Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1897
(1897)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 657]
| |
Zitting van 13 October 1897.Aanwezig de heeren Baron de Maere, bestuurder; Alberdingk Thijm, onderbestuurder; de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr de Pauw, Gailliard, Gezelle, Hiel, Snieders, Willems, Daems, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, werkende leden; de heeren de Vreese, Prayon-van Zuylen en Segers, briefwisselende leden. De bestendige Secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, en legt vervolgens de lijst neder der | |
Aangeboden boeken.Door de Belgische regeering: Theodoor Körner's leven en werken, door Dr Haller. Liefdeleven, gedichten door L. Buyst. Bulletijn der maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, nr 4, 1897. Wallonia, 1897, nr 9. Revue sociale catholique, 1897, nrs 11 en 12. Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, nrs 2 tot 7. | |
[pagina 658]
| |
Bulletin de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux arts de Belgique, 1897, nr 8. Bibliographie de Belgique, 1897, nrs 17-18. Compte rendu des séances de la Commission royale d'Histoire ou Recueil de ses bulletins, 1897, nr 3. Inventaire des Cartulaires conservés en Belgique ailleurs que dans les dépôts des archives de l'Etat. La main d'oeuvre aux Colonies. Tome II.
Door den heer Daems: Maria-Almanak voor 1898.
Door den heer W. de Vreese: Gabriël Meurier.
Door den heer L. Willems: Charles Ledeganck, 1897.
Door den heer C. de Wulf, te Lier: Beoordeelingen over Tony Bergmann en zijne werken.
Door de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Tweede deel, 10e aflevering, (de woorden begrijpen-beklant).
Door den heer H. Roes: Het oude lied in de XIXe eeuw. Haarlem, 1897.
Door den heer F.-A. van Loo, bestuurder der Katholieke Bibliotheek, te Gent: | |
[pagina 659]
| |
Alphabetische kataloog der Vlaamsche boeken, volgens Schrijvers gerangschikt. Gent, 1897, 8o.
Door de Hoogeschool van Upsala: Upsala Universitet 1872-1897. Festskrift med anledning af konung Oscar II.
Verder: Het Belfort, nrs 9 en 10. - Biekorf, nr 18.
De heer baron de Maere maakt de vergadering bekend dat de Academie eerstdaags verrijkt zal worden met het portret van den heer A. Beernaert, in 1886 voorzitter van den Ministerraad, thans Staatsminister en met volle recht beschouwd als den stichter der Koninklijke Vlaamsche Academie. Hij stelt de vergadering voor, die zitting met plechtigheid te houden, den heer Beernaert er op uit te noodigen, alsmede den heer J. de Vriendt, wien de Regeering het schilderen van gemeld portret heeft toevertrouwd. - De vergadering juicht beide voorstellen toe en gelast het bestuur alzulke maatregelen te nemen als voor de plechtige zitting zullen noodig bevonden worden. De eerstbenoemde bestuurder der Academie, de heer P. Willems, en de tegenwoordige bestuurder, baron A. de Maere, zullen het woord voeren
Door den heer Leonard Willems, advocaat te Gent, wordt een handschrift aangeboden, getiteld: Nieuwe bijzonderheden over de werken van Jacob | |
[pagina 660]
| |
van Zevecote. - Verzonden naar de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde.
Op voorstel der Commissie van Middelnederlandsche letteren wordt de heer W. de Vreese belast met de uitgave der Eerste Bliscap van Maria.
De heer Th. Coopman brengt verslag uit over de door de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde gehouden zitting. Ter vervanging van haar afgestorven medelid, den heer J. Micheels, stelt de Commissie twee candidaten voor: 1o den heer baron de Maere, werkend lid, en 2o den heer Simons, briefwisselend lid. Tot lid der Commissie, welke belast is met het uitbrengen van verslagen over de afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, stelt zij voor: den heer Willem de Vreese. Na ingewonnen oordeel van de beide andere afdeelingen der Academie, vraagt zij dat het bestuur der Academie eene bijzondere vergadering van de drie Commissiën te zamen, beroepe op 17 November a.s. ten einde het door haar opgeworpen vraagstuk der Spelling te bespreken. De Commissie heeft de meening uitgedrukt dat aan het voorstel des heeren Lemmens geen gevolg dient gegeven te worden. | |
[pagina 661]
| |
Namens den heer E. Martin overhandigt de heer Alberdingk Thijm aan het bureel de tweede aflevering van het Wörterbuch der elsässischen Mundarten, bearbeidet van E. Martin en H. Lienhart, van welk werk de eerste aflevering eenige maanden geleden aan de Academie werd medegedeeld. De heer Alberdingk Thijm doet opmerken hoe grondig en volledig dit werk is behandeld en hoe daarin een aantal woorden voorkomen ter opheldering van ons taaleigen en ter toelichting onzer zedegeschiedenis. - Den heer Martin zal de dank der Academie worden overgebriefd. | |
Dagorde.De vergadering gaat over tot de kiezing van een werkend lid, ter vervanging van wijlen den heer J. Micheels. Wordt gekozen, de heer Th.-J.-I. Arnold, buitenlandsch eerelid, te Gent gevestigd en sedert korten tijd in België genaturaliseerd. Daarna heeft de kiezing plaats voor een lid der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde, ook ter vervanging van den heer Micheels. Wordt gekozen, de heer baron A. de Maere. Tot lid der Commissie, belast met het onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche taal, | |
[pagina 662]
| |
insgelijks ter vervanging van den heer Micheels, wordt benoemd de heer W. de Vreese, briefwisselend lid.
De heer Sermon bekomt het woord en drukt zich uit als volgt: MM. Daar ik onrechtstreeks de oorzaak ben, dat de quaestie der Nomina geographica voor de Academie is gebracht, gelief mij nog voor eenige oogenblikken gehoor te verleenen, om U de ware toedracht der zaak voor te houden. De zaak gaat uit van de tweede sectie van het Taal- en Letterkundig Congres, verleden jaar te Antwerpen gehouden, zij werd daar aldus ingeleid door Dr P. Tack, laureaat der Academie: ‘Een verzoekschrift zou aan de Belgische Regeering worden verzonden, om een comité saam te stellen, gelast met het opmaken van Nomina Geographica Belgica, naar het voorbeeld en ter aanvulling van de Nomina Geographica Neerlandica, en met het opmaken van historische taalkaarten voor het Nederlandsch. Tevens wordt de wensch uitgedrukt, dat bij de Regeering zou aangedrongen worden om het vormen van dit comité zooveel mogelijk te bespoedigen.’ Voor den heer Tack, evenals voor de geachte Collegas, die mij in de laatste zitting tegengesproken hebben, is deze quaestie vooral van taalkundigen aard, en moet het opteekenen dier namen alleen | |
[pagina 663]
| |
dienen tot het opmaken van taalkaarten en tot het bepalen van de grenzen der dialecten van het Nederlandsch. In Holland, zegt hij, tracht men ‘tot de beteekenis der plaatsnamen te komen op wetenschappelijke wijze. Zij gaan niet voort op den modernen vorm, maar beschouwen al de schrijfwijzen, die in den loop des tijds voorkomen en trachten tot de etymologie te komen; het onderzoek van eene reeks plaatsnamen van eene streek geeft dan interessante uitslagen voor taalstudie en geschiedenis’. De heer Tack schijnt hier echter slechts de moderne plaatsnamen te bedoelen; maar hij haalt ook de woorden van Grimm aan, uit diens Geschichte der deutschen Sprache... ‘Die bei den Analisten wie in den Urkunden reichlich erhaltne Eigennamen geben manchen Aufschlusz über Wörter und Lautverhältnisse.’ Dus men moet opschrijven de moderne plaatsnamen en ook die, welke in de geschiedenis en de oorkonden voorkomen; want deze zijn gewoonlijk de oude dialecten naderbij dan de moderne namen. Er zijn te meer eene heele reeks geographische namen, welke van de hedendaagsche kaarten verdwenen zijn maar niet mogen uit het oog verloren worden. De zaak is dus, gelijk Dr Kern gezeid heeft, in den grond eene historisch-aardrijkskundige; maar haar doel kan taalkundig en tevens historisch wezen. Men heeft in het Congres ook gesproken van het opmaken van taalkaarten; waarop de heer C.-A. | |
[pagina 664]
| |
Muller, uit Amsterdam, vroeg of men dan twee commissiën zou benoemen, eene voor het opteekenen der namen en eene andere voor het opmaken der kaarten; daar het eene meer van historischen, het ander van linguistischen aard is. Dr Kern antwoordde hierop: ‘Het is van het grootste belang, dat er een boek verschijnt over de Nomina Geographica Belgica, in aansluiting met hetgeen in het koninkrijk der Nederlanden is gedaan. De Nomina Geographica, daar gemaakt, zijn alles behalve compleet en als men ziet hoeveel studiën er voor zulk een werk noodig zijn, zal men wel kunnen begrijpen dat dit werk in de eerste jaren niet volledig zal zijn.’ Ook zou Dr Kern de commissie alleen willen belasten met een onderzoek naar de Nomina Geographica. Hij zou daarmee beginnen: ‘dat moet de grondslag zijn voor de kennis der dialecten in vroegeren tijd. Dit is eene geheel andere zaak dan het maken eener taalkaart van de tegenwoordige dialecten: voor dit laatste zijn de Nomina Geographica van geen nut. Het is er ons juist om te doen de historische vormen vast te stellen, door de veranderingen na te gaan, welke die namen in den loop des tijds ondergaan hebben.’ Maar wie zal dit werk verrichten? In Noord-Nederland is het comiteit alleen belast met de uitgave, met het bestuur des werks; het werk wordt door particulieren, die van de zaak kennis hebben, gedaan. Om dit hier uit te voeren stelt de heer Tack voor: ‘aan de Regeering te vragen een gemengd | |
[pagina 665]
| |
comiteit te benoemen, samengesteld uit leden van de Aardrijkskundige Genootschappen, van de Koninklijke Belgische Academie en de Koninklijke Vlaamsche Academie. Op die wijze zou iedereen tevreden gesteld zijn, en wij hadden eene waarborg dat de zaak aan bekwame personen was toevertrouwd.’ Het hooger gemeld voorstel van den heer Tack werd dan met algemeene stemmen aangenomen en naar de bestendige commissie der Taal-congressen gezonden; deze heeft den wensch aan de Regeering overgemaakt, en daar hij van het Nederlandsch Taal-congres uitging, heeft de Regeering het gevoelen der Vlaamsche Academie hierover gevraagd. Daar ik er persoonlijk aan houd dat er aan het voorstel gevolg wordt gegeven, heb ik de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie te vragen, dat er in dien zin bij de Regeering zou aangedrongen worden, al ware het maar met haar mijn verslag op te zenden.
Na deze mededeeling vraagt de bestendige secretaris het woord. Hij drukt de meening uit, dat de bespreking van het opgeworpen vraagstuk gevoeglijker zal plaats hebben na de ontvangst van het antwoord des heeren Ministers op de voorstellen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Dat de studie over de plaatsnamen louter taalkundig zou behooren te zijn, en aardrijksen geschiedkunde daarbij niet in aanmerking zouden | |
[pagina 666]
| |
moeten komen, is door niemand in de Academie beweerd. De nog niet ontbonden Commissie, door de Belgische Regeering benoemd tot vaststelling van de spelling onzer plaatsnamen, en waartoe drie leden der Academie behooren, heeft juist gewerkt gelijk in Noord-Nederland: zij spoorde, in de openbare archieven des Rijks, al de schrijfwijzen op, die in den loop der eeuwen voorkomen, en verzamelde aldus bouwstoffen tot het heden verlangd wetenschappelijk werk. Tot het genootschap Société géographique behooren, ongetwijfeld, zeer geleerde mannen, maar het is spreker nog niet gebleken dat deze zich bijzonder toeleggen op de aardrijkskunde van België, en dat zij zich met de studie onzer plaatsnamen hebben onledig gehouden. Niets belet, overigens, dat de bedoelde Commissie nieuwe leden worden toegevoegd.
Niemand verder eene opmerking in 't midden brengende, vergunt de heer bestuurder het woord aan den heer van Even, die een opstel leest, getiteld: Een onbekende Vlaamsche dichter uit de 15e eeuw, Jan Amoers, monnik van Vlierbeek. Op voorstel van het bestuur beslist de vergadering dit stuk in de Verslagen mede te deelen. Te vier uren wordt de zitting geheven. |
|