Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1896
(1896)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 600]
| |
Zitting van 17 October 1896.Aanwezig de heeren Gailliard, bestuurder, baron de Maere, onderbestuurder, de Potter, bestendige secretaris; de heeren Claeys, jhr de Pauw, Gezelle, Hiel, Snieders, Alberdingk Thijm, Daems, Hansen, Micheels, Obrie, Coopman, de Vos, Broeckaert, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, werkende leden; de heeren de Ceuleneer, de Vreese, briefwisselende leden. Verontschuldigt zijne afwezigheid, de heer Muyldermans, briefwisselend lid. Het verslag over de vorige zitting wordt gelezen en goedgekeurd. | |
Aangeboden boeken:Door de Regeering: Le livre de l'abbé Guillaume de Ryckel (1249-1272), publié par H. Pirenne. Recueil de travaux d'érudition offert à Mgr. Ch. de Harlez à l'occasion du vingt-cinquième anniversaire de son professorat à l'Université de Louvain. Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Gand, tome sixième. Geschiedenis van Ternath, door Dr. Theofiel Poodt. Antwerpen s St.-Willebrordskerk, door J.-B-Stockmans. | |
[pagina 601]
| |
Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring van Gent. 1896, nr 3. La Seigneurie de Renaix, par le Dr. Oscar Delghust. Bulletin de l'Agriculture, 1896, tome XII. Bulletin de l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1896, nos 7 et 8.
Door den heer W. de Vreese: Een spel van Sinne van Charron, de helsche schippere. 1551. Uitgegeven en toegelicht door Dr. W. de Vreese. Tweede druk.
Door de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal, de 6e aflev., 3e deel, dezer uitgave. Door de Académie d'Archéologie de Belgique: Annales, tome IX, 4e série, 3e - 4e aflevering.
Door den heer F. Buitenrust Hettema: Taal en Letteren, 1896, nr 5.
Door den heer Em. Gielkens: De kwaal des Tijds.
Door de Société belge de Librairie: Revue bibliographique belge, 1896, nrs 8 en 9.
Door den heer Arseen vander Schelden: Verslag ingediend aan den Minister van Binnenlandsche Zaken door de Jury, gelast met de | |
[pagina 602]
| |
toewijzing van den driejaarlijkschen prijs van Vlaamsche tooneelletterkunde. 1868. Lijst der Tooneelwerken welke deelachtig erkend zijn der aanmoedigingen door het Koninklijk besluit van 31 Maart 1860 ingesteld. 1867. Idem 1870.
Door den heer A. Siffer: Jaarboek der gilde van St.-Lukas en St.-Jozef, te Gent. 1895. Het Belfort, 1896, no 9-10. Traité de la capacité de disposer, la quotité disponible et son calcul, par C. de Bock. Dit zijn Vlaamsche Wondersprookjes, naverteld door P de Mont en Alf. de Cock. Histoire abrégée de la Peinture et des peintres anciens et modernes les plus célèbres, par l'abbé F. Timmermans. Ook een Ideaal, door P. Danco. Segher van Eedtvelde, drama, door K. Verberckt. Essai sur la philologie musicale, par Paul d'Acosta.
De bestendige Secretaris deelt de namen mede der heeren Ministers en andere hooge Ambtenaren, die hem bericht hebben de plechtige zitting van den 18 October te zullen bijwonen (Zie het verslag over deze zitting, bl. 613 en 614.) | |
[pagina 603]
| |
Hebben schriftelijk gemeld, verhinderd te zijn de hun toegestuurde uitnoodiging tot het bijwonen der gezegde feestelijke vergadering te beantwoorden: de heeren: P. de Smet de Naeyer, minister van Finantiën; L. de Bruyn, minister van Landbouw en Openbare Werken; A. Eeman, A. Ligy en J. van der Linden, volksvertegenwoordigers; D. Fiévé, senator; de Procureur-Generaal bij het Beroepshof te Gent; van Wambeke, Ch. van Praet, H. van Maele, J. de Cock, A. de la Kethulle de Ryhove en A. Roels, raadsheeren bij hetzelfde Beroepshof; de Ruyter, generaal-majoor; Fisch, kolonel; van der Marlière, luitenant-kolonel; de Croos, luitenant-kolonel; A. Malengraux, majoor bij het geschut; Thile, majoor; Plevoets, krijgsintendant; Fontaine, hoofdgeneesheer bij het leger; de heeren hoofdingenieur de Heem, en van Haute, ingenieur van bruggen en wegen; van Cauwenberghe, rector der Gentsche Hoogeschool. O. van de Walle, arrondissements-commissaris van Oudenaarde; Oct. Bruneel en J. de Vigne, schepenen der stad Gent.
Bij brief van 23 September l.l. bericht de heer Minister van Landbouw en Openbare Werken, dat hij den heer B. Comein, te Schaarbeek, gelast heeft met het beitelen des marmeren borstbeelds | |
[pagina 604]
| |
van den XVIe eeuwschen dichter en geschiedschrijver Mark van Vaernewijck, hetwelk door het bureel der Academie, voor hare galerij, was gevraagd.
De heer Coopman brengt verslag uit over de zitting, gehouden door de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. Werden gekozen, voor de jaren 1897 en 1898, tot voorzitter dier Commissie, de heer Daems; tot ondervoorzitter, de heer Hansen; tot secretaris, de heer Coopman. De Commissie uit den wensch, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs verzoeken zou ten spoedigste eene bepaalde beslissing te nemen betreffende het spellen en het rechtschrijven van onze plaatsnamen.
Daarna geeft de heer Coopman een kort verslag over het feest ter herdenking aan Dr Snellaert, te St.-Amandsberg, den 20 September laatstleden, en leest de redevoering, welke hij aldaar namens de Academie, die hem benoemd had tot haren vertegenwoordiger op die plechtigheid, heeft uitgesproken:
Mijne Heeren,
De Koninklijke Vlaamsche Academie van Nederlandsche taal- en letterkunde heeft mij de vereerende taak opgelegd haar bij deze feestelijke gelegenheid te vertegenwoordigen. | |
[pagina 605]
| |
Tot heden wilde het gebruik, dat de vertegenwoordigers der Academie in haren naam niet het woord zouden voeren op eene Vlaamsche bijeenkomst of eene vaderlandsche plechtigheid, buiten den kring van het genootschap gehouden of gevierd. Edoch, geen regel zoo vast of hij duldt wel eene uitzondering. Indien ik, derhalve, voor ditmaal afbreek met de voorzichtige en wijze gewoonte, geef ik enkel gehoor aan de inspraak van mijn hart, en vertrouw, dat ik, dus doende, beantwoord aan het innigste verlangen mijner achtbare Medeleden. Immers, hier wordt, door taalbroeders uit alle gouwen van het Vlaamsche land, met de hoogste vereering en den warmsten dank een vereeuwigden man gehuldigd, wiens nagedachtenis door de Koninklijke Vlaamsche Academie wordt bewaard met onverzwakte en rechtmatige dankbaarheid. Wel werd, in 1836, door Jan-Frans Willems op hare stichting aangedrongen; maar die wensch zou eerst na eene halve eeuw worden vervuld; en wie de geschiedenis van den Vlaamschen taalstrijd doorbladert, zal den roem van den vader der Vlaamsche Beweging, of van geen zijner eerbiedwaardige medewerkers en volgelingen, te kort doen, indien hij een voornaam deel van die late zegepraal toekent aan Ferdinand-Augustijn Snellaert. Dat getuigt menig opstel in zijn verdienstelijk Kunst- en Letterblad. Wij lezen het in het algemeen gekend vertoogschrift van 1840, dat hij met Willems, Jonkheer Blommaert en Baron de St- | |
[pagina 606]
| |
Genois in het licht zond; mede in zijne brieven aan het Brusselsch Midden-Comiteit; het staat geprent in de tallooze verzoekschriften, die hij voor Vlaamsche kringen ontwierp, o.a. voor het Vlaemsch Verbond en de Tael is gansch het Volk; voor die gedachte trad hij overal in 't krijt, zelfs in de Koninklijke Academie van België, waarvan hij een der werkzaamste leden was, en waar hij, zijn recht als Vlaming willende doen gelden, de eerste, en trots alle tegenkanting, het Nederlandsche woord manmoedig liet klinken. Immers, Snellaert was niet alleen een overtuigd Vlaming; hij was tevens een ziende, waakzame en denkende geest. Het was hem, in dien strijd, niet te doen om het verwerven van eene officieele instelling meer of min; maar zijn diep gevoel van wat recht is, kon niet dulden dat den Franschsprekenden landgenoot iets gulweg en rijkelijk geschonken werd, wat den Vlaamschen burger zou ontzegd blijven als eene schadelijke, eene verboden vrucht; hij betrachtte daarbij de hoogere erkenning, het hooger leven en streven onzer moedertaal; eischte voor haar eene bestemde plaats, een eigen werkkring in den tempel der wetenschap: eene Vlaamsche Academie was voor hem de tweelingzuster van eene Vlaamsche hoogeschool. ‘Bij het hooger onderwijs’ - schreef hij in zijn merkwaardig verslag over de handelingen der Vlaamsche Grieven-Commissie van 1856, - ‘scharen zich als van zelf de geleerde genootschap- | |
[pagina 607]
| |
pen onder den naam van academiën of instituten bekend, welke met de hoogescholen de verhevenste uitdrukking zijn van den staat der wetenschap, letteren en kunsten in een land. Door den Staat ingesteld en geldelijk ondersteund, zijn zij tot wachters geplaatst, om den geestelijken toestand der natie tevens te peilen en voor te lichten, terwijl zij, hand aan hand gaande met de diplomatie, het land in nuttige betrekkingen stellen met andere volkeren... Het recht, zoowel als het algemeen belang, vordert dat ook in het hooger onderwijs het Nederduitsch naast het Fransch op gelijken voet sta... Het bestaan van een Vlaamsch hooger onderwijs kan maar een vraagstuk van tijd en middelen meer zijn; in de geesten zit het reeds...’ Zoo sprak Snellaert. Zijn droom, de droom van de onvergetelijken, die hier op Sint-Amands heuvel, zijde aan zijde rusten, is gedeeltelijk waarheid geworden; en de Vlaming, de lang vergetene en verguisde, is geen ondankbare. Wel is dit gedeeltelijk weinig in verhouding tot hetgeen hij nog winnen moet, vooraleer hij zich geheel en al beschouwen mag als een vrije burger in zijn eigen vrije vaderland; maar dat gedeeltelijke is reeds voor hem eene verkwikkende oase in de uitgestrekte zandige heide der ongerechtigheid, waarin, 40 à 50 jaren geleden, door eene kleine schare edele mannen, schier hopeloos het eerste ploegijzer werd gedreven. | |
[pagina 608]
| |
In de gerechtszaal, in het licht van het Christusbeeld, wordt de Vlaming niet meer geoordeeld en veroordeeld in eene taal, die hij niet begrijpt; weldra hoeft hij geene ambtenaren meer te voeden die, o wreede spotternij! het Nederlandsch opschrift van zijn zuurgewonnen Vlaamschen penning niet eens kunnen lezen; morgen wellicht, zal hij, in het fier besef zijner eigenwaarde, gehoorzaamheid mogen zweren aan wetten die, in zijne taal gesteld, rechtsgeldig zullen zijn; in den raad zijner gemeente en provincie schemert het zonnig en krachtig Vlaamsche leven van voorheen; 't scheen hem toe als vernam hij, onlangs, te Brussel, uit de Wetgevende Kamer, het manend Vlaamsche woord, hem zóo zoet als het wekkend lied, dat eene nieuwe Vlaamsche lente kondigt; in het middelbaar onderwijs, wordt zijn kind, de zoon der burgerij, niet stelselmatig meer opgekweekt tot een vijand van zijn eigen volk en ras; in de Koninklijke Vlaamsche Academie worden de schatten onzer aloude taal nagespoord en in 't licht gesteld, wordt rusteloos geijverd tot loutering en verrijking van onzen taalschat; talrijke land- en gouwdagen geven, elk jaar, aanleiding tot krachtige wrijving van gedachten, tot bezielende bemoediging; op de Nederlandsche Taal- en Letterkundige Congressen, - die Snellaert hielp stichten en aan dewelke wij veel, o.a. de onwaardeerbare eenheid in spelling, verschuldigd zijn, - groeit en bloeit de boom der verbroedering | |
[pagina 609]
| |
onder taalgenooten en stamverwanten immer voort; - een Algemeen Nederlandsch Taalverbond is in wording, een verbond dat zich uitstrekken zal over Europa, Amerika, Afrika en Indië; dat ongeveer 20 millioen menschen, in den geest der liefde voor de in België zoo lang verwaarloosde en miskende, Nederlandsche taal, vereenigen zal; - op de hoogeschool te Gent en te Loven wordt onze jeugd, de hoop der toekomst, onder de leiding van bekwame en geëerde leeraars, vertrouwd met de schoonheden, ingewijd in de kennis van de schatten der Nederlandsche en Germaansche philologie. Voorwaar, dat weinige is, alles wel beschouwd, reeds veel. Wij hebben reden tot juichen; edoch, vooraleer wij het groote, vaderlandsche doel bereikt hebben, dat Willems en Snellaert, Conscience en Ledeganck, van Rijswijck en Bormans, David en van Duyse en zoovele andere verdienstelijke mannen, geleerden en dichters, ons aanwezen en betrachtten in een tijd van onmacht en rouw, mag die juichkreet niets anders beduiden dan een kreet, die de erkentelijkheid ons slaken doet; een kreet, waarin eene bede trilt om kracht, en gericht is tot de goede, onsterfelijke geesten, laat me zeggen tot de uitverkorenen van ons Vlaamsch geloof, opdat wij daarin sterkte mogen putten tot vervulling van ons aller plicht, de algeheele verwezenlijking, tot heil van taal en volk, van ons aller leus, die ook de levensleus van Dr Snellaert was: In Vlaanderen Vlaamsch! | |
[pagina 610]
| |
De heer Bestuurder dankt, namens de vergadering, den heer Coopman, die zijne taak verdienstvol gekweten heeft. (Toejuichingen.) | |
Dagorde.Door de heeren Galliard en Alberdingk Thijm wordt mededeeling gedaan van de redevoeringen, welke in de plechtige zitting van den 18 October door hen zullen voorgedragen worden. Het voorstel der Commissie van Middelnederlandsche letteren, strekkende tot het uitgeven van ‘de Spieghel van 's menschen behoudenisse’, wordt aangenomen. De heer Bestuurder deelt vervolgens inlichtingen mede aangaande de ontvangst van Z.K. Hoogheid Prins Albrecht en de plechtige vergadering van den volgenden dag. Te 4 uren wordt de zitting geheven. Na de zitting vereenigden zich de Leden aan het jaarlijksch banket. De heer Bestuurder droeg er den volgenden heildronk voor aan Z.M. den Koning, beschermheer der Academie:
Mijne Heeren, Het is voor den Bestuurder der Koninklijke | |
[pagina 611]
| |
Vlaamsche Academie een onwaardeerbaar voorrecht, de eer te hebben op het jaarlijksch feestmaal eenen heildronk ter eere van Z.M. den Koning en van de Koninklijke Familie te mogen voordragen. Aan den Koning! mijne Heeren! Aan den verlichten Vorst, aan wiens verstandig beleid ons vaderland zoo vele jaren van vrijheid, voorspoed en vrede te danken heeft. Aan onzen Koninklijken Beschermheer, die aan de Vlaamsche Academie zoo menig blijk van belangstelling gaf, en ons morgen een nieuw, onschatbaar bewijs geeft van die belangstelling, wijl Hij zijnen Koninklijken Neef Prins Albrecht, zijnen vermoedelijken opvolger op den troon van België, machtigt de plechtige zitting der Academie en de inhuldiging van onze feestzaal met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Aan Leopold den IIe, hulde en dank! Hij leve! Aan Hare Majesteit Koningin Maria-Henrietta! Aan de Koninklijke Familie! Het Vlaamsche volk, het vrijheidslievende en trouwe Vlaamsche volk weet, welke diepe genegenheid ons Vorstelijk Stamhuis voor zijne taal en voor zijnen landaard koestert, en het is hem daarvoor dan ook uit ganscher harte erkentelijk. Onze wenschen van geluk en voorspoed voor de Koninklijke Familie vinden weerklank in de harten aller Vlamingen. Leve de Koninklijke Familie! | |
[pagina 612]
| |
Op dezen dronk, aan Z.M. overgeseind, werd het volgende antwoord ontvangen: ‘De Koning gelast mij de heeren Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie zijnen oprechten dank te betuigen om op haar jaarlijksch banket op de gezondheid en het heil Zijner Majesteit en der Koninklijke Familie gedronken te hebben, alsook voor de vaderlandsche gevoelens, die zij bij deze gelegenheid aan den Koning uitgedrukt hebben. Zijne Majesteit zendt zijne beste wenschen van voorspoed aan de Koninklijke Vlaamsche Academie.
De Adjudant des Konings van dienst.’ |
|