belangrijke aanmerkingen zich niet gestoord. Ik bedoel vooral de menigte verkeerd gebruikte woorden en uitdrukkingen, die onbesproken gebleven zijn en waarbij ik nog een aantal andere had kunnen voegen, als familievader, bestuurlijk, malen, (schilderen) afmalen, referendum, opvoeren (een tooneelstuk), klas (van eene school), betooging, zicht enz.
Aan eenen sierlijken stijl doet S. blijkbaar niet; hij schijnt niet te weten of niet te willen weten dat de zuivere wetenschap er niets bij verliest, wanneer zij zich in een bevallig, bekoorlijk tooisel voordoet, ja, dat zij, dank aan hare sieraden, ook daar binnendringt, waar zij anders buitengesloten blijft. De inleiding is zoo dor, zoo stroef, ja zoo afmattend, dat eene meer dan gewone geestesinspanning gevorderd wordt om er zich doorheen te werken. Ook bestaat voor S. geen verschil meer tusschen de geslachten der zelfstandige naamwoorden en ontneemt hij, met de Fransche woordvoeging te volgen, onzer taal haar Germaansch kenmerk.
Een paar voorbeelden om die meening te staven. Zoo lees ik bl. 1: ‘Omdat een woord niet is een bloote klank, maar de vaste vertegenwoordiger van een denkbeeld.’ In behoorlijk, echt Nederlansch zou dat moeten zijn: ‘Omdat een woord geen bloote klank, maar de vertegenwoordiger van een denkbeeld is.’
Bl. 2. ‘Wanneer de taal voor sommige be-