| |
Buitengewone wedstrijd.
Idioticon van het Antwerpsch dialect. (Stad Antwerpen en Antwerpsche Kempen.)
Verslag van den Heer TH. COOPMAN, eersten verslaggever.
Het eenig ingezonden handschrift (kenspreuk: De Volkstaal is eene onuitputtelijke mijn) is waarachtig eene verzameling van belang: het beslaat niet minder dan 2176 dicht beschreven bladzijden
| |
| |
en bevat, naar mijne berekening, ongeveer 12000 behandelde woorden.
Met het keuren van elk woord uit dien schat of met het proeven van het aanzienlijk aantal zegswijzen gaat het gansch natuurlijk niet: voor zulken aangenamen arbeid zou de beoordeelaar over maanden tijds mogen beschikken.
Laat ik mij verhaasten de bekentenis af te leggen, dat ik de daaraan bestede uren in 't geheel niet beklaag: bij het lezen van tallooze eigenaardige uitdrukkingen of snedige spreekwoorden heb ik dikwijls innig pret gehad, en ik hoef niet te zeggen hoe ik mij niet zelden lang verkneukeld heb bij het vernemen van allerlei pittige gezegden en soms bijzonder smakelijke vergelijkingen, welke eeuwig en erfelijk den Antwerpenaar toebehooren, die zóo natuurlijk schildert met woorden alsof zijn ontvankelijke en even licht ontvlambare geest doortrokken ware met de levendigste kleurstof der Nederlandsche taal.
Zulk werk, dat op rijkdom roemen mag, te doorbladeren, was mij een wezenlijk genot, en niet zonder moeite had ik er afscheid van genomen, indien de hoop op spoedig wederzien mij ontzegd ware geweest.
Van hetgeen de Schrijver biedt, werd het grootste gedeelte verzameld te Antwerpen en in de westelijke streek der Kempen, in de kantons Brecht en Santhoven. Dat belet niet dat zijn oogst uit het kanton Westerloo en rond Heist-op-den- | |
| |
Berg vrij aanzienlijk is. In de Turnhoutsche Kempen en elders plukte hij menige taalbloem.
Het gewest, waar het woord of de uitdrukking te huis hoort, wordt door Schrijver zooveel mogelijk aangeteekend.
Met genoegen zij vastgesteld dat hij de Bo, Tuerlinckx, Rutten, Hoeufft, Gallée, Draaijer en Kiliaan aanhaalt, telkens hij een woord mededeelt dat ook bij hen voorkomt.
In zijn voorbericht verklaart hij, waarom hij niet geaarzeld heeft woorden, welke Schuermans voor Antwerpen en de Kempen opgeeft, nogmaals te boeken: hij verlangde een zoo volledig mogelijk Antwerpsch Idioticon te leveren en tevens veel van de woorden, welke in het Algemeen Vlaamsch Idioticon als Antwerpsch of Kempisch aangemerkt staan, nauwkeuriger uit te leggen of op volmaakter wijze door voorbeelden op te helderen.
Uit de vergelijking der beide Idiotica blijkt dat Schrijver, ook in dit opzicht, zijn best gedaan en nuttig werk verricht heeft. Het Algemeen Vlaamsch Idioticon te verbeteren, waar het moet, en aan te vullen waar het kan, behoorde tot zijne taak. Dat is zelfs plicht voor allen, die zich met de studie onzer gewestspraken onledig houden.. Daardoor verzwakken zij geenszins den dank, dien wij Schuermans, als baanbreker op dialectisch gebied, verschuldigd zijn: in weerwil van 's mans ongemeene vlijt en kennis, kon hij onmogelijk alles keuren en klaren wat hem van
| |
| |
wijd en zijd door talrijke vrijwillige medewerkers met geestdrift werd aangekruid.
De zaakrijke inleiding van den Schrijver over klankleer en spraakkunst, waarin alles, naar het mij toeschijnt, haarfijn is onderscheiden en even duidelijk uiteengezet als de woorden verder uitgelegd zijn, zal ongetwijfeld de goedkeuring verwerven van mijne geachte Medeleden van de Jury, die beter dan ik vertrouwd zijn met al de eigenaardigheden en schakeeringen van den Antwerpschen en Kempischen tongval.
En al mocht daar iets op af te wijzen vallen, de hoeveelheid woorden en uitdrukkingen, die Schrijver verzameld heeft, is zóo aanzienlijk en ze bevat zooveel wat vóor hem niet geboekstaafd werd, nevens veel wat zelfs de algemeene schrijftaal verfrisschen en verrijken kan, dat ik mij gelukkig acht de Koninklijke Vlaamsche Academie te mogen verzoeken aan dit eenig aangeboden werk den eersten prijs toe te kennen en het ten spoedigste te laten drukken.
Brussel, 10 April 1898.
| |
Verslag van den heer Sermon, tweeden verslaggever.
De Academie heeft twee prijzen uitgeloofd voor de twee beste antwoorden op de vraag: Een Idioticon opstellen van het Antwerpsch dialect, en als be- | |
| |
werkingsplan toonde zij de werken van Tuerlinckx en Rutten aan.
Slechts één antwoord is ingezonden geworden en het beantwoordt ruimschoots de vraag; het geeft zelfs meer. Het is 2176 dicht ineengeschrevene 4o bladzijden groot: gelukkig is het antwoord het werk van eenen schoonschrijver en lazen wij de 39 volgeschrevene schrijfboeken gemakkelijk. Ik heb ze dan ook met het potlood in de hand aandachtig gelezen.
Het werk is zelfstandig: de schrijver heeft zijne woorden in de provincie Antwerpen afgeluisterd, ze nauwkeurig en met veel schranderheid opgeschreven, zooals de personen, uit wier mond hij ze gehoord heeft, ze uitspraken, en met de zinnen waarin zij voorkwamen. Zeer zelden haalt hij eenen schrijver aan. Hij heeft bijna al de voorname Nederlandsche Idiotica geraadpleegd; maar zij dienden hem slechts om de woorden terecht te wijzen, dat is, om aan te duiden, dat zij niet alleen in Antwerpen, maar ook elders gehoord worden. Veelmaals verwijst hij naar Kiliaan, soms naar de Theutonista, enz., wanneer de woorden daarin voorkomen. Andermaals waagt hij zich op het gebied der vergelijkende taalkunde, maar dit wordt niet algemeen doorgezet. Hij geeft ook doorgaans bij de namen van planten, vogelen, visschen en insecten, wat hij heet de wetenschappelijke (semi-Grieksch-Latijnsche) benamingen; doch deze, alsook zijne vertalingen uit Kiliaan enz., moeten bij den druk met veel zorg nagezien worden.
| |
| |
Hij is ook wel bekend met de vakwoorden van allerlei bedrijven, ambachten, nijverheden, enz., en geeft er al de benamingen nauwkeurig van op.
Hij doet zijn werk voorafgaan van de klankleer des Antwerpschen dialects; dit werk ook is zeer zorgvuldig opgemaakt; maar daar alles, wat hij hierover schrijft, alleen op het gehoor berust en het gehoor bijna bij iederen mensch verschilt, zijn hier geene opmerkingen op te maken: men moet het aannemen of verwerpen. Ik vind zijne klankleer in de algemeene trekken juist; maar er is een onderscheid tusschen de klanken van het dialect der stad Antwerpen en dat der omliggende dorpen, tusschen dat van Hoogstraten en Turnhout, van Lier en het Zuid-Oosten der provincie. Het verschil is niet groot; maar het bestaat inderdaad. Mechelen is geheel ter zijde gelaten.
Hij geeft ook eene spraakleer van het Antwerpsch dialect; deze ook, vooral in zijne verbuigingsleer, heeft nogmaals alleen het gehoor tot waarnemingszintuig, en hierop is dan ook wat wij hooger over de klankleer zegden, toepasselijk.
Hij geeft daarin eene lijst van de verschillige zelfstandige naamwoorden, die in de provincie Antwerpen een ander geslacht hebben dan in het woordenboek van de Vries en te Winkel, en dat getal is tamelijk groot. Hij geeft ook, en zeer nauwkeurig, de klankverwisseling van al de sterke werkwoorden.
Als proeve van het Antwerpsch dialect geeft
| |
| |
hij de Parabel van den Verloren Zoon in de taal van St.-Antonis, een dorpje op drij mijlen van Antwerpen en op den steenweg van Antwerpen naar Hoogstraten en Turnhout gelegen. Dit is een echt phonogram van de taal dier plaats.
Bij het lezen van het werk heb ik zoo een paar honderd opmerkingen gemaakt: woorden die ontbreken, andere die mijns inziens nog eene andere beteekenis hebben dan die, welke hij opgeeft of waarvan hij de beteekenis verkeerd uitlegt; ook spreekwijzen welke, altijd mijns inziens, eene andere beteekenis hebben dan die, welke hij opgeeft.
Ik zal daarmee mijn verslag niet overladen; want wat zijn zij bij de 12000 die hij juist en keurig uitlegt! Maar ik stel mij ten dienste der Academie en des schrijvers om ze in de drukproeven te lasschen.
De schrijver schijnt ook beter bekend te zijn met het dialect der provincie dan met dat der stad Antwerpen. Inderdaad, eenige namen van booten, benamingen van schippers- en natiewerk ontbreken; ook wanneer hij bij sommige woorden, van Schuermans sprekende, zegt dat hij ze nooit gehoord heeft, kan ik hem verzekeren dat men ze te Antwerpen dagelijks vernemen kan.
Het werk zou merkelijk korter zijn, indien de schrijver de etymologie der woorden meer geraadpleegd en de verscheidene varianten in de uitspraak van een zelfde woord achter elkander geschreven had, in plaats van telkens, bij elke
| |
| |
variante van een woord, opnieuw den geheelen uitleg te geven en dezelfde voorbeelden neer te schrijven; dit schijnt mij wat nutteloos werk.
Eenige zijner taalkundige uitleggingen zijn niet altijd heel klaar, andere zijn overtollig. Dat hij zijne voorbeelden in dialect schrijft, dat is noodzakelijk; maar de uitleggingen moeten in de spelling van de Vries en te Winkel gesteld zijn.
Het werk kan nu onder taalkundig opzicht iets te wenschen laten; maar gelijk het is, is het zeer verdienstelijk, het is eene mijn van onbekende en gelukkig gevormde woorden, van spreuken, van in onze taal noodzakelijk wendingen, die nergens te vinden en dus den taalkundigen zeer welkom zullen zijn. Ik en anderen hebben, vooral bij het vertalen, naar woorden gezocht en wij hebben ze niet gevonden; terwijl de schrijver van dit Idiotikon ze uit den mond des volks heeft opgevischt. Dit bewaarheidt nog eens de spreuk: Vox populi, vox Dei.
Ik aarzel dus geen oogenblik aan de Academie te vragen aan dit werk den eersten prijs te willen toekennen, en ik voeg erbij dat het inderdaad eene kleine belooning genoeg is voor zulk een arbeid.
| |
Verslag van den heer Coremans, derden beoordeelaar.
Het ingezonden werk verdient den uitgeloofden prijs. Het voorstel mijner collegas van de
| |
| |
Jury: deze belangrijke verzameling, zoo spoedig mogelijk, door de Academie te doen uitgeven, stem ik ten volle bij.
De Academie sluit zich aan bij het oordeel des keurraads.
Gezien de belangrijkheid en uitgebreidheid van het ingezonden werk, stelt de bestendige secretaris voor, het bedrag der twee uitgeloofde prijzen te vereenigen. - Aangenomen.
Het naambriefje, bij het bekroond werk gevoegd, geopend zijnde, blijkt schrijver er van te zijn de heer Jozef Cornelissen, onderwijzer te St.-Antonius-Brecht, met medewerking van den heer J.-B. Vervliet, letterkundige te Antwerpen.
| |
Kiezingen.
De Academie gaat over tot de kiezingen voor de opene plaatsen.
De uitslag zal in de openbare zitting worden afgekondigd.
De heer L. Simons leest een opstel, getiteld: Vondel beschouwd als wijsgeer, hetwelk, op voorstel van den heer Bestuurder, gedrukt zal worden.
De zitting wordt geheven te 4 uur.
|
|