en oog.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. - Vinger-, hand- en vuistspelletjes.Na den arm de hand.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. - Ambachtspelen.Het zijn alle gebarenspelen, naäpende spelen. De onderverdeeling zie men in ons werk zelf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. - Raadspelen.Wij nemen het woord raden in de breedste beteekenis. De raadsels hebben wij aan kant gelaten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. - Schommelspelen.Hier schikken wij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. - Marbelspelen.Nu komen de spelen met echt speelgoed. En wel in de eerste plaats de marbelspelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
X. - Topspelen.Na den marbel, de top.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XI. - Kinderspeeltuig.In dit hoofdstuk hebben wij al de overige spelen met speelgoed gerangschikt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XII. - Kind en Natuur.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIII. - Kind en Kalender.De volgende overzichtstafel legt genoegzaam den inhoud uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XIV. - Kind en School.De volgende rubrieken kunnen aangenomen worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XV. - Kind en Muziek.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVI. Tergspelletjes.Geen grooter terger dan het kind!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVII. - Voor- en Naspel.Om wille van het groot aantal aftelrijmen hebben wij deze hoofdklasse aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
XVIII. - Varia.Hier komt alles wat elders geen plaatsje vond.
Heel belangrijk is de studie over de Oudste Bronnen voor de geschiedenis van onze Kinderspelen, wier verdienste des te grooter is, daar zij in nauw verband staat met het geheele werk. De hooggeachte eerste Verslaggever drukt zijne spijt uit over de afwezigheid van eene inhoudstafel en noemt dat een gebrek; hij vergeet wat daarover te lezen staat in de inleidingGa naar voetnoot(1). Hij roemt te recht, in De boog enz., de fraaie teekeningen. Laat ik hem bidden niet doof te zijn voor de klacht der Gelukkige Kinderjaren: ‘gebrek aan tijd en geld is de oorzaak dat de schematische teekeningen niet door een echten kunstenaar werden gemaakt’Ga naar voetnoot(2). - Liefst zag ik phototypiën gebruikt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als die, welke tot opheldering van het raketspel in het handschrift voorkomen. De Schrijvers der beide werken zullen oordeelen of ze kunnen toestemmen in de door mijnen geëerden collega Bols verlangde besnoeiing. Raad kan ik niet schaffen; maar mij zou het leed doen, indien zij het minste opofferden; want alles wat zij geven, heeft zijn nut en zijne waarde; alles past in het kader van de door mij voorgestelde prijsvraag, welke door nr 5 op zeer bevredigende, door nr 3 op meesterlijke wijze werd beantwoord. Besluit: De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft een 1sten prijs (800 fr.) en een 2den prijs (400 fr.) uitgeloofd. Ik stel voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brussel, 5 Mei 1901. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verslag van den heer J. Broeckaert, derden verslaggever.Ik acht mij gelukkig in 1898 er te hebben op aangedrongen om de prijsvraag over de kinderspelen opnieuw uit te schrijven. Nu toch mogen wij ons waarlijk over den bekomen uitslag verheugen. Met mijne geachte medeleden van den keurraad ben ik het eens om nrs 1, 2, 4 en 6 als niet bekronenswaardig af te wijzen. De Schrijver van nr 1 scheen mij nochtans genoegzaam beslagen om met eer in het strijdperk te treden. Zijne zoo goed begonnen verhandeling bleef echter onvoltooid en kan daarom alleen niet in aanmerking komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat nrs 3 en 5 betreft, hieromtrent moet ik met de heeren Bols en Coopman volmondig verklaren dat zij in de hoogste mate verdienstelijk zijn. Er blijft alleen te weten of beide op denzelfden voet mogen gesteld worden. De eerwaarde heer Bols, om de redens, welke hij in zijn verslag opgeeft, komt tot dit laatste besluit, terwijl de heer Coopman aan nr 3 verreweg de voorkeur geeft. Hij stelt daarom voor, aan de verzameling met kenspreuk: Gelukkige kinderjaren eenen eereprijs, ten bedrage van 800 fr. en aan die, voor kenspreuk voerende: De boog en mag niet altijd gespannen zijn, den eersten prijs toe te kennen. Ik zal echter doen opmerken dat de uitgeloofde eerste prijs op 800 fr. was bepaald, zoodat logischerwijze de buitengewone belooning, welke nr 3 volgens den tweeden verslaggever verdient, het bedrag dezer laatste som zou dienen te overtreffen. Om een oordeel te kunnen vellen had ik het derhalve ten plicht de twee verzamelingen op mijne beurt gewetensvol te onderzoeken. De tijd, mij daartoe overgelaten, was echter zoo kort, dat ik niet dan met de grootste moeite er in geslaagd ben met den inhoud der 3,354 bladzijden, welke beide verhandelingen beslaan, kennis te maken. Nr 5 dong reeds mede in den prijskamp van 1898. De Inzender, men ziet het op menigvuldige plaatsen van zijn handschrift, heeft rekening gehouden met de hem gedane opmerkingen en ditmaal een werk aangeboden, dat in alle opzichten den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lof verdient, welken de twee eerste verslaggevers er aan toezwaaien. Het is in twee groote afdeelingen gesplitst: Zangspelen en Spelen zonder zang, deze laatste volgenderwijze verdeeld:
De verzameling bevat in 't geheel 960 spelen, ongeveer twee honderd meer dan in 1898. Dit zegt genoeg welke moeite de mededinger zich gegeven heeft om de vraag der Academie te beantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nr 3 is het werk van eenen nieuwen mededinger. Hier staat men waarlijk verbaasd over het vele en uiterst merkwaardige, dat er in voorkomt. De eerwaarde heer Bols noemt het terecht eene goudmijn, een Benediktijnerwerk, en ik voeg er met den heer Coopman bij, een werk, zooals nog in geene enkele folkloristische literatuur is aan te treffen. Het spant dan ook verre de kroon boven nr 5 en verdient uit dien hoofde met eenen hoogeren prijs beloond te worden. Of er in het werk te veel staat, dat tot de eigenlijke prijsvraag niet behoort, valt moeilijk te beslissen. Mijns erachtens behoeft er niets weggelaten te worden, omdat alles zóó belangrijk is dat de minste besnoeiing schadelijk zou zijn. Hoe meer bloemen op eenen boom, hoe meer vruchten hij belooft. Ik stem dus in met het voorstel van den heer bestuurder, met dit verschil dat er aan de verzameling nr 3 een eereprijs van 1,000 fr. en aan de best daarop volgende, nr 5, de uitgeloofde eerste prijs zou worden toegekend. |
|