Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897
(1897)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| |||||
Vergadering der drie bestendige Commissiën, 17 November 1897Aanwezig de heeren baron de Maere, Alberdingk Thijm, Bols, Broeckaert, Claeys, Coopman, Daems, jhr. de Pauw, de Potter, de Vos, Gailliard, Gezelle, Hiel, Obrie, Sermon, van Even, Willems, de Flou, Prayon-van Zuylen; de heer Dr. J. ten Brink, buitenlandsch eerelid. Aan de dagorde staat het vraagstuk der ‘Kollewijn-Spelling’, over hetwelke de drie bestendige Commitsiën geroepen waren hun oordeel uit te brengen. Toelichting van het voorstel wordt gedaan door den heer Coopman. In de zitting van den 11 Augustus II. werd aan de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde het volgende voorstel overgelegd: ‘Bestaan er geen redenen opdat de Koninklijke Vlaamsche Academie, in het belang van taal- en letterkunde, door het afkondigen van eene met redenen omkleede beslissing, de Zuidnederlandsche onderwijzers, leeraars en letterkundigen waarschuwe tegen het al te voorbarig geheel of gedeeltelijk aannemen der zoogenaamde Kollewijn-spelling?’ Dat voorstel werd door de Commissie met | |||||
[pagina 672]
| |||||
algemeene stemmen goedgekeurd. (3 leden zijn afwezig.) Er werd tevens beslist dat de Commissie eerst het oordeel van de beide andere Commissiën over het vraagstuk zou inwinnen. Na ingewonnen antwoord, zou het Bestuur der Academie aanzocht worden, indien zulks noodig bleek, eene vergadering der drie Commissiën te zamen, te beleggen. Den 12 Augustus werd het voorsel overgemaakt aan de Commissie voor Middelnederlandsche taal- en letterkunde en aan de Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie. Deze laatste schreef den 15 September: ‘De Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, na onderzoek der haar voorgelegde vraag omtrent de zoogeheeten “Kollewijn-spelling”, komt tot het volgende besluit: Haars inziens bestaat er hoegenaamd geene reden om gezegde spelling, geheel of gedeeltelijk, aan te bevelen; Zij uit den wensch, dat onderwijzers, leeraren, dagbladschrijvers en letteroefenaren door de Academie zouden gewaarschuwd worden tegen 't invoeren van de nieuwmodische spelling, welke op weinig wetenschappelijke gronden steunt, en welker invoering, met het oog op onzen Taalstrijd in België, de grootste gevaren zou kunnen opleveren.’ De Commissie voor Middelnederlandsche taalen letterkunde schreef: | |||||
[pagina 673]
| |||||
‘De Commissie voor Middelnederlandsche taalen letterkunde heeft van uw schrijven van 12 Augustus II., omtrent de “Kollewijn-spelling”, in hare zitting van 15n dezer kennis genomen. Alhoewel met de Commissie voor Nieuwere Taal en letteren volkomen instemmende, meent zij echter dat het raadzaam zal zijn niet door een voorbarig officieel tusschenkomen de zaak belang bij te zetten. Haars inziens zal in elk geval het voorstel best dadelijk naar de Academie verzonden worden’. Daar uit die antwoorden bleek dat er eenig verschil van meening bestaat, gaf de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, krachtens eene beslissing, door haar genomen den 13 October, gevolg aan het 2e deel van het voorstel en verzocht, derhalve, het Bestuur der Academie, de vergadering van heden te beleggen. De te behandelen vragen zijn deze:
De heer bestuurder verklaart de beraadslaging geopend. De heer Prayon-van Zuylen legt, na toelichting, het volgende voorstel neder: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie, | |||||
[pagina 674]
| |||||
Overwegende dat het voortbestaan der na zooveel moeite verkregen eenheid van spelling eene hoofdvereischte is voor den bloei der Nederlandsche taal en de ontwikkeling der Nederlandsche letterkunde; Overwegende dat de spelling van De Vries en Te Winkel, door de voornaamste taalgeleerden van Noord en Zuid vastgesteld, tot geene ernstige bezwaren aanleiding geeft; dat zij overigens voor het Groot Nederlandsch woordenboek werd aangenomen en dus dient behouden te worden; Overwegende, eindelijk, dat de zoogenaamde Kollewijn-spelling op geenen voldoenden wetenschappelijken en logischen grond berust; dat zij in strijd is met de beschaafde uitspraak in vele streken van de Nederlanden en bepaaldelijk in Vlaanderen en in Brabant; Oordeelt dat er geene redenen zijn om het gebruik van die nieuwe spelling aan te moedigen; en integendeel, dat er wel redenen zijn om er zich tegen te verzetten; Drukt den wensch uit dat de Belgische Regeering bevele dat in alle gestichten van openbaar onderwijs alleen de spelling van De Vries en Te Winkel, door het Koninklijk Besluit van 21 November 1864 bekrachtigd, zal worden toegelaten; Verklaart, dat zij het spellingstelsel De Vries en Te Winkel aankleeft.’
De heer ten Brink vraagt oorlof om eenige | |||||
[pagina 675]
| |||||
woorden te mogen in 't midden brengen. Spreker, hoewel geen lid zijnde van eene der drie bestendige commissiën, meent dat de opgeworpen quaestie belangrijk genoeg is om ook eene stem uit Noord-Nederland hier te laten hooren. Het nieuwe spellingstelsel (verklaart hij) is een uitvindsel van een klein getal jonge lieden, meestal lagere onderwijzers, die meenen daardoor zich eene zekere beroemdheid te zullen geven. Hun stelsel, ter sprake gebracht op de letterkundige Congressen van Antwerpen en Dordrecht, bekwam er geen den minsten bijval, en kon dien ook niet bekomen, aangezien de laatst ingevoerde spelling, namelijk die van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, mag gezegd worden het uitvloeisel, de vrucht te wezen van de letterkundige Congressen. Spreker meent, dat in de Koninklijke Vlaamsche Academie, waar de Congressen niet alleen eene groote belangstelling verwekken, maar die er zich altijd doet vertegenwoordigen, niemand kan gevonden worden om de nauwelijks sedert eenige jaren ingevoerde spelling te helpen afbreken. Jhr. de Pauw verklaart zich eveneens voor het behoud der spelling van het Woordenboek en acht het onnoodig, dat er aanleiding gegeven worde tot eenen nieuwen Spellingsoorlog, gelijk Pr. van Duyse er een in 1842 bezong. De nieuwe spelling is hier ingevoerd door koninklijk besluit en 't betaamt, dat wij ons daaraan houden. Spreker sluit zich aan bij het voorstel des heeren Prayon. | |||||
[pagina 676]
| |||||
De heer Prayon vraagt dat de Academie een besluit neme, en de stem verheffe tegen het invoeren der nieuwe spelling; hij meent te weten dat reeds in zekere onderwijsgestichten van den Staat de ‘Kollewijn-spelling’ is ingevoerd, hetgeen niet zou mogen geduld worden. De heer Daems vraagt, op zijne beurt, dat de Academie zich bepaald verklare voor de spelling van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Meermalen (zegt Spreker), is hem de klacht geuit, dat de Academie geene beslissing nam in het tegenwoordig geharrewar van verschillende schrijfwijzen; dat zij niet duidelijk verklaarde aan welk stelsel zij haar zegel hecht. De bespreking van het voorstel des heeren Prayon biedt thans eene gunstige gelegenheid aan om zoo eene uitdrukkelijke verklaring af te leggen, en daarom stelt Spreker eene wijziging voor aan het laatste paragraaf van bedoeld voorstel. Er schijnt overigens in de Academie reeds eenige moeilijkheid geweest te zijn ten gevolge van den eisch van zekere bekroonden, die geen onderscheid maken nopens het geslacht der zelfstandige naamwoorden, wat ook tot de gelaakte nieuwigheid behoort. De bestendige secretaris treedt het voorstel des heeren Daems bij, ten einde, in het vervolg, moeilijkheden als de bedoelde te voorkomen; het is noodig dat de Academie eene duidelijke verklaring ter gunste van de spelling des Woordenboeks aflegge. Ten slotte wordt aan de vergadering gevraagd: | |||||
[pagina 677]
| |||||
Met algemeene stemmen: ja. Het voorstel van den heer Prayon wordt paragraaf bij paragraaf in stemmen gelegd en eenparig aangenomen. De twee laatste alinea's worden, op voorstel van den heer Daems, aldus gewijzigd: ‘De Koninklijke Vlaamsche Academie verklaart, getrouw te willen blijven aan het spellingstelsel van De Vries en te Winkel, dat zij tot het hare ijkt; en drukt den wensch uit, dat alléén deze spelling in de Staatsinrichtingen voor onderwijs zal toegelaten zijn.’ |
|