Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1898
(1898)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
JongheGa naar voetnoot(1), wordt gezegd, daar waar sprake is van de gebeurtenissen die plaats grepen in het Wonderjaar (1566): ‘... op den 22. [Juli predikte] wederom eene andere buyten de Petercelle-Poorte ontrent de Stad op den Driesch van S. Pieters-Aelst. Hier hadden zy gelyk eene Legerplaetse opgerecht, die zy met Karren en Wagens beschansd hadden, om door niemand onvoorziens verstoort te worden. Aen alle de Toegangen waeren verscheyde Schildwachten gesteld, van welke zommige gewapent waeren met Pyken, andere met Bylen, en vele met Vuur-roers: en op de Wegen waeren wederom andere, die aen het toevloeyende Volk den weg aenwezen, om te komen ter plaetse van de Predikatie. Daer waeren ook verscheyde Boek-kraemen voorzien van Psalm-Boekskens en andere volgens de Ketterye van Calvyn, gelijk als den Heydelbergschen Catechismus, den welken Petrus Dathenus overgezet hadde in 't Vlaemsch. Men zeyde, dat'er wel acht ofte negen duyzend Menschen waeren; voor de welke den Minister Hermanus Struycker [ook Strijker genoemd, maar meer bekend onder den naam Moded], verheven staende op eenen Wagen, predikte tegen de Roomsche Superstitien. Naer de Predikatie wierden de Psalmen gezongen van de geheele menigte, het gene zeker meer moest gelyken naer een Gehuyl, | |
[pagina 46]
| |
als naer een Gezang, om dat zy alle in het zingen onervaeren waeren...’ Zooals bekend is, vervaardigde Petrus Dathen (Dathenus) zijne vertaling der Psalmen in Nederlandsch dicht te Franckenthal, in den Pfaltz, van waar hij in 1566 in zijn vaderland, de zuidelijke Nederlanden, terugkeerde; nog in ditzelfde jaar vinden wij hem onder de haagpredikers, te Gent. Van deze eerste volledige Nederlandsche psalmberijming verschenen, voor zoo ver bekend is, drie verschillende drukken met het jaartal 1566: 1o, gedrukt te Heidelberg, bij Mich. Chiraet, 2o, Ghedruckt buyten Londen bij mij Merten Wendelen .. den 2. dach November, en 3o, Ghedruckt inden Iare ons Heeren M.CCCCC.LXVI., zonder naam van plaats en drukker. Voor het oogenblik daargelaten of Heidelberg, Mich. Chiraet en Merten Wendelen geen schuilnamen zijn blijft nog de vraag, welke van deze drie uitgaven de eerste is. Als zoodanig beschouwde men tot heden no 2, ghedruckt buyten Londen... Het hierboven medegedeelde uittreksel uit de Gendsche geschiedenissen levert echter het bewijs dat deze meening niet de juiste kan zijn, aangezien deze druk eerst op den 2. dach November 1566 de pers verliet, terwijl reeds op den 22. Juli van datzelfde jaar, te Gent, gedrukte exemplaren der psalmberijming van Dathenus werden verkocht en gebruikt. De groote moeilijkheid om hierin tot de waarheid te komen lag tot hiertoe in de omstandigheid, dat | |
[pagina 47]
| |
men de uitgaaf genoemd onder no 3 slechts uit aanhalingen kende, en nog niemand daarvan een exemplaar had gezien. Deze moeilijkheid, welke gisteren nog bestond, bestaat echter heden niet meer. Van de uitgaaf: Ghedruckt inden Iare ons Heeren M.CCCCC.LXVI., zonder naam van plaats en drukker, is thans een exemplaar aan het licht gekomen. Het werd ontdekt door een stadgenoot, den bekenden musicoloog en kenner van het Nederlandsch Lied, den heer Florim. van Duyse. Door den gelukkigen bezitter van deze buitengewone bibliographische zeldzaamheid in de gelegenheid gesteld daarmede kennis te maken, maakte ik daarvan gebruik om te onderzoeken waar en door wien het boek werd gedrukt. Mijn eerste gedachte was, dat het een voortbrengsel zou zijn van de Antwerpsche pers, maar hoe ik ook naar dien kant zocht, de drukker bleef onvindbaar; slechts vond ik dat Jan van Waesberghe aldaar, een jaar later (1567), het boek herdrukte. Van Antwerpen keerde ik mijne nasporingen naar onze goede stad Gent, en dit met beter gevolg. Na lang zoeken vond ik, dat de uitgaaf der Psalmen van Petrus Dathenus, met muzieknoten, Ghedruckt inden Iare ons Heeren M.CCCCC.LXVI, afkomstig is van de pers van den Gentschen boekdrukker Gelein de Man of Manilius, die van 1559 tot 1573 drukte. Alle lettersoorten en beginletters bij den druk van dit psalmboek gebezigd, zelfs het versiersel voorkomend aan het einde van het Register, vindt men terug in de andere | |
[pagina 48]
| |
uitgaven voortkomende uit dezelfde voortreffelijk ingerichte boekdrukkerij. Een andere merkwaardigheid is, dat aan het hoofd van het boek een gedicht is geplaatst, getiteld: Tot de Ghemeente Christi, welk gedicht geteekend is met de spreuk: Vreest wt liefden, d'Heere. Deze kenspreuk, die men zou kunnen verstaan als te beteekenen: Vreest uit liefde de Heer, dat is: God, verbergt echter inderdaad den naam van den bekenden Gentschen schilder en rederijker Lucas d'Heere, den vriend van Marcus van Vaernewijck, Abraham Ortelius, Hubertus Goltzius, Pieter de Rijcke, Joris Wybo, Cornelius Grapheus, Jan Fruytiers, Willem Borluut, Jan Radermacher, Philip van Marnix, Philippe de Mornay, Dominicus Lampsonius, Karel Utenhove en vele anderen, inzonderheid van Petrus Dathenus, den dichter der hier besproken eerste Nederlandsche psalmberijming. Opmerking verdient de omstandigheid, dat Lucas d'Heere slechts hier de genoemde kenspreuk bezigde; gewoonlijk teekende hij zijne letterkundige voortbrengselen met eene letterkeering van zijn naam: Schade leer u. Dezelfde schilder-rederijker liet, een jaar vroeger (1565), eenige psalmen in Nederlandsch dicht en met de muziek drukken door denzelfden Gelein Manilius. Volge nog de boekbeschrijving van de nieuwontdekte bibliographische zeldzaamheid:
Alle de ‖ Psalmen ‖ Dauids. ‖ Ende andere Lof- | |
[pagina 49]
| |
sanghen wt den Fransoyschen dichte [int?] ‖ Nederduytsch ouerghesett, ‖ Door Petrvm Dathenvm. ‖ De welcke men voortaen inde Neder-‖landsche Ghemeynten ghe-‖bruycken zal. ‖ Iacobi 5. vers. 13. ‖ Is yemant in lyden onder v? Die bidde: Is ‖ yemant goets moets? Die singhe Psalmen. ‖ Ghedruckt inden I are ons Heeren ‖ M.CCCCC.LXVI.‖ In-12o, sign. * en A - Z, 576 ongenommerde blzz. - Titel; keerz. onbedrukt; Voorreden..., gedagteekend: Tot Franckenthal den 25. Martij 1566... Petrvs Dathenvs.; Register aller Psalmen., aan het einde der laatste blz. een figuurlijn; onbedrukte blz. en Tot de Ghemeente Christi., aan het einde: Vreest wt liefden d'Heere.; Twee onbedrukte blzz.; Psalmen..., aan het einde: Eynde der Psalmen Dauids.; Die thien ghebo-‖den des Heeren....; Den lofsangh Zacharie...; Een lofsangh... Marie...; Den lofsangh van ‖ Simeon...; Symbolum Apostolo‖rum...; Dat ghebet onses Heeren...; Een cort ghebet voor ‖ de Predicatie. ‖ Ian Wtenhove. Aan het einde der laatste bladz.: Eynde. (de Y rom., de drie andere letters goth.). Het eerste couplet van alle psalmen en lofzangen, met de muziek. Misschien behooren achter de Gezangen nog de Formulieren en de Catechismus die ook achter de latere uitgaven der Psalmen voorkomen. Dit zal echter eerst uitgemaakt kunnen worden wanneer een tweede exemplaar zal gevonden zijn. De laatste katern (Z) bestaat hier uit een volledig vel druks. De heer de Vreese drukt den wensch uit, dat de Academie den heer Minister van Justitie zou opmerkzaam maken op de taalfouten, welke het Staatsblad ontsieren, en van welke hij enkele staaltjes mededeelt. | |
[pagina 50]
| |
Nopens dit punt ontstaat eene woordenwisseling, waar deel aan namen de heeren jhr. de Pauw en de Vos. Laatstgenoemde acht het noodig dat eene Commissie van bevoegde vertalers der Belgische Wetten ingericht worde. De vergadering beslist dit punt nader te zullen bespreken als het wetsvoorstel der heeren Coremans en de Vriendt door onze beide wetgevende korpsen gestemd zal zijn. | |
Dagorde.De heer Hiel leest een dichtstuk, getiteld: De Vorster, hetwelk, op voorstel van den heer bestuurder, in de Verslagen zal worden opgenomen. Vervolgens wordt door den heer bestuurder verslag uitgebracht nopens het bijzonder gehoor, door het bureel bij den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs aangevraagd. Op verzoek der Academie hadden zich bij de afvaardiging gevoegd de heeren Daems, voorzitter der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde en Janssens, lid van de Kamer der Volksvertegenwoordigers. De heer Coremans, ook daartoe uitgenoodigd, had zich wegens ongesteldheid verontschuldigd. De heer Minister heeft met de grootste welwillendheid een geruimen tijd met genoemde Leden de verschillende punten aangaande de inrichting der nieuwe Commissiën en de uitgave der Biographie van | |
[pagina 51]
| |
de Zuidnederlandsche schrijvers besproken, waarna hij verzocht de aanvrage schriftelijk in te zenden. Tot vollediging dezer mededeeling leest de bestendige Secretaris de nota, door hem aan den heer Minister overhandigd nopens de door de Academie ontworpen uitgave van de Levensschets der Zuidnederlandsche schrijvers. Deze nota luidt als volgt:
Het biographisch werk, door de Koninklijke Vlaamsche Academie ontworpen, zal niet eene vertaling of doublure zijn der Biographie nationale, welke de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts sedert 32 jaren onafgebroken voortzet. De Biographie nationale vermeldt niet alleen de in België geboren Nederlandsche schrijvers, maar ook staatsmannen, vorsten, veldoversten, heiligen, kerkvoogden, mannen van allerhande wetenschap en kunst, en alle schrijvers van ons land, om het even in welke taal hunne werken zijn opgesteld. In het werk der Koninklijke Vlaamsche Academie zal enkel sprake zijn van Nederlandschschrijvende Belgen, namelijk van zulke, die minstens tien jaren overleden zijn. Derhalve mag gezegd worden dat dit werk ongeveer drie vierden minder uitgebreidheid zal hebben dan de Biographie nationale. Te duidelijker zal dit blijken, wanneer wij er op wijzen dat zekere levensschetsen in de Biographie | |
[pagina 52]
| |
nationale eenen buitengewonen omvang hebben: b.v. het artikel Charlemagne, 46 kolommen, Charles-Quint, 336 kolommen druks. Nu, de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie heeft beslist, dat geene levensschets meer dan tien kolommen druks zal mogen beslaan. Andere vergelijking. Het Biographisch Woordenboek der heeren Frederiks en Van den Branden (2e vermeerderde uitgave) behelst 918 bladzijden, en daarin wordt melding gemaakt van al de Nederlandsche schrijvers, zoowel die in het Noorden als in het Zuiden geboren. Men vindt daarin enkele biographische bijzonderheden, zonder eenige uitweiding, en de beknopte lijst van de uitgaven der vermelde schrijvers. Neemt men nu in aanmerking dat het Biographisch Woordenboek der Koninklijke Vlaamsche Academie meer zal bevatten, namelijk, zooveel mogelijk, eene beoordeeling der aangehaalde schriften, alsmede dezer volledige Bibliographie, dan mag men zeggen dat de door ons ontworpen uitgave hoogstens 4 of 5 deelen, als het werk van Frederiks en Van den Branden, zal uitmaken. Aan den heer Minister is ook eene lijst medegedeeld der namen van Zuidnederlandsche schrijvers, gerangschikt onder de letter A, in de Biographie nationale. Deze namen zijn ten getale van 25, eigenlijk maar een twintigtal, dewijl daaronder nog een zestal namen voorkomen, welke onder letter V | |
[pagina 53]
| |
zouden dienen te staan. De lijst der Koninklijke Vlaamsche Academie behelst 69 namen, beginnende met letter A, zonder diegene te rekenen, welke na het drukken der lijst opgenomen zijn. Uit dit alles blijkt dus, dat het door de Koninklijke Vlaamsche Academie ontworpen werk geheel anders zal zijn dan de Biographie nationale, althans niet als doublure of als eene vertaling daarvan zal kunnen beschouwd worden.
De heer Broeckaert stelt, namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, voor, de eerste aflevering van bedoeld werk ter perse te laten leggen, de Commissie, in zitting van heden, het besluit genomen hebbende om met het werk voort te gaan, ook al zou de Regeering het daarvoor gevraagde hulpgeld weigeren. - De vergadering keurt dit voorstel goed. De zitting wordt te 4 uur geheven. |